ECLI:NL:OGHACMB:2021:23

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
21 januari 2021
Publicatiedatum
22 januari 2021
Zaaknummer
CUR2020H00277
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vergunning tot tijdelijk verblijf voor arbeid in loondienst als inwonend huisknecht

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een verzoek tot verlenging van een vergunning tot tijdelijk verblijf voor [appellant], geboren in China, die als inwonend huisknecht wilde werken. Op 31 januari 2018 verzocht hij de minister om zijn vergunning te verlengen, maar dit verzoek werd afgewezen omdat hij geen originele inkomensverklaring van zijn werkgever had overgelegd. De minister verklaarde het bezwaar van [appellant] ongegrond, wat door het Gerecht in eerste aanleg werd bevestigd.

[Appellant] betoogde dat de eis van een inkomensverklaring in strijd was met het recht, omdat de minister niet alleen moest toetsen of hij zelf over voldoende middelen van bestaan beschikte, maar ook of zijn werkgever dat deed. Hij stelde dat er geen wettelijke basis was voor deze eis en dat hij met andere documenten had aangetoond dat zijn werkgever en haar echtgenoot samen een inkomen hadden dat boven de vereiste grens lag.

Het Hof oordeelde dat de minister de inkomensverklaring mocht eisen ter bescherming van het algemeen belang. Het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard, en de uitspraak van het Gerecht werd bevestigd. Het Hof concludeerde dat de minister niet verplicht was om een incomplete aanvraag aan te vullen en dat de bewijslast bij [appellant] lag. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

