ECLI:NL:OGHACMB:2021:230

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
9 februari 2021
Publicatiedatum
25 augustus 2021
Zaaknummer
CUR2020H00230
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep in kort geding over huurovereenkomst en onrechtmatig handelen tussen ALR, CDM en CBP

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door Asphalt Lake Recovery N.V. (ALR) tegen CDM Holding N.V. (CDM) en Caribbean Bitumen Products B.V. (CBP). ALR vordert dat het Gemeenschappelijk Hof van Justitie hen zal bevelen om hun onrechtmatig handelen jegens ALR te staken en hen te veroordelen in de kosten van het geding. De achtergrond van de zaak betreft een huurovereenkomst voor een perceel grond dat ALR van de overheidsvennootschap Buskabaai N.V. heeft gehuurd voor het ontginnen van asfalt. ALR heeft een overeenkomst met CBP voor de levering van asfalt, maar CDM heeft het perceel in erfpacht uitgegeven en een huurovereenkomst met CBP gesloten zonder dat ALR hiervan op de hoogte was. Het Hof heeft geoordeeld dat ALR onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat CDM en CBP onrechtmatig hebben gehandeld en heeft de vorderingen van ALR afgewezen. Het Hof bevestigt het bestreden vonnis en veroordeelt ALR in de proceskosten.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2021
Registratienummers: CUR202001211 – CUR2020H00230
Uitspraak: 9 februari 2021
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S IN KORT GEDING
in de zaak van:
de naamloze vennootschap
ASPHALT LAKE RECOVERY N.V.,
gevestigd in Curaçao,
oorspronkelijk eiseres,
thans appellante,
gemachtigden: mrs. Th. Aardenburg en B.L.J. Zending,
tegen
1. de naamloze vennootschap
C.D.M. HOLDING N.V.,
2. de besloten vennootschap
CARIBBEAN BITUMEN PRODUCTS B.V.,
gevestigd te Curaçao,
oorspronkelijk gedaagden,
thans geïntimeerden,
gemachtigde geïntimeerde sub 1: mr. Q.D.A Carrega,
gemachtigde geïntimeerde sub 2: mr. S.J.C. Antonio.
De partijen worden hierna ALR, CDM en CBP genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Voor het procesverloop in eerste aanleg wordt verwezen naar het tussen partijen gewezen kort gedingvonnis van 29 juni 2020 door het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (verder: het Gerecht) uitgesproken. Bij akte van hoger beroep, ingediend ter griffie op 15 juli 2020, is ALR in hoger beroep gekomen van voormeld vonnis.
1.2
Bij op 5 augustus 2020 per e-mail en op 6 augustus 2020 ter griffie ingekomen memorie van grieven met producties heeft ALR vier grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd en geconcludeerd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en de vorderingen van ALR in eerste aanleg zal toewijzen, met veroordeling van CDM en CBP in de kosten van de procedure in eerste aanleg en hoger beroep.
1.3
CDM en CBP hebben bij op respectievelijk 3 en 2 september 2020 ingediende memories van antwoord met producties het hoger beroep bestreden en geconcludeerd dat het Hof het bestreden vonnis al dan niet onder aanvulling of wijziging van gronden zal bevestigen en ALR zal veroordelen in de kosten van het hoger beroep.
1.4
Op de daarvoor nader bepaalde dag hebben de gemachtigden van partijen pleitnotities ingediend.
1.5
Vonnis is gevraagd en nader bepaald op heden.

2.De feiten

2.1
In hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende, door het Gerecht onder 2.1 tot en met 2.13 van het bestreden vonnis vastgestelde feiten.
2.2.
ALR heeft, na aanbesteding, van de overheidsvennootschap Buskabaai N.V. (hierna: Buskabaai) het exclusieve recht verkregen voor het ontginnen van het asfaltmeer. De asfaltverwerkingsinstallaties zijn gebouwd op een stuk grond aan het Koningsplein, achter de terreinen van de Dokmaatschappij. Het perceel grond (5-6L-88) behoort in eigendom toe aan Buskabaai en is verhuurd aan ALR.
2.3.
