In deze zaak, die voor het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba werd behandeld, gaat het om een hoger beroep van de stichting particulier fonds Bawolar tegen twee geïntimeerden. De zaak betreft de ontbinding van een koopovereenkomst van een woning, waarbij de echtgenoot van de koper niet als partij is aangemerkt. Het Hof heeft op 29 juni 2021 uitspraak gedaan na een tussenvonnis van 4 mei 2021 en een descente op 28 mei 2021. De kern van het geschil draait om de vraag of de echtgenoot van de koper, [Geïntimeerde 2], als partij bij de koopovereenkomst kan worden beschouwd, en of de stichting Bawolar zich kan beroepen op artikel 6:263 BW, dat betrekking heeft op de ontbinding van overeenkomsten.
Het Hof heeft vastgesteld dat de toevoeging van [Geïntimeerde 2] in het addendum van de overeenkomst niet betekent dat hij automatisch partij is geworden. De uitleg van de overeenkomst moet worden bezien in het licht van de Haviltexmaatstaf, waarbij de bedoeling van partijen centraal staat. Het Hof concludeert dat Bawolar niet redelijkerwijs kon rekenen op de betrokkenheid van [Geïntimeerde 2] als partij, en dat de toestemming van [Geïntimeerde 2] als echtgenoot niet voldoende is om hem als contractspartij te beschouwen.
Daarnaast heeft het Hof geoordeeld dat de vrees van Bawolar voor een tekortkoming aan de zijde van [Geïntimeerde 2] niet voldoende is om een beroep te doen op opschorting van de verplichtingen. Het Hof bevestigt het vonnis van het Gerecht en legt de kosten van het hoger beroep op aan Bawolar. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke afspraken in overeenkomsten en de rol van echtgenoten in dergelijke transacties.