In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 6 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep. De appellante, een vrouw, was in hoger beroep gekomen tegen een beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba, die op 7 september 2020 was gegeven. De beschikking betrof een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen en een uitkering tot levensonderhoud. De vrouw had verzocht om de beschikking te vernietigen en om een hogere alimentatie te bepalen voor de kinderen en voor haarzelf.
De procedure begon met een beroepschrift dat op 22 oktober 2020 was ingediend, maar het Hof oordeelde dat de vrouw niet-ontvankelijk was in haar hoger beroep. Dit was gebaseerd op het feit dat de appeltermijn van zes weken was verstreken, aangezien de bestreden beschikking op 7 september 2020 was gefaxt naar de gemachtigden van beide partijen. De termijn eindigde op 19 oktober 2020, terwijl het hoger beroep pas op 22 oktober 2020 was ingesteld.
Het Hof heeft ook overwogen dat, gezien de aard van de procedure en het feit dat partijen voormalige echtelieden zijn, de proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij haar eigen kosten draagt. De beslissing van het Hof was dat de vrouw niet-ontvankelijk werd verklaard in haar hoger beroep en dat de kosten van het geding werden gecompenseerd.