Op 3 april 2008 is tussen ALR en het Eilandgebied Curaçao een gebruiksovereenkomst voor de duur van vijf jaar gesloten voor het gebruik van het naastgelegen perceel (5-6L-121). Het doel daarvan was om een ontsluitingsweg aan te leggen zodat ALR vanaf de openbare weg toegang kon krijgen tot het van Buskabaai gehuurde stuk grond.
2.4.
Perceel 5-6L-121 is op enig moment opgedeeld in meerdere percelen, waaronder de percelen 5-6L-126, 5-6L-127, 5-6L-128 en 5-6L-34. Ten noorden van perceel 5-6L-126 bevindt zich perceel 5-4L-489.
2.5.
In februari 2017 heeft het Land Curaçao de percelen 5-6L-126 en 5-4L-489 in erfpacht uitgegeven aan CDM. De doelstelling van CDM is om de gronden rondom het Koningsplein zo winstgevend mogelijk te ontwikkelen.
2.6.
Op 7 juli 2017 heeft ALR met CBP een overeenkomst gesloten voor de koop en levering van asfalt aan CBP. Op 21 juli 2017 hebben partijen een bij die overeenkomst behorende Common Facilities Agreement (CFA) ondertekend. ALR zou het door haar gewonnen asfalt (na bewerking en voor bitumen geschikt) aan CBP leveren, waarna CBP dit verder kon verwerken en doorleveren. Partijen zijn verder overeengekomen dat ALR CBP in de gelegenheid zou stellen om haar installaties, waaronder twee bitumenopslagtanks, te bouwen op een gedeelte van het terrein dat ALR in bruikleen had. In de koop-en leveringsovereenkomst is daarover in 4.4. opgenomen:
ALR will allow CBP to use on the ALR Premises parcel of land of 400 m2 free of charge to be used for the CBP facilities as shown in Exhibit 1 to this Agreement. ALR might allow CBP usage of a larger parcel of the ALR Premises subject to ALR’s own requirements of usage of the ALR premises.
Het ter beschikking stellen van faciliteiten, waaronder een (gedeelte van het) perceel, is eveneens opgenomen in artikel 2.1.1. van de CFA.
2.7.
In verband met het ter beschikking stellen van een gedeelte van het perceel aan CBP heeft ALR bij brief van 27 juli 2017 aan het ministerie van Verkeer, Vervoer en Ruimtelijke Planning verzocht om de (hiervoor onder 2.3 genoemde) gebruiksovereenkomst te verlengen en het gebruik ervan te wijzigen, in die zin dat naast het gebruik van de weg ook het plaatsen van de installaties van CBP mogelijk zou worden.
2.8.
Nadat aan ALR was gebleken dat het perceel al in februari 2017 in erfpacht was uitgegeven aan CDM, heeft op 21 augustus 2017 een bespreking plaatsgevonden tussen (vertegenwoordigers van) ALR en CDM. Naar aanleiding van deze bespreking heeft CDM op 25 augustus 2017 het volgende aan ALR bericht:
RE: CONSTRUCTION OF ALR FACILITIES ON PLOT 5-6L-126
Regarding ALR’s plans to extend its facilities in plot number as mentioned above, as we discussed on the 21st of August 2017, please take note of the following.
A leasehold had been granted to CDM Holding N.V. regarding plot 5-6L-126. Please refer to the copy of the deed of notary handed to you in our meeting of last Monday.
It stands to reason that we are most willing to cooperate with you in this matter, to facilitate your planned construction, which construction you are intended to initiate very soon.
However, we advise you to officially request us permission to lease this plot of land to ALR soonest, in order for us to make arrangements from our side.
2.9.
In reactie daarop heeft de heer [Naam 1] (destijds managing director) van ALR bij brief van 28 augustus 2017 onder meer bericht:
(…)
Please consider this letter as ALR’s official request to lease the parcel of land with plot number 5-6L-126 (…).
We look forward receiving your positive response. Please find enclosed a draft agreement for the lease of the parcel of land with plot number 5-6L-126 which can be used as a basis for the lease agreement. Feel free to make any changes you deem necessary. (…)
In de bijgevoegde concept huurovereenkomst is een m2 prijs van USD 2,80 opgenomen, en (daarmee) een jaarlijkse huurprijs van USD 14.448.
