ECLI:NL:OGHACMB:2021:190

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
9 februari 2021
Publicatiedatum
11 augustus 2021
Zaaknummer
CUR201802681 – CUR2019H00346
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid als gevolg van explosie bij pompstation en de gevolgen voor de koopovereenkomst en onderhoudsverplichtingen

In deze zaak, die voor het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba werd behandeld, gaat het om een hoger beroep van HSC en St. Helena tegen Curoil naar aanleiding van een explosie die plaatsvond op 12 januari 2017 in een pompstation. De explosie resulteerde in schade en de dood van een kassière. HSC en St. Helena, die de exploitanten van het pompstation zijn, stelden Curoil aansprakelijk voor de schade die zij hadden geleden als gevolg van de explosie. De partijen waren eerder betrokken bij een koopovereenkomst en een distributieovereenkomst, waarin Curoil bepaalde aansprakelijkheid uitsloot.

In eerste aanleg werd de vordering van HSC en St. Helena afgewezen, omdat het Gerecht oordeelde dat Curoil niet tekort was geschoten in haar onderhoudsverplichtingen en dat de appellanten zelf verantwoordelijk waren voor de veiligheid van de pompinstallatie. HSC en St. Helena gingen in hoger beroep, waarbij zij hun eis wijzigden en stelden dat zowel zij als Curoil deels aansprakelijk waren voor de schade.

Het Hof bevestigde het vonnis van het Gerecht en oordeelde dat HSC en St. Helena onvoldoende bewijs hadden geleverd voor hun stellingen. Het Hof concludeerde dat de explosie niet het gevolg was van een tekortkoming van Curoil en dat de appellanten bekend waren met de gebreken van de pompinstallatie op het moment van de koop. De exoneratiebedingen in de overeenkomsten werden door het Hof als geldig erkend, en de aansprakelijkheid van Curoil werd afgewezen. HSC en St. Helena werden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2021 Vonnis no.:
Registratienummers: CUR201802681 – CUR2019H00346
Uitspraak: 9 februari 2021
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:

1. de besloten vennootschap HELENA SERVICE CENTER B.V.,

2. de naamloze vennootschap ST. HELENA POMPSTATION N.V.,

beiden gevestigd te Curaçao,
oorspronkelijk eiseressen,
thans appellanten,
gemachtigden: voorheen mr. H.W. Braam, thans mrs. S.I. da Costa Gomez en C.A. Peterson,
tegen
de naamloze vennootschap CURAÇAO OIL (CUROIL) N.V.,
gevestigd te Curaçao,
oorspronkelijk gedaagde,
thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. Q.D.A Carrega.
De partijen worden hierna HSC, St. Helena (tezamen: appellanten) en Curoil genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Voor het procesverloop in eerste aanleg wordt verwezen naar het tussen partijen onder zaaknummer CUR201802681 gewezen vonnis van 19 augustus 2019 door het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (verder: het Gerecht) uitgesproken. Bij akte van hoger beroep, ingediend ter griffie op 30 september 2019, zijn HSC en St. Helena in hoger beroep gekomen van voormeld vonnis.
1.2
Bij op 11 november 2019 ingekomen memorie van grieven tevens akte wijziging eis hebben HSC en St. Helena zeven grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd en geconcludeerd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en opnieuw rechtdoende hun gewijzigde vorderingen zal toewijzen, kosten rechtens.
1.3
Curoil heeft bij op 3 januari 2020 ingediende memorie van antwoord het hoger beroep bestreden en geconcludeerd dat het Hof het bestreden vonnis al dan niet onder aanvulling of wijziging van gronden zal bevestigen en HSC en St. Helena zal veroordelen in de kosten van het hoger beroep.
1.4
Op de daarvoor nader bepaalde dag hebben de gemachtigden van partijen pleitnotities ingediend.
1.5
Vonnis is gevraagd en nader bepaald op heden.

