In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant, die een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd heeft aangevraagd. Op 2 mei 2019 heeft de appellant, met de Chinese nationaliteit, de minister van Justitie, Veiligheid en Integratie verzocht om een verblijfsvergunning. Na een fictieve afwijzing heeft de appellant op 31 juli 2019 bezwaar gemaakt. De minister verleende op 15 augustus 2019 alsnog de vergunning, maar het Gerecht in eerste aanleg verklaarde het beroep van de appellant tegen de afwijzing niet-ontvankelijk. De appellant ging in hoger beroep, waarbij hij stelde dat hij schade had geleden door de bestuurlijke besluitvorming en dat de minister verplicht was om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden.
Het Hof heeft de zaak op 3 juni 2021 behandeld. De appellant werd vertegenwoordigd door M.L. Hassell, terwijl de minister werd vertegenwoordigd door mr. G.M.N. Maduro. Het Hof oordeelde dat het Gerecht terecht het beroep niet-ontvankelijk had verklaard, omdat de minister de vergunning alsnog had verleend en er geen procesbelang meer was. Bovendien was het beroepschrift te laat ingediend, waardoor de termijn voor indienen was overschreden. Het Hof bevestigde de uitspraak van het Gerecht en oordeelde dat de minister geen proceskosten hoefde te vergoeden.