2.10.
In augustus 2018 heeft CBP de bitumen opslagtanks en installaties op het perceel in gebruik genomen.
2.11.
CDM heeft aan CBP een op 20 december 2019 gedateerde factuur verzonden ter zake de huur van de percelen 5-6L-126 en 5-6L-489 [bedoeld zal zijn 5-4L-489, toevoeging Hof] over de jaren 2018 en 2019 tegen een huurprijs van NAf 36,- per m2, derhalve tot een totaalbedrag van NAf 441.205,92.
2.12.
Op 10 januari 2020 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen ALR en CDM. Door CDM is aan ALR meegedeeld dat met betrekking tot het perceel 5-6L-126 een huurovereenkomst is gesloten met CBP. Bij brief van 13 januari 2020 is door de gemachtigde van ALR aan CDM onder meer het volgende bericht:
(…)
In een bespreking van 21 augustus 2017 heeft u aan ALR bevestigd dat het deel van het voormelde terrein waarop de bitumen opslagtanks geplaatst zouden worden inmiddels in erfpacht was uitgegeven aan CDM en dat dit perceel 5-6l-126 betrof. U heeft toen toegezegd dat ALR het terrein kon huren onder dezelfde voorwaarden waaronder ALR het terrein van Buskabaai N.V. huurde.
(…)
De zaak heeft vervolgens een tijd stil gelegen omdat er aan de terreinen rond het dok bepaalde bestemmingen moesten worden toegekend om, onder meer, de bouw en operatie van de bitumen tanks mogelijk te maken. (…)
Deze week heeft ALR in de persoon van de heer [Naam 2] met u een bespreking gehad om de huurovereenkomst te formaliseren. Tot verbazing van ALR stelde u zich in die bespreking op het standpunt dat er een (huur)overeenkomst zou zijn met Caribbean Bitumen Product B.V. (‘CBP’) en dat er onlangs een betaling zou hebben plaatsgevonden. Dat is nooit de bedoeling geweest en volledig in strijd met de toezeggingen van CDM en de afspraken die met ALR zijn gemaakt om het bewuste perceel grond aan ALR te verhuren. (…)
Verder heeft ALR ook met CBP een overeenkomst gesloten die ervan uitgaat, conform de met CDM gemaakte afspraken, dat ALR het onderhavige terrein aan CBP ter beschikking stelt. ALR heeft CBP inmiddels gesommeerd de overeenkomst na te komen.
Verder heeft ALR vorige week nog met de heer [Naam 1] van CBP bevestigd gekregen dat er nooit een huurovereenkomst met CBP is gesloten. Voor zover daarover door CDM aan CBP bepaalde toezeggingen zijn gedaan, zijn die toezeggingen in strijd met de eerder gemaakte afspraken en onrechtmatig ten opzichte van ALR. CBP kan aan die toezeggingen ook niet het gerechtvaardigde vertrouwen ontlenen dat CDM de grond aan haar zou (kunnen) verhuren. De heer [Naam 1] heeft immers zelf namens ALR met u de gesprekken gevoerd en afspraken gemaakt over de verhuur aan ALR. CBP is voorts met ALR overeengekomen dat de gronden aan haar door ALR ter beschikking zullen worden gesteld.
Voor de goede orde wijzen wij u erop dat de heer [Naam 1] sinds 31 december 2018 geen directeur meer is van ALR.
CDM wordt dan ook verzocht en, voor zover nodig, gesommeerd om de huurrelatie met ALR te formaliseren in een schriftelijke huurovereenkomst zoals toegezegd. (…)
2.13.
In reactie daarop heeft CDM bij brief van 23 januari 2020 betwist dat zij gehouden is om met ALR een huurrelatie aan te gaan. In de brief staat onder meer:
Nog voordat cliënte een definitieve beslissing heeft genomen terzake een mogelijke verhuur van de Percelen aan ALR, heeft de heer [Naam 1], toen nog directeur van ALR, en derhalve bevoegd om ALR te vertegenwoordigen, aan de heer [Naam 3] gezegd dat ALR niet meer belast zou zijn met de bouw van de “bitumen processing plan’ met opslagfaciliteiten, maar dat de CBP, een bedrijf waarvan de heer [Naam 1] Operations Manager was en vertegenwoordigingsbevoegd, de ‘bitumen processing plant’ zou gaan bouwen en zou gaan exploiteren. (…)
Na overweging heeft cliënte besloten om de Percelen aan CBP te verhuren (…).
