ECLI:NL:OGHACMB:2021:234

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
9 maart 2021
Publicatiedatum
25 augustus 2021
Zaaknummer
CUR2020H00236
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot vernietiging zorgregeling in hoger beroep

In deze zaak gaat het om een verzoek tot vernietiging van een zorgregeling die door het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao is vastgesteld. De vader, thans appellant, heeft op 22 juli 2020 hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van het Gerecht, waarin een zorgregeling voor de minderjarige is vastgesteld. De mondelinge behandeling vond plaats op 19 januari 2021, waarbij beide partijen in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigden. De vader verzocht om een wijziging van de zorgregeling naar een 50/50-regeling, terwijl de moeder de huidige regeling wilde handhaven. Het Hof overweegt dat de stelling van de vader dat bij gezamenlijk gezag een 50/50-regeling het uitgangspunt is, geen steun vindt in het recht. Het Hof concludeert dat de huidige zorgregeling, die de minderjarige bij de moeder plaatst met bezoek aan de vader, in het belang van de minderjarige moet worden bestendigd. De communicatie tussen de ouders is ernstig verstoord, en het Hof benadrukt dat het in het belang van de minderjarige is dat de ouders hun onderlinge communicatie verbeteren. De bestreden beschikking wordt bevestigd, en de kosten van het hoger beroep worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

BURGERLIJKE ZAKEN OVER 2021 BESCHIKKING NO.
UITSPRAAK: 9 maart 2021
ZAAKNR: CUR201803718 – CUR2020H00236
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Beschikking in de zaak van:
[APPELLANT],
wonend in Curaçao,
in eerste aanleg verzoeker, thans appellant,
hierna te noemen: de vader,
gemachtigde: mr. O.E. Kostrzewski,
-tegen-
[
GEȈNTIMEERDE],
wonend in Curaçao,
in eerste aanleg verweerster, thans geïntimeerde,
hierna te noemen: de moeder,
gemachtigde: mr. S.P. Osepa.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Verwezen wordt naar de op 11 juni 2020 uitgesproken beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht). De inhoud van die beschikking geldt als hier ingevoegd.
1.2
De vader is tijdig in hoger beroep gekomen van die beschikking door indiening op 22 juli 2020 van een beroepschrift.
1.3
Op 19 januari 2021 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden in Kas di Korte. Aldaar zijn partijen in persoon verschenen, bijgestaan door hun respectieve gemachtigden. Namens de Voogdijraad was aanwezig mw. M. Nahr. Bij die gelegenheid hebben partijen hun standpunten nader toegelicht, de vader aan de hand van een overgelegde pleitnota, de moeder aan de hand van een overgelegd verweerschrift, met producties, en zijn vragen van het Hof beantwoord.
1.4
Uitspraak is bepaald op heden.

2.De gronden van het hoger beroep

Voor de gronden van het hoger beroep wordt verwezen naar het beroepschrift.

3.De beoordeling

3.1
Partijen zijn de ouders van de minderjarige [kind] (Curaçao, [geboortedatum] april 2012) (hierna: de minderjarige).
3.2
Bij de bestreden beschikking heeft het Gerecht, voor zover in hoger beroep nog van belang, een zorgregeling vastgesteld waarbij de minderjarige (van wie de hoofdverblijfplaats bij de moeder is bepaald) bij de vader verblijft:
  • één weekend in de twee weken van vrijdag uit school tot maandag naar school;
  • iedere woensdag uit school tot donderdag naar school;
  • de helft van de vakanties en feestdagen, in onderling overleg nader te bepalen.
3.3
In hoger beroep is de vader (uitsluitend) opgekomen tegen de door het Gerecht vastgestelde zorgregeling en heeft hij verzocht om de bestreden beschikking – het Hof neemt aan: in zoverre – te vernietigen en een zorgregeling vast te stellen die neerkomt op een 50/50-regeling.
3.4
De moeder wenst de door het Gerecht vastgestelde zorgregeling te handhaven. Zij vindt dat de huidige zorgregeling eerst een kans moet krijgen goed te gaan lopen en vindt het voor een uitbreiding nog (veel) te vroeg.
3.5
Allereerst merkt het Hof op dat de in het beroepschrift verkondigde stelling dat bij gezamenlijk gezag een zorgregeling op basis van 50/50 het uitgangspunt is, geen steun in het recht vindt. Weliswaar omvat het dragen van gezag ingevolge artikel 1:247 lid 1 BW de plicht en het recht van elke ouder om de minderjarige te verzorgen en op te voeden, over hoe de zorgtaken verdeeld moeten worden zegt dit echter niets. Bij een niet-50/50 verdeling van de zorgtaken gaat het bij de uitoefening van gezamenlijk gezag in de praktijk met name om het gezamenlijk nemen van beslissingen van enig belang in het persoonlijk leven van de minderjarige (bijvoorbeeld schoolkeuze; medische behandeling; lidmaatschap (sport)vereniging; verhuizing, etc.). Zoals gezegd is er dus geen relatie tussen het gezamenlijk dragen van het gezag en de verdeling van de zorgtaken, en is er vanuit dat oogpunt niets op de bestreden beschikking aan te merken.
3.6
De stellingen van de vader omtrent de zorgsignalen die zouden ontstaan door het verblijf van de minderjarige bij de moeder vinden geen steun in het rapport van de Voogdijraad en het daarin vervatte relaas over de afsluiting van de zaak door het Centraal Meldpunt Kindermishandeling, zodat het Hof daaraan voorbij gaat.
3.7
Ook voor het overige sluit het Hof zich aan bij de door het Gerecht vastgestelde zorgregeling. Thans dient in het belang van de minderjarige rust en regelmaat te prevaleren en dat wordt het beste bereikt met bestendiging van de huidige regeling, die naar het het Hof toeschijnt niet zo ontzettend mager is als de vader doet voorkomen.
3.8
Dat de vader eerder een ruime aaneengesloten periode alleen, althans met de hulp van zijn moeder, voor de minderjarige heeft gezorgd, alsook dat de vakantieregeling van drie aaneengesloten weken prima verloopt, vormt geen dwingende indicatie dat de huidige regeling van één dag per week en één weekend per twee weken (thans reeds) uitbreiding behoeft.
3.9
Het is in deze zaak geen geheim, zoals ook uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting telkens naar voren komt, dat de verstandhouding tussen de vader en de moeder ernstig is verstoord en dat de communicatie tussen hen uiterst moeizaam verloopt. Dat het Gerecht met het oog daarop ervoor heeft gekozen om de wisselmomenten op school te laten plaatsvinden spreekt boekdelen. Het ligt op de weg van partijen om nu eindelijk het belang van de minderjarige echt voorop te stellen door niet meer elke rimpeling aan te grijpen om beschuldigingen aan het adres van de ander te doen of daaruit zorgsignalen te destilleren en in plaats daarvan hun onderlinge communicatie/relatie te verzakelijken. Indien hen dit (na verloop van tijd) lukt, ligt de weg open om (in een later stadium) de zorgregeling in onderling overleg uit te breiden, uiteraard wanneer ook de minderjarige daar aan toe is.
3.1
Uit het bovenstaande volgt dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het Hof onderworpen, zal worden bevestigd. Gelet op de aard van het geschil en de hoedanigheid van partijen, zullen de kosten van het hoger beroep worden gecompenseerd.
BESLISSING:
Het Hof:
bevestigt de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het Hof onderworpen;
compenseert de kosten van het hoger beroep aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Aldus gegeven door mrs. E.M. van der Bunt, M.W. Scholte en F.W.J. Meijer, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao op 9 maart 2021 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.