Op 10 januari 2020 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen ALR en CDM. Door CDM is aan ALR meegedeeld dat met betrekking tot het perceel 5-6L-126 een huurovereenkomst is gesloten met CBP. Bij brief van 13 januari 2020 is door de gemachtigde van ALR aan CDM onder meer het volgende bericht:
(…)
In een bespreking van 21 augustus 2017 heeft u aan ALR bevestigd dat het deel van het voormelde terrein waarop de bitumen opslagtanks geplaatst zouden worden inmiddels in erfpacht was uitgegeven aan CDM en dat dit perceel 5-6l-126 betrof. U heeft toen toegezegd dat ALR het terrein kon huren onder dezelfde voorwaarden waaronder ALR het terrein van Buskabaai N.V. huurde.
(…)
De zaak heeft vervolgens een tijd stil gelegen omdat er aan de terreinen rond het dok bepaalde bestemmingen moesten worden toegekend om, onder meer, de bouw en operatie van de bitumen tanks mogelijk te maken. (…)
Deze week heeft ALR in de persoon van de heer [Naam 2] met u een bespreking gehad om de huurovereenkomst te formaliseren. Tot verbazing van ALR stelde u zich in die bespreking op het standpunt dat er een (huur)overeenkomst zou zijn met Caribbean Bitumen Product B.V. (‘CBP’) en dat er onlangs een betaling zou hebben plaatsgevonden. Dat is nooit de bedoeling geweest en volledig in strijd met de toezeggingen van CDM en de afspraken die met ALR zijn gemaakt om het bewuste perceel grond aan ALR te verhuren. (…)
Verder heeft ALR ook met CBP een overeenkomst gesloten die ervan uitgaat, conform de met CDM gemaakte afspraken, dat ALR het onderhavige terrein aan CBP ter beschikking stelt. ALR heeft CBP inmiddels gesommeerd de overeenkomst na te komen.
Verder heeft ALR vorige week nog met de heer [Naam 1] van CBP bevestigd gekregen dat er nooit een huurovereenkomst met CBP is gesloten. Voor zover daarover door CDM aan CBP bepaalde toezeggingen zijn gedaan, zijn die toezeggingen in strijd met de eerder gemaakte afspraken en onrechtmatig ten opzichte van ALR. CBP kan aan die toezeggingen ook niet het gerechtvaardigde vertrouwen ontlenen dat CDM de grond aan haar zou (kunnen) verhuren. De heer [Naam 1] heeft immers zelf namens ALR met u de gesprekken gevoerd en afspraken gemaakt over de verhuur aan ALR. CBP is voorts met ALR overeengekomen dat de gronden aan haar door ALR ter beschikking zullen worden gesteld.
Voor de goede orde wijzen wij u erop dat de heer [Naam 1] sinds 31 december 2018 geen directeur meer is van ALR.
CDM wordt dan ook verzocht en, voor zover nodig, gesommeerd om de huurrelatie met ALR te formaliseren in een schriftelijke huurovereenkomst zoals toegezegd. (…)