CUR2020H00277
Datum uitspraak: 21 januari 2021
gemeenschappelijk hof van jusTitie
van aruba, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonende in [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao van
17 augustus 2020 in zaak nr. CUR201901927, in het geding tussen:
appellant,
en
de minister van Justitie (hierna: de minister).
Procesverloop
Bij beschikking van 26 mei 2018 heeft de minister het verzoek van [appellant] om aan hem een vergunning tot tijdelijk verblijf te verlenen met als doel arbeid in loondienst als inwonend huisknecht bij [werkgever van appellant] afgewezen.
Bij beschikking van 18 februari 2019 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 augustus 2020 heeft het Gerecht het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 december 2020, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. A.K.H. Ayubi, advocaat in Curaçao, en de minister, vertegenwoordigd door mr. P. Tweeboom, advocaat in Curaçao, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] is geboren op [geboortedatum] 1985 in China en heeft de Chinese nationaliteit. Op 31 januari 2018 heeft hij de minister verzocht zijn vergunning tot tijdelijk verblijf te verlengen met als verblijfsdoel arbeid in loondienst als inwonend huisknecht bij [werkgever van appellant]. Dit verzoek is door de minister afgewezen omdat [appellant] geen originele verklaring van de belastingdienst heeft overgelegd waaruit blijkt dat zijn werkgever [werkgever van appellant] in 2016 een belastbaar inkomen had van tenminste NA
f36.000,- (hierna: de inkomensverklaring). De minister heeft het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard omdat de inkomensverklaring ook in bezwaar niet was overgelegd. Het Gerecht heeft het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
De inkomensverklaring
2. [ [appellant] betoogt dat het Gerecht ten onrechte niet heeft onderkend dat het door de minister toegepaste beleid op grond waarvan de werkgever een inkomensverklaring moet overleggen in strijd is met het recht. De minister behoorde te toetsen of [appellant] over voldoende middelen van bestaan beschikte, maar heeft ook beoordeeld of zijn werkgever [werkgever van appellant] daarover beschikt. Er is geen wettelijke grondslag op basis waarvan de minister het overleggen van een inkomensverklaring van de werkgever kan eisen. Die eis is namelijk in strijd met het bepaalde in de Ltu slechts neergelegd in de "Herziene instructie aan de Gezaghebbers inzake de toepassing van de Ltu en het Tb van juni 2006" (hierna: de instructie) en niet in het Toelatingsbesluit. [appellant] wijst er daarbij op dat het vereiste wel in het op aanvragen om vergunning tot verblijf betrekking hebbende artikel 4 van het Toelatingsbesluit is opgenomen. Daarnaast stelt [appellant] dat met andere documenten dan de inkomensverklaring alsnog is aangetoond dat [werkgever van appellant] en haar echtgenoot samen een groter inkomen hebben dan de vereiste NA
f36.000,-.
2.1. Het Hof stelt allereerst vast dat de stelling dat anderszins is aangetoond dat [werkgever van appellant] over voldoende inkomen beschikt omdat zij en haar echtgenoot een gemeenschappelijk inkomen hebben van bijna NA
f50.000, eerst ter zitting naar voren is gebracht en zich niet richt tegen een specifieke overweging in de uitspraak van het Gerecht. Het Hof laat deze tardief aangevoerde stelling daarom buiten beschouwing.
2.2. Op grond van artikel 9, eerste lid, van de Ltu kan de vergunning tot tijdelijk verblijf door de minister worden geweigerd met het oog op de openbare orde of het algemeen belang, waaronder economische redenen mede worden begrepen, of indien niet kan worden aangetoond dat degene voor wie toelating wordt verzocht over voldoende middelen van bestaan zal beschikken.
Op grond van artikel 7, zesde lid van de Ltu kunnen behalve voorwaarden betreffende de woonplaats, het uitoefenen van een bepaald beroep of bedrijf, dan wel bepalingen tot bescherming van de openbare orde, de publieke rust of veiligheid, de goede zeden of het algemeen belang, aan de vergunning tot tijdelijk verblijf of tot verblijf geen voorwaarden beperkingen of bepalingen worden verbonden dan krachtens regeling bij landsbesluit houdende algemene maatregelen te stellen.
2.3. Op grond van artikel 3, eerste lid, onder 2, van het Toelatingsbesluit (hierna: Tb) zijn meerdere voorwaarden verbonden aan de vergunning tot tijdelijk verblijf, waaronder de voorwaarde dat betrokkene over voldoende middelen van bestaan moet beschikken. Voor de toepassing van de Ltu en het Tb hanteert de minister het beleid zoals neergelegd in de instructie. In paragraaf 3.8 onder b zijn voorwaarden (voorschriften) opgenomen die op grond van artikel 7, zesde lid van de Ltu en artikel 3, 4, 5 en 6 van het Tb aan de vergunning tot tijdelijk verblijf verbonden kunnen worden. Ingevolge paragraaf 3.8 onder b1 kan het vereiste van een garantieverklaring worden gesteld, die wordt omschreven als de verklaring van de garantsteller dat hij voor zijn rekening neemt alle onkosten door de overheid te maken ten behoeve van de betrokken vreemdeling, indien deze armlastig wordt, dan wel hij of zijn gezinsleden voor rekening van de overheid in een inrichting tot het verplegen van zieken wordt opgenomen. De garantstelling komt niet in de plaats van het vereiste dat men over voldoende geldelijke middelen van bestaan moet beschikken, doch dient ter meerdere zekerheid. Particulieren die inwonend personeel in dienst hebben dienen eveneens naast de getekende garantieverklaring een verklaring van de Inspectie der Belastingen te overleggen dat garant een aantoonbaar inkomen van tenminste NA
f36.000,- heeft.
2.4. De garantieverklaring en de van particulieren met inwonend huispersoneel verlangde inkomensverklaring worden gelet op de instructie verlangd om te voorkomen dat de toe te laten vreemdeling op enige wijze ten laste van de overheid komt. Daarmee worden deze voorwaarden naar het oordeel van het Hof gesteld ter bescherming van het algemeen belang. Anders dan namens [appellant] naar voren gebracht behoefden deze voorwaarden dus ingevolge artikel 7, zesde lid, Ltu, niet krachtens landsbesluit houdende algemene maatregelen te worden gesteld. Dat aanleiding is gezien het vereiste van een garantieverklaring ingeval van aanvraag van een vergunning tot verblijf wel in art. 4 van het Toelatingsbesluit op te nemen, doet daar niet aan af.
Overige hogerberoepsgronden
3. Over de uitspraak van het Gerecht heeft [appellant] verder aangevoerd dat zijn ter zitting van het Gerecht aangevoerde beroepsgrond dat de minister in het kader van een zorgvuldige voorbereiding zelf inlichtingen had moeten inwinnen bij de belastingdienst, niet is besproken in de uitspraak. Ook heeft het Gerecht geen oordeel gegeven over de vraag of de belangen zorgvuldig zijn afgewogen en of de beschikking afdoende gemotiveerd is.
3.1. Het Hof overweegt dat geenszins onderbouwd is waarom de belangenafweging onzorgvuldig zou zijn of waarom het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd is. Wat betreft het betoog over de zorgvuldige voorbereiding, overweegt het Hof dat het zorgvuldigheidsbeginsel niet zo ver strekt dat de minister een incomplete aanvraag zelf moet aanvullen met de nog ontbrekende documenten of inlichtingen. De aanvrager dient aan te tonen dat hij over voldoende middelen van bestaan beschikt en draagt daar dan ook de bewijslast voor. De betogen slagen niet.
Conclusie
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:
bevestigtde aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.A. Saleh, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.M.C.S. van der Heide, griffier.
w.g. Saleh
voorzitter
w.g. Van der Heide
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 januari 2021.

