2.1. Het Hof stelt allereerst vast dat de stelling dat anderszins is aangetoond dat [werkgever van appellant] over voldoende inkomen beschikt omdat zij en haar echtgenoot een gemeenschappelijk inkomen hebben van bijna NA
f50.000, eerst ter zitting naar voren is gebracht en zich niet richt tegen een specifieke overweging in de uitspraak van het Gerecht. Het Hof laat deze tardief aangevoerde stelling daarom buiten beschouwing.
2.2. Op grond van artikel 9, eerste lid, van de Ltu kan de vergunning tot tijdelijk verblijf door de minister worden geweigerd met het oog op de openbare orde of het algemeen belang, waaronder economische redenen mede worden begrepen, of indien niet kan worden aangetoond dat degene voor wie toelating wordt verzocht over voldoende middelen van bestaan zal beschikken.
Op grond van artikel 7, zesde lid van de Ltu kunnen behalve voorwaarden betreffende de woonplaats, het uitoefenen van een bepaald beroep of bedrijf, dan wel bepalingen tot bescherming van de openbare orde, de publieke rust of veiligheid, de goede zeden of het algemeen belang, aan de vergunning tot tijdelijk verblijf of tot verblijf geen voorwaarden beperkingen of bepalingen worden verbonden dan krachtens regeling bij landsbesluit houdende algemene maatregelen te stellen.
2.3. Op grond van artikel 3, eerste lid, onder 2, van het Toelatingsbesluit (hierna: Tb) zijn meerdere voorwaarden verbonden aan de vergunning tot tijdelijk verblijf, waaronder de voorwaarde dat betrokkene over voldoende middelen van bestaan moet beschikken. Voor de toepassing van de Ltu en het Tb hanteert de minister het beleid zoals neergelegd in de instructie. In paragraaf 3.8 onder b zijn voorwaarden (voorschriften) opgenomen die op grond van artikel 7, zesde lid van de Ltu en artikel 3, 4, 5 en 6 van het Tb aan de vergunning tot tijdelijk verblijf verbonden kunnen worden. Ingevolge paragraaf 3.8 onder b1 kan het vereiste van een garantieverklaring worden gesteld, die wordt omschreven als de verklaring van de garantsteller dat hij voor zijn rekening neemt alle onkosten door de overheid te maken ten behoeve van de betrokken vreemdeling, indien deze armlastig wordt, dan wel hij of zijn gezinsleden voor rekening van de overheid in een inrichting tot het verplegen van zieken wordt opgenomen. De garantstelling komt niet in de plaats van het vereiste dat men over voldoende geldelijke middelen van bestaan moet beschikken, doch dient ter meerdere zekerheid. Particulieren die inwonend personeel in dienst hebben dienen eveneens naast de getekende garantieverklaring een verklaring van de Inspectie der Belastingen te overleggen dat garant een aantoonbaar inkomen van tenminste NA
f36.000,- heeft.
2.4. De garantieverklaring en de van particulieren met inwonend huispersoneel verlangde inkomensverklaring worden gelet op de instructie verlangd om te voorkomen dat de toe te laten vreemdeling op enige wijze ten laste van de overheid komt. Daarmee worden deze voorwaarden naar het oordeel van het Hof gesteld ter bescherming van het algemeen belang. Anders dan namens [appellant] naar voren gebracht behoefden deze voorwaarden dus ingevolge artikel 7, zesde lid, Ltu, niet krachtens landsbesluit houdende algemene maatregelen te worden gesteld. Dat aanleiding is gezien het vereiste van een garantieverklaring ingeval van aanvraag van een vergunning tot verblijf wel in art. 4 van het Toelatingsbesluit op te nemen, doet daar niet aan af.
Overige hogerberoepsgronden