(…)
Nadat de bestemmingswijziging is goedgekeurd heeft cliënte CBP gefactureerd voor de huur over het jaar 2018, conform de tussen partijen afgesproken prijs per m2, welke huur CBP heeft voldaan.
(…)
Voor zover tussen ALR en CBP afspraken zijn gemaakt terzake het gebruik door CBP van de Percelen, dan is zulks een aangelegenheid die cliënte niet regardeert en waarmee cliënte niets te maken heeft.
(…)
In ieder geval was het stilzitten van ALR na 2017 voor cliënte een bevestiging dat cliënte ter zake de verhuur van de Percelen verder met CBP moest praten en onderhandelen en niet met ALR.
2.14.
De heer [Naam 1] was tot 31 december 2018 directeur van ALR. Zijn huidige functie bij ALR én bij CBP is operations manager. Hij heeft een algemene volmacht. [Naam 1] is tevens aandeelhouder van CBP. In een schriftelijke verklaring van 12 juni 2020 van [Naam 1] staat:
Hierbij verklaar ik (…) dat ik nimmer aan CDM of de heer [Naam 3] van CDM heb medegedeeld dat niet ALR maar CBP als verhuurder [bedoeld zal zijn: huurder, toevoeging gerecht] van de CDM percelen zou gaan optreden waar CBP haar installaties op heeft gebouwd. Ook heb ik nooit verzocht om de huur van ALR naar CBP om te zetten. Van het begin af aan is duidelijk geweest dat ALR de terreinen van CDM zou huren en dat CBP de installaties zou bouwen en opereren.

3.De beoordeling

3.1
ALR heeft bij inleidend verzoekschrift gevorderd dat het Gerecht bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
i. CDM en CBP zal bevelen hun onrechtmatig handelen jegens ALR zoals in het lichaam van het verzoekschrift omschreven te staken en gestaakt te houden;
ii. CDM zal bevelen om binnen twee (2) dagen na het te wijzen vonnis met ALR door te onderhandelen over de huurovereenkomst met betrekking tot het perceel grond waarop de bitumen opslagtanks zijn gebouwd op basis van de concept huurovereenkomst die door ALR aan CDM is toegezonden op 31 augustus 2017 en deze onderhandelingen spoedig af te ronden, met een verbod aan CDM om met derden te onderhandelen;
iii. zal bevelen dat CBP zal hengen en gedogen dat ALR met CDM een huurovereenkomst sluit met betrekking tot het terrein waarop de installaties van CBP zijn gebouwd;
iv. CDM en CBP zal bevelen om een eventuele tussen hen bestaande huurovereenkomst met betrekking tot het perceel waarop de installaties van CBP zijn gebouwd per direct te beëindigen;
v. al het voorgaande op straffe van verbeurte van een dwangsom ten belope van NAf 10.000 per dag of gedeelte van een dag dat CDM en/of CBP in strijd met het te wijzen vonnis handelen;
vi. CDM en CBP hoofdelijk zal veroordelen in de kosten van dit geding.
3.2
Bij het bestreden vonnis heeft het Gerecht de vorderingen afgewezen en ALR veroordeeld in de proceskosten. Het Gerecht heeft hiertoe kort gezegd overwogen dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat CDM en/of CBP in strijd met de redelijkheid en billijkheid, onrechtmatig, dan wel in strijd met de gemaakte afspraken heeft en/of hebben gehandeld.
3.3
Bij de beantwoording van de vraag of een eisende partij voldoende spoedeisend belang bij de gevraagde voorzieningen heeft, dienen de belangen van beide partijen tegen elkaar te worden afgewogen, beoordeeld naar de toestand ten tijde van de uitspraak (HR 29 november 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE4553).