BIJLAGE

Landsverordening toelating en uitzetting

[…]
Toelating tot tijdelijk verblijf of verblijf bij vergunning verleend
[…]
Artikel 7
[…]
6. Behalve voorwaarden betreffende de woonplaats, het uitoefenen van een bepaald beroep of bedrijf, dan wel bepalingen tot bescherming van de openbare orde, de publieke rust of veiligheid, de goede zeden of het algemeen belang, kunnen aan de vergunning tot tijdelijk verblijf of tot verblijf geen voorwaarden, beperkingen of bepalingen worden verbonden dan krachtens regeling bij landsbesluit houdende algemene maatregelen te stellen.
[…]

Artikel 9

1. De vergunning tot tijdelijk verblijf of tot verblijf kan door of namens de minister worden geweigerd:
a. met het oog op de openbare orde of het algemeen belang, waaronder economische redenen mede worden begrepen;
b. indien niet kan worden aangetoond dat degene voor wie toelating wordt verzocht over voldoende middelen van bestaan zal beschikken.
2. De redenen tot weigering worden in de beslissing vermeld.
3. Indien de vergunning tot toelating is geweigerd, kan met de sterke arm worden verhinderd, dat de verzoeker Sint Maarten binnenkomt.

[…]

Toelatingsbesluit[…]

Artikel 3

1. Aan vergunningen tot tijdelijk verblijf zijn de volgende voorwaarden verbonden:
[…]
2°. betrokkene moet over voldoende middelen van bestaan beschikken om gedurende zijn verblijf in de Nederlandse Antillen in zijn onderhoud te kunnen voorzien en zulks bij aankomst in de Nederlandse Antillen desgevraagd aantonen;
[…]
2. De Minister van Justitie kan bij beschikking ontheffing verlenen van een of meer van de in het eerste lid genoemde bepalingen.
[…]
Artikel 4
1.Aan vergunningen tot verblijf zijn de volgende voorwaarden verbonden:
1°. betrokkene dient in het bezit te zijn van:
[…]
g. het bewijs dat de garantieverklaring bedoeld in het vierde lid van dit artikel door zijn werkgever is afgegeven, indien betrokkene in dienstbetrekking werkzaam zal zijn; bedoelde garantieverklaring kan slechts afgegeven worden door een werkgever, die een aantoonbaar inkomen of een aantoonbare winst van 36 000,- of meer per jaar heeft, behoudens de mogelijkheid dat op diens schriftelijk en gemotiveerd verzoek, en al dan niet onder het stellen van voorwaarden door de autoriteit die vergunning tot verblijf verleent, van het vereiste van dit bedrag afgeweken wordt;
[…]
3. De Minister van Justitie kan bij beschikking nadere voorwaarden stellen, waaraan personen, die toelating verlangen teneinde een bepaald beroep uit te oefenen of in een bepaald bedrijf tewerk worden gesteld, moeten voldoen.
4. De garantieverklaring, waarop het eerste lid van dit artikel onder ten 1e sub g betrekking heeft, is de verklaring van de werkgever dat hij voor zijn rekening neemt alle onkosten door de overheid te maken ten behoeve van de betrokken werknemer, indien deze armlastig wordt, dan wel hij of zijn gezinsleden voor rekening van de overheid in een inrichting tot het verplegen van zieken wordt of worden opgenomen, een en ander als uitgewerkt in het model, overeenkomstig bijlage I.
[…]