ECLI:NL:OGHACMB:2021:195

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
6 juli 2021
Publicatiedatum
12 augustus 2021
Zaaknummer
AUA2020H00132
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing gezamenlijk ouderlijk gezag en omgangsregeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba, waarin gezamenlijk ouderlijk gezag en een omgangsregeling zijn toegewezen aan de vader. De moeder, die oorspronkelijk verweerster was, heeft in haar beroepschrift aangevoerd dat de beschikking onterecht is en heeft verzocht om vernietiging van de beschikking en afwijzing van de verzoeken van de vader. De zaak is behandeld op een zitting van het Hof in Aruba, waar beide ouders in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. De moeder heeft een verslag van een psycholoog overgelegd ter ondersteuning van haar standpunt.

De vader heeft in 2019 verzocht om wijziging van het ouderlijk gezag en om een omgangsregeling. Het Gerecht heeft een rapport van de Voogdijraad afgewacht en op basis daarvan de beschikking gegeven. De moeder heeft in hoger beroep gesteld dat de verzoeken van de vader ten onrechte zijn toegewezen, en dat de communicatie tussen de ouders niet optimaal is. Het Hof heeft echter geoordeeld dat de situatie van de ouders niet zodanig is dat het gezamenlijk gezag niet in het belang van het kind zou zijn. De moeder heeft niet voldoende onderbouwd dat de communicatie tussen de ouders een werkbare omgangsregeling in de weg staat.

Wat betreft de omgangsregeling heeft de moeder aangevoerd dat het kind moeite heeft met omgang met de vader en dat dit leidt tot psychische klachten. Het Hof heeft echter geoordeeld dat de moeder niet voldoende heeft aangetoond dat omgang met de vader schadelijk zou zijn voor het kind. De moeder heeft aangegeven dat zij bereid is om mee te werken aan de omgangsregeling, maar het Hof heeft geconcludeerd dat een gestructureerde regeling noodzakelijk is. Het Hof heeft de beschikking van het Gerecht bevestigd en de kosten gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2021 Vonnis no.:
Registratienummers: AUA201901918 – AUA2020H00132
Uitspraak: 6 juli 2021
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
B E S C H I K K I N G
in de zaak van:
[Appellante],
wonend in Aruba,
oorspronkelijk verweerster,
thans appellante,
gemachtigde: mr. C.J. Hart,
tegen
[Geïntimeerde],
wonend in Aruba,
oorspronkelijk verzoeker,
thans geïntimeerde,
procederend in persoon,
belanghebbende:
[Naam 1],geboren op [Geboortedatum] 2012 in Aruba, hierna [Naam 1].
Partijen worden hierna de moeder en de vader genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Bij op 29 september 2020 ingekomen beroepschrift met producties is de moeder in hoger beroep gekomen van de tussen partijen gegeven en op 8 september 2020 uitgesproken beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (verder: het Gerecht).
1.2
De moeder heeft in het beroepschrift beroepsgronden aangevoerd en toegelicht, en geconcludeerd tot vernietiging van de beschikking en tot kort gezegd afwijzing alsnog van de verzoeken van de vader, met compensatie van kosten.
1.3
De zaak is behandeld op de zitting van het Hof in Aruba van 11 mei 2021, waarbij zijn verschenen de moeder in persoon, bijgestaan door mr. Hart voornoemd, en de vader in persoon. Ter zitting hebben partijen hun standpunten doen toelichten, de moeder door mr. Hart onder verwijzing naar een op voorhand toegestuurde productie (een verslag van psycholoog Melissa Lopez aan de huisarts van 16 oktober 2020) en aan de hand van pleitnotities met producties die ter zitting aan het Hof en de vader zijn overhandigd. Ook was aanwezig mevrouw G. Hoogvliets namens de Directie Voogdijraad, belanghebbende.
1.4
Na afloop van de zitting is uitspraak bepaald op vandaag.

2.De beoordeling

2.1.
Partijen zijn de biologische ouders van [Naam 1]. De moeder heeft van rechtswege het eenhoofdig gezag over [Naam 1] uitgeoefend. De vader heeft [Naam 1] op [Datum 1] 2012 als zijn dochter erkend.
2.2.
De vader heeft bij verzoekschrift van 11 juni 2019 het Gerecht verzocht om wijziging van het ouderlijk gezag over [Naam 1] in die zin dat hij gezamenlijk met de moeder, dan wel alleen met het gezag wordt belast, en om vaststelling van een omgangsregeling.
2.3.
Het Gerecht heeft bij op 1 oktober 2019 uitgesproken tussenbeschikking de Voogdijraad verzocht om een onderzoek in te stellen naar de sociale omstandigheden van partijen en om daarover een rapport uit te brengen. In afwachting van het rapport is een voorlopige omgangsregeling bepaald.
2.4.
De Voogdijraad heeft op 3 april 2020 rapport uitgebracht. In dat rapport is geadviseerd om het gezag te wijzigen in die zin dat de vader voortaan gezamenlijk met de moeder met het gezag over [Naam 1] wordt belast en is een omgangsregeling geadviseerd.
2.5.
Het Gerecht heeft in de bestreden beschikking van 8 september 2020 de adviezen van de Voogdijraad gevolgd en heeft uitvoerbaar bij voorraad de vader gezamenlijk met de moeder met het gezag over [Naam 1] belast en een omgangregeling vastgesteld.
2.6.
De moeder heeft bij verzoekschrift van 12 oktober 2020 het Gerecht verzocht de tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking te schorsen totdat op het hoger beroep zal zijn beslist. Het verzoek is behandeld ter zitting van 30 oktober 2020. Partijen hebben toen ter beëindiging van hun geschil een regeling getroffen waarna de procedure is doorgehaald. De regeling is opgenomen in het proces-verbaal van de zitting dat als productie bij de pleitnota van mr. Hart in het geding is gebracht.
2.7.
De moeder klaagt in dit hoger beroep dat het Gerecht de verzoeken van de vader om gezamenlijk ouderlijk gezag over [Naam 1] en om een omgangsregeling ten onrechte heeft toegewezen.
gezag
2.8.
Op grond van art. 1:253c lid 1 BW kan de tot gezag bevoegde vader die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de rechter verzoeken de ouders gezamenlijk met het gezag te belasten. Als de moeder daar niet mee instemt, wordt ingevolge het tweede lid van dit artikel het verzoek slechts afgewezen indien de rechter dit in het belang van het kind wenselijk oordeelt. Daarbij moet mede worden gedacht aan de situatie dat er een reëel gevaar bestaat dat het kind klem of verloren zal raken door de problemen en slechte communicatie tussen de ouders en dat daarin geen verbetering is te verwachten.
2.9.
De moeder stelt dat deze situatie zich voordoet. Zij heeft deze stelling echter niet of nauwelijks uitgewerkt. Dat de communicatie tussen partijen niet optimaal is, wil het Hof wel aannemen; dat wordt ook bevestigd in het rapport van de Voogdijraad. Daarmee is echter nog niet gezegd dat dit aan een werkbare omgangsregeling in de weg zou moeten staan en evenmin overigens dat in de communicatie geen verbetering valt te verwachten. Het enkele feit dat partijen al ruim acht jaar slecht met elkaar communiceren, is daartoe onvoldoende. Daarentegen leert de praktijk dat tijdsverloop de emotionele pijn van een relatiebreuk verzacht en daarmee de kansen op verbetering van de communicatie vergroot. Het is dan ook hoopgevend dat partijen op het punt van de communicatie inderdaad al enige vooruitgang lijken te hebben geboekt; gedoeld wordt op de regeling die zij ter zitting van het schorsingsverzoek hebben getroffen en op de systeemtherapie waarvoor zij zich ter uitvoering van die regeling inmiddels hebben aangemeld. Dat de regeling (nog) niet het gewenste resultaat heeft opgeleverd, valt te betreuren, maar zegt op zichzelf niets over de communicatie tussen partijen. Bovendien ging het daarbij om de omgangregeling, terwijl waar het de communicatie aangaat van de systeemtherapie nog het nodige valt te verwachten. Dat de vader met betrekking tot het nemen van (belangrijke) beslissingen aangaande [Naam 1] (bij gezamenlijk gezag zijn zowel de moeder als de vader daarvoor nodig), zal blokkeren is niet gebleken. De vrouw heeft weliswaar gesteld dat de man geen toestemming geeft voor bepaalde te dingen, maar deze stelling is te vaag en geenszins onderbouwd, zodat het Hof daaraan voorbij gaat.
2.10.
Gelet op het voorgaande doet de uitzonderingssituatie van art. 1:253c lid 2 BW zich niet voor en heeft het hoger beroep in zoverre dus geen succes.
omgang
2.11.
Op grond van art. 1:377a lid 2 BW stelt de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast. Ingevolge het derde lid van dit artikel ontzegt de rechter het recht op omgang slechts indien voor zover hier van belang:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of
b. de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
(…)
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
2.12.
Moeder voert aan dat [Naam 1] moeite heeft met omgang met vader en dat zij zelfs psychische klachten daarvan ondervindt. Zij is in behandeling geweest bij kinderpsycholoog Melissa Loepz. Die heeft een stappenplan geadviseerd waarmee de omgangsregeling in het tempo van [Naam 1] geleidelijk zou worden opgebouwd. Vader leek daar aanvankelijk mee akkoord, maar op een gegeven moment vond hij het te lang duren en heeft hij geprobeerd om de omgang met [Naam 1] af te dwingen door te dreigen met de politie. Dat was de aanleiding voor het schorsingsverzoek dat ter zitting tot de eerder bedoelde regeling heeft geleid. Die regeling houdt onder meer in dat het stappenplan van de kinderpsycholoog wordt vervolgd. Stap 5 is echter nooit uitgevoerd; [Naam 1] is nooit met de vader meegegaan en heeft nooit een paar uren met hem doorgebracht. [Naam 1] blijft erin volharden dat zij geen contact wil met de vader. Ten tijde van de zitting in hoger beroep was er geen contact/omgang met de vader en was [Naam 1] weer rustig en vrolijk. De moeder betreurt overigens dat er geen contact/omgang is. Zij onderschrijft het recht van de vader op omgang met [Naam 1] en vice versa, maar wil dat dit zonder dwang plaatsvindt en in het tempo en op de wijze waarbij [Naam 1] zich goed voelt, met conclusie - zo begrijpt het Hof - dat er geen omgangsregeling wordt vastgesteld.
2.13.
Het Hof volgt de moeder niet in deze conclusie. Deze komt neer op een afwijzing van het verzoek van de vader. Aan de vereisten van art. 1:377a lid 3 BW is echter niet voldaan. De moeder stelt dat ook niet, althans niet langer. Zij onderschrijft juist - als overwogen - het belang van [Naam 1] bij omgang met de vader en wil daaraan meewerken. Het is, gelet op de stelling van moeder dat zij vrijwillig gaat meewerken aan de omgangsregeling en bereid is te helpen met het opbouwen van de omgangsregeling, kennelijk enkel nog het gedwongen karakter van een door de rechter vastgestelde regeling waartegen zij zich verzet. Voor een geslaagde omgangregeling is echter toch echt enige regelmaat en structuur vereist. De praktijk leert dat daarvoor een stok achter de deur nodig is in de vorm van een rechterlijke beslissing, althans in de gevallen als waar het hier om gaat, waarin het contact met de andere ouder na lange tijd moet worden opgebouwd. In de door het Gerecht bepaalde regeling gaat het om twee dagen per week gedurende vier aaneengesloten uren. Naar het oordeel van het Hof is daarmee voldoende recht gedaan aan de situatie waarin [Naam 1] de vader nog moeten leren kennen, maar daar kennelijk tijd voor nodig heeft. De vrees dat de omgang met vader [Naam 1] emotioneel (nog) niet onberoerd laat, lijkt gegrond, maar is op zichzelf geen reden om van een regeling af te zien. Bovendien is daarbij een ondersteunende rol voor de moeder weggelegd. Zij kan [Naam 1] bij de omgang tot hulp en steun zijn en zo een positieve invloed hebben op de gemoedsrust van [Naam 1]. Het Hof ziet dan ook geen aanleiding om [Naam 1] te horen, de vrouw ter zitting heeft aangeboden.
2.14.
Gelet op het voorgaande is het hoger beroep ook waar het de omgangsregeling aangaat tevergeefs ingesteld.
2.15.
De slotsom is dat de beschikking van het Gerecht zal worden bevestigd, met compensatie van kosten, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
bevestigt het vonnis waarvan beroep;
compenseert de kosten, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mrs. A.S. Arnold, Th.G. Lautenbach en O. Nijhuis, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Aruba uitgesproken op 6 juli 2021, in tegenwoordigheid van de griffier.