Het hof wijst er op dat bij de beantwoording van de vraag of een in kort geding gevorderde voorziening in hoger beroep voor toewijzing in aanmerking komt, zo nodig ambtshalve, mede dient te worden beoordeeld of de eisende partij ten tijde van het arrest van het hof bij die voorziening een spoedeisend belang heeft (Hoge Raad 31 mei 2002, ECLI:NL: HR: 2002:AE3437).
3.4
Gelet op het voorgaande zal het Hof allereerst het spoedeisend belang in hoger beroep van ALR bij haar vorderingen beoordelen. ALR voert ter onderbouwing van het spoedeisend belang aan dat er sprake is geweest van een flagrante schending van afspraken die CBP en CDM met ALR hebben gemaakt over het terrein waarop de installaties zijn gebouwd. ALR heeft belang bij die afspraken omdat deze betrekking hebben op het asfaltmeerproject waarvoor ALR de exclusieve rechten heeft. Uit hoofde van aansprakelijkheid- beveiligings- veiligheids- en technische overwegingen is het voor ALR onacceptabel de verantwoordelijkheid voor het terrein bij een derde neer te leggen.
Het Hof acht op basis van het door ALR aangevoerde het spoedeisend belang gegeven. Dat de huurovereenkomst tussen CDM en CBP al sinds 2017 bestaat maakt dit niet anders, nu uit de stukken blijkt dat ALR nadien heeft getracht met CDM een huurovereenkomst te sluiten. Nadat CDM zich bij brief van 23 januari 2020 op het standpunt heeft gesteld dat zij niet gehouden is met ALR een huurovereenkomst te sluiten, heeft ALR in mei 2020 het verzoekschrift in kort geding ingediend.
3.5
Met de eerste grief komt ALR op tegen rechtsoverweging 4.1 van het bestreden vonnis waarin het Gerecht heeft overwogen dat ALR niet meer het gebruiksrecht had van de percelen grond waarop CBP haar bitumenopslagtanks zou bouwen en dat ALR niet in de mogelijkheid verkeerde om CBP die percelen ter beschikking te stellen.
3.6
ALR stelt ter toelichting op deze grief dat het gebruik van het perceel grond 5-6L-126 (hierna het Perceel) na ommekomst van de gebruiksovereenkomst in 2013 tot heden stilzwijgend werd voortgezet. Nadat duidelijk werd dat het perceel in erfpacht aan CDM was uitgegeven heeft ALR CDM verzocht het perceel aan haar te verhuren, waartoe CDM zich bereid heeft verklaard. Ook CBP was hiermee akkoord. ALR heeft het er vervolgens toe geleid dat CDM akkoord gaf om op het perceel alvast aan te vangen met de bouw van de bitumenopslagtanks. Het was voorts CBP op grond van de koopovereenkomst met ALR niet toegestaan om zonder toestemming van ALR een huurovereenkomst met CDM aan te gaan, aldus nog steeds ALR.
3.7
Niet in geschil is dat de gebruiksovereenkomst tussen ALR en het Eilandgebied Curacao met betrekking tot het perceel 5-6L-121 (waar het Perceel deel van uitmaakt) voor vijf jaar is aangegaan en in 2013 is geëindigd. Evenmin is in geschil dat toen ALR in juli 2017 de koopovereenkomst met CBP aan ging, het Perceel (samen met perceel 5-4L-489) reeds door het Land Curacao aan CDM in erfpacht was uitgegeven. ALR kon dus op dat moment het perceel - in dat juridisch opzicht - niet meer aan CBP ter beschikking stellen zoals in de tussen die partijen gesloten overeenkomsten was voorzien. Daarom is zij juist met CDM in gesprek gegaan over een huurovereenkomst. Dat het feitelijk gebruik van het Perceel en de deels daarover lopende toegangsweg geen issue is geweest, is iets anders. Nu de bestreden rechtsoverweging geen andere strekking heeft dan vorengaande constatering, faalt de grief en zullen de in de toelichting genoemde argumenten verder worden betrokken bij de beoordeling van de grieven 2 en 3 die de kern van het geschil betreffen. De grief faalt.
3.8.
De tweede grief is gericht tegen rechtsoverweging 4.4 van het bestreden vonnis waarin het Gerecht heeft overwogen dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat CDM aan ALR heeft toegezegd dat ALR de terreinen van CDM kon huren en dat CDM gehouden is om met ALR een overeenkomst te sluiten.
3.9
Het Gerecht heeft als volgt overwogen:
4.4
In het kader van dit kort geding is onvoldoende aannemelijk geworden dat CDM aan ALR heeft toegezegd dat zij het terrein zou gaan huren. Dat dit als zodanig aan de orde is geweest bij de bespreking op 21 augustus 2017 is weliswaar gesteld door ALR, maar uitdrukkelijk betwist door CDM. Ook uit de brief van CDM van 25 augustus 2017 kan geen (onvoorwaardelijke) toezegging van CDM worden afgeleid dat tussen partijen een huurovereenkomst tot stand zou komen. De brief leest als een uitnodiging tot het doen van een formeel verzoek daartoe. Dit verzoek is ook gekomen, maar nadien heeft geen (schriftelijk) contact tussen partijen meer plaatsgevonden tot in januari 2020, ruim 2,5 jaar later. Ook overigens is niet gebleken van (mondelinge) afspraken op basis waarvan in het kader van dit kort geding voorshands voldoende aannemelijk is geworden dat CDM gehouden is om met ALR een overeenkomst te sluiten. Onderliggend komt uit de stellingen van ALR naar voren dat het erop lijkt dat CDM en CBP bewust achter de rug van ALR om tot een akkoord zijn gekomen, waarmee ALR wordt benadeeld. Dit is echter niet zonder meer in strijd met de redelijkheid en billijkheid of onrechtmatig zolang niet komt vast te staan dat CDM gehouden was om met ALR te onderhandelen en te contracteren. Daar komt bij dat door CDM en CBP is gesteld dat ALR, in de persoon van [Naam 1], wel degelijk steeds op de hoogte was van de situatie. Niet in geschil is dat [Naam 1] tot op heden een algehele volmacht heeft om ALR te vertegenwoordigen. Dat [Naam 1] nu verklaart dat het altijd de bedoeling is geweest dat ALR de percelen zou huren is onvoldoende om daaruit af te leiden dat CDM daar vervolgens ook toe kan worden verplicht.
3.1
Het Hof sluit zich aan bij voormelde overweging van het Gerecht en maakt deze tot de zijne. ALR heeft in hoger beroep geen nieuwe feiten en/of omstandigheden aangevoerd die tot een andere conclusie moeten leiden. ALR heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij met CDM een zodanig stadium van onderhandeling had bereikt, dat het CDM niet meer vrijstond om deze af te breken. Het enkele feit dat CDM ALR bij brief van 25 augustus 2017 heeft bericht dat
“However, we advise you to officially request us permission to lease this plot of land to ALR soonest, in orde for us to make arrangemenst from our side”en ALR hierop heeft gereageerd door op 28 augustus 2017 een officieel verzoek in te dienen met een concept huurovereenkomst, maakt niet dat CDM gehouden was om met ALR verder te onderhandelen.
3.11
Met grief drie komt ALR op tegen de overweging van het Gerecht dat CBP niet onrechtmatig en in strijd met de gemaakte afspraken heeft gehandeld door achter de rug van ALR om een huurovereenkomst aan te gaan met CDM. ALR beroept zich in dit verband op de artikelen 4.1 en 2.1 onder 1 en 4.2 van de CFA en artikel 13.2 van de koop-en leveringsovereenkomst.
3.12.
De artikelen 4.1 en 4.2 van de CFA luiden als volgt:
4.1
Amendments
No amendments or modification of this Agreement or the terms thereof shall be valid or binding on either ALR or CBP unless evidenced by and reduced to writing and signed by duly authorized representatives of each of the parties.
4.2
Assignment by ALR and CBP
The rights and obligations of the Parties to this Agreement may not be assigned by either party except upon the express written consent of the other party, which consent shall not be unreasonably withheld.
Artikel 2.1 onder 1 van de CFA luidt als volgt:
Common facilities and services
During the Term of this Common Facilities Agreement, ALR shall make available, and supply to CBP or work in close cooperation with CBP, to the extend provided in and subject to the terms and conditions of this Agreement, in connection with the following. Common Facilities and Services for use by CBP in connection with the conversion of the Asphalt Lake Residue into marketable bitumen products:
1.