2.De feiten

2.1
In hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende, door het Gerecht onder 3 a tot en met g van het bestreden vonnis vastgestelde, en voorts door het Hof aangevulde feiten.
2.2
St. Helena exploiteert een pompstation te Santa Helena, Curaçao. Curoil verkoopt aardolieproducten aan pompstations.
2.3
Van 1994 tot 2015 is tussen St. Helena en Curoil een ‘wederverkoopovereenkomst voor gasolinestations’ van kracht geweest, waarin onder meer is opgenomen dat Curoil aan St. Helena verhuurt de aan Curoil in eigendom toebehorende in het pompstation aanwezige installatie, bestaande uit onder meer ondergrondse reservoirs, pijpleidingen en toebehoren.
2.4
Op 30 november 2015 is tussen St. Helena en Curoil een ‘distribution agreement’ overeengekomen. Daarin wordt verwezen naar appendix A: de ‘General Terms and Conditions Fuel Supply Gas Stations’. Artikel 7.5 daarvan luidt als volgt:
Supplier shall not be liable for damages Distributors and/or third parties will suffer as result of a leakage or other malfunction of Distributor’s equipment.
2.5
Bij koopovereenkomst van 8 januari 2016 heeft Curoil de eerder door haar verhuurde in het pompstation aanwezige installatie verkocht aan HSC. De koopprijs bedroeg NAf 13.300,-. De koopovereenkomst bevat de volgende bepalingen:
D. Verkoper de in Bijlage 1 omschreven goederen (de Goederen) ten einde te kunnen concentreren op haar kernactiviteiten, aan Koper wenst te verkopen en in eigendom over te dragen;
3. de koopprijs van het Verkochte bedraagt ANG 13,300 (zegge: dertienduizend en driehonderd Nederlands Antilliaanse Gulden)
6 (a) Verkoper verklaart en garandeert ten tijde van het ondertekenen van deze koopovereenkomst dat het Verkochte wordt verkocht ‘as is’ en in de staat waarop het zich op het moment van levering bevindt. Verkoper geeft ten aanzien van het Verkochte geen garanties af aan Koper, tenzij hierin uitdrukkelijk anders is overeengekomen, en sluit ten aanzien van het Verkochte haar aansprakelijkheid volledig uit, onder welke aansprakelijkheidsbeperking tevens valt eventuele schade die het gevolg is van (het gebruik van) het Verkochte door Koper voor de datum van levering van het Verkochte aan Koper, tenzij hierin uitdrukkelijk anders is overeengekomen.
(b) Koper aanvaardt het Verkochte bij levering uitdrukkelijk in de (feitelijke) staat waarin het zich alsdan bevindt met alle eventuele zichtbare en onzichtbare en verborgen gebreken. Verkoper en diens rechtsopvolger(s) zijn jegens Koper en diens rechtsopvolgers) niet aansprakelijk voor eventuele zichtbare of verborgen gebreken of (gedeeltelijke) belemmeringen van het (toekomstige) gebruik van het Verkochte. Koper verklaart de onder 6 (a) en (b) opgenomen aansprakelijkheidsbeperking uitdrukkelijk te aanvaarden.
(c) [ …milieuschade…]
7. Koper vrijwaart Verkoper en diens rechtsopvolger(s) voor alle claims van derden, terzake het gebruik van het Verkochte in de periode na de levering van het Verkochte aan Koper, voor zover de oorzaak van deze aansprakelijkheid niet is ontstaan in de periode voorafgaande aan de verkoop.
8. Verkoper heeft zich ingespannen aan Koper alle mogelijke inlichtingen omtrent het Verkochte te verschaffen. Koper is zelf volledig verantwoordelijk voor het doen van eigen onderzoek naar het Verkochte en heeft alle gelegenheid gehad om vragen te stellen aan Verkoper. Bovendien verklaart Koper dat zij sinds omstreeks januari 2014 het Verkochte huurt van Verkoper en derhalve bekend is met de feitelijke staat van het Verkochte.
2.6
Op 12 januari 2017 heeft een explosie plaatsgevonden in de kassa/kantoorruimte van het pompstation. Dit gebeurde tijdens het vullen van een opslagtank door een tankwagen van Curoil. Kassière mevrouw [Naam 1] is enkele dagen later te Colombia bezweken aan haar bij de explosie opgelopen verwondingen.
2.7
Op 28 maart 2017 heeft de arbeidsinspectie een rapport uitgebracht. In dat rapport wordt geconcludeerd dat het deksel van een ventilatieleiding in een nabij de kantoorruimte gelegen put niet was bevestigd, waardoor er tijdens het vullen door de Curoil-truck benzinedamp vrijkwam in de put, die via een buis voor datakabels in de kassa-kantoorruimte is terechtgekomen. Een vonk uit een van de vele in het kantoor aanwezige elektrische apparaten fungeerde vervolgens als ontstekingsbron. Het in de datakabelbuis aangebrachte schuim was aangetast en kon de damp niet tegenhouden.
2.8
Bij brief van 24 januari 2018 hebben HSC en St. Helena Curoil aansprakelijk gesteld voor onder meer de schade aan het pompstation en gederfde inkomsten.

3.De beoordeling

3.1
HSC en St. Helena hebben bij inleidend verzoekschrift gevorderd dat het Gerecht voor recht zal verklaren dat Curoil jegens HSC en St. Helena aansprakelijk is voor de door hen geleden en te lijden schade ten gevolge van de explosie op 12 januari 2017, de zaak zal verwijzen naar de schadestaatprocedure voor de vaststelling van de hoogte van de schade en Curoil zal veroordelen in de proceskosten.
3.2
Bij het bestreden vonnis heeft het Gerecht de vordering afgewezen en HSC en St. Helena veroordeeld in de proceskosten. Het Gerecht heeft hiertoe kort gezegd overwogen dat Curoil niet tekort is geschoten in haar contractuele onderhoudsverplichting, dat het primair op de weg van HSC en St. Helena zelf lag om toe te zien op de veiligheid van de pompinstallatie en onderzoek te doen naar de klachten van het personeel en waar nodig herstelwerkzaamheden te laten verrichten, dat niet is komen vast te staan dat de pompinstallatie niet beantwoordt aan de koopovereenkomst en dat het beroep van Curoil op de exoneratiebedingen niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is en slaagt.
3.3
HSC en St. Helena hebben in hoger beroep hun eis gewijzigd in die zin dat zij thans aanvullend vorderen dat het Hof voor recht zal verklaren dat appellanten enerzijds en Curoil anderzijds ieder deels aansprakelijk zijn voor de ontstane schade, met bepaling van de mate van aansprakelijkheid van Curoil voor de ontstane schade.
3.4
Met de eerste grief komen HSC en St. Helena op tegen rechtsoverweging 4.4 van het bestreden vonnis waarin het Gerecht heeft overwogen dat het verwijt van HSC en St. Helena dat Curoil tekort is geschoten in haar onderhoudsverplichting niet op gaat. Ook de toelichting op grief 2 heeft hierop betrekking.
3.5
Tussen partijen is niet in geschil dat de distributieovereenkomst en de koopovereenkomst in 2015 en 2016 in de plaats zijn gekomen van de wederverkoopovereenkomst, die tussen partijen gold in de periode 1994-2015. Op de stelling van HSC en St. Helena dat de koopovereenkomst onder dwang, in die zin dat Curoil zou hebben gedreigd geen benzine meer te leveren aan St. Helena als HSC de installatie niet zou kopen, tot stand zou zijn gekomen zal het Hof hierna ingaan.
3.6
Gesteld noch gebleken is dat de nieuwe overeenkomsten (koