ECLI:NL:OGHACMB:2021:191

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
4 mei 2021
Publicatiedatum
11 augustus 2021
Zaaknummer
CUR201601436 – CUR2019H00407
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffing griffierecht door B.V. Betonbouw Curaçao tegen Curaçao Refinery Utilities B.V.

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de besloten vennootschap B.V. Betonbouw Curaçao (hierna: Betonbouw) tegen de besloten vennootschap Curaçao Refinery Utilities B.V. (hierna: CRU). Betonbouw is in hoger beroep gekomen van een eindvonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, uitgesproken op 25 oktober 2019. In de memorie van grieven heeft Betonbouw twee grieven voorgedragen en verzocht om vernietiging van het bestreden vonnis, met een aantal specifieke vorderingen in conventie en reconventie. De zaak betreft een geschil over griffierechten en de hoogte daarvan, waarbij Betonbouw een geldelijk belang heeft opgegeven van NAf 104.017,15 en een griffierecht van NAf 2.300,- heeft voldaan. Het Hof heeft vastgesteld dat Betonbouw een direct geldelijk belang heeft bij de vernietiging van de veroordeling in conventie en heeft de hoogte van het verschuldigde griffierecht berekend op NAf 7.720,-. Betonbouw is in de gelegenheid gesteld om een akte nabetaling griffierecht te nemen, en de zaak is verwezen naar de rolzitting van 1 juni 2021. Het Hof heeft verder iedere verdere beslissing aangehouden.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2021 Vonnis no.:
Registratienummers: CUR201601436 – CUR2019H00407
Uitspraak: 4 mei 2021
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Vonnis in de zaak van:
de besloten vennootschap
B.V. BETONBOUW CURAÇAO,
gevestigd te Curaçao,
hierna te noemen: Betonbouw,
oorspronkelijk verweerster in conventie en eiseres in voorwaardelijke reconventie, thans appellante,
gemachtigden: mrs. T.L.H. Peeters en J.T. Frolijk,
tegen
de besloten vennootschap
CURAÇAO REFINERY UTILITIES B.V.,
gevestigd te Curaçao,
hierna te noemen: CRU,
oorspronkelijk eiseres in conventie en verweerster in voorwaardelijke reconventie, thans geïntimeerde,
gemachtigden: mrs. E.R. de Vries en M.Th. Aanstoot,

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd en verzocht, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht), wordt verwezen naar de tussen partijen op 3 april 2017 en 4 december 2017 uitgesproken tussenvonnissen en het op 25 oktober 2019 uitgesproken eindvonnis.
1.2.
Betonbouw is bij akte van appel op 5 december 2019 in hoger beroep gekomen van voornoemd eindvonnis. In een op 15 januari 2020 ingekomen memorie van grieven tevens vermeerdering van eis, met producties, heeft zij twee grieven voorgedragen en geconcludeerd dat het Hof het bestreden vonnis vernietigt en opnieuw rechtdoende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
in conventie:
CRU niet-ontvankelijk zal verklaren in haar vorderingen, althans deze zal afwijzen;
in reconventie:
CRU zal veroordelen primair tot betaling aan haar van NAf 281.814,98 en subsidiair van NAf 247.797,83;
in conventie en reconventie:
CRU zal veroordelen in de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep, te vermeerderen met nakosten ad NAf 250,- zonder betekening en NAf 400,- in geval van betekening, te voldoen binnen veertien dagen na de dagtekening van dit vonnis en zo niet, te vermeerderen mat de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na het vonnis; en
CRU zal veroordelen tot terugbetaling van hetgeen Betonbouw ter uitvoering van het bestreden vonnis heeft voldaan, te vermeerderen met wettelijke rente.
1.3.
CRU heeft in een memorie van antwoord, met producties, het appel bestreden en geconcludeerd tot bevestiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van Betonbouw in de kosten van het hoger beroep.
1.4.
Op 13 oktober 2020, de voor schriftelijk pleidooi bepaalde dag, hebben de gemachtigden van partijen pleitaantekeningen overgelegd.
1.5.
Uitspraak is nader bepaald op heden.

2.De ontvankelijkheid

Betonbouw is tijdig en op de juiste wijze in hoger beroep gekomen en kan daarin worden ontvangen.

3.De grieven

Voor de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.

4.Griffierecht

4.1.
Bij de indiening van de akte van hoger beroep heeft Betonbouw een geldelijk belang van NAf 104.017,15 opgegeven. Bij de indiening van de memorie van grieven heeft Betonbouw NAf 2.300,- aan griffierecht voldaan.
4.2.
Betonbouw vordert echter in hoger beroep (zie hiervóór rov. 1.2) in reconventie primair NAf 281.814,98 en (in conventie) terugbetaling van hetgeen Betonbouw ter uitvoering van het bestreden vonnis heeft voldaan. Het Hof weet niet of de NAf 104.017,15, waartoe het Gerecht Betonbouw veroordeeld heeft, al door haar geheel of deels betaald is, maar voor zover niet, heeft Betonbouw een ‘direct geldelijk belang’ bij de vernietiging in conventie van de veroordeling.
4.3.
De griffier stelt zich op het standpunt dat in hoger beroep door Betonbouw daarom 2% van (281.814,98 + 104.017,15 =) NAf 385.832,13, i.e. afgerond NAf 7.720,- als griffierecht verschuldigd is (artikel 20 lid 2 aanhef en onder f, in verbinding met lid 7, zo nodig in verbinding met lid 3, van het
Landsbesluit tarieven in burgerlijkzaken [Ltbz]).
4.4.
Betonbouw dient NAf (7.720 – 2.300 =) NAf 5.420,- na te betalen. Zij krijgt de gelegenheid een akte nabetaling griffierecht (P3) te nemen.
4.5.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5.Beslissing

Het Hof:
- geeft Betonbouw de gelegenheid een akte nabetaling griffierecht te nemen;
- verwijst de zaak daartoe naar de rolzitting van 1 juni 2021 (P3);
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mrs. E.M. van der Bunt, O. Nijhuis en J. de Boer, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 4 mei 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.