Exclusive use on the ALR Premises of a parcel of land, to be used for the CBP facilities as referred to in Exhibit 1 of the supply Agreement on the sale and purchase of asphalt residues from the Asphalt Lake in Curacao between the Parties.
Artikel 13.2 van de koop-en leveringsovereenkomst luidt als volgt:
CBP cannot assign any of its rights arising from this Agreement to any third party without the written consent of ALR.
3.13
Met het Gerecht is het Hof van oordeel dat uit deze bepalingen niet een verplichting tot nalaten van het sluiten van een huurovereenkomst met CDM kan worden afgeleid. Op grond van de CFA en de koop-en leveringsovereenkomst rust op ALR de verplichting om aan CBP een stuk grond ter beschikking te stellen. Een verplichting van CBP om met ALR een huurovereenkomst te sluiten volgt niet uit voormelde overeenkomsten. Evenmin bevatten de door ALR genoemde bepalingen een verbod om met een derde een huurovereenkomst te sluiten. Artikel 13.2 (zie onder 3.12) ziet op rechten die aan CBP toekomen op basis van de koop-en leveringsovereenkomst, waaronder het recht van gebruik van het perceel. Dat recht mag door CBP niet aan een derde worden overgedragen zonder toestemming van ALR, voor zover dat gebruiksrecht door ALR aan haar is verschaft, waarvan in casu geen sprake is. Bovendien is er geen sprake van gebruik van het perceel door een derde, nu CBP op grond van de huurovereenkomst met CDM het perceel zelf gebruikt. De door ALR gestelde afspraak met CDM/CBP dat ALR uiteindelijk de grond ter beschikking zou stellen aan CBP is door CDM en CBP gemotiveerd betwist zodat deze in dit kort geding niet aannemelijk is geworden. Verder is niet aannemelijk geworden dat de huurovereenkomst tussen CDM en CBP eraan in de weg staat dat CBP haar verplichtingen uit hoofde van de met ALR gesloten overeenkomst kan (blijven) nakomen, noch dat de toegang van ALR tot de faciliteiten gevaar loopt of dat de door ALR genoemde veiligheids- en aansprakelijkheidsbelangen zodanig in het gedrang komen dat CDM en/of CBP onrechtmatig handelen door ALR de positie van huurder te onthouden
3.14
CBP heeft gesteld dat zij zich, nadat bleek dat ALR het perceel niet aan CBP ter beschikking kon stellen, genoodzaakt heeft gezien het gebruik van het perceel met daarop haar investeringen veilig te stellen door een huurovereenkomst met CDM aan te gaan. ALR heeft dat bestreden, maar onvoldoende is komen vast te staan dat CBP met haar handelwijze onrechtmatig heeft gehandeld jegens ALR. Ook in hoger beroep heeft ALR onvoldoende feiten en/of omstandigheden gesteld die die conclusie kunnen dragen. De grief faalt.
3.15
Dat geldt, gelet op het voorgaande ook voor grief 4, waarmee ALR opkomt tegen de afwijzing van haar vordering en haar veroordeling in de proceskosten. In de toelichting op deze grief brengt ALR nog in twijfel of er daadwerkelijk een huurovereenkomst tussen CDM en CBP tot stand is gekomen. Het Hof acht dat in het kader van dit kort geding voldoende aannemelijk gelet op de stellingen van CDM en CBP dat partijen overeenstemming hebben bereikt over object, huurprijs en duur en dat daar uitvoering aan wordt gegeven in die zin dat de huurprijs wordt betaald. Dat niet alle facturen in deze procedure zijn overgelegd maakt dit niet anders.
3.16
Het hoger beroep faalt en ALR wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
Bevestigt het bestreden vonnis.
Veroordeelt ALR in de proceskosten aan de zijde van CDM tot op heden begroot op NAf 973.52 aan verschotten en NAf 5.100,- aan gemachtigdensalaris en aan de zijde van CBP tot op heden begroot op NAf 491.76 aan verschotten en NAf 5.100,- aan gemachtigdensalaris.
Dit vonnis is gewezen door mrs. E.A. Saleh, M.W. Scholte en F.W.J. Meijer, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curacao uitgesproken op 9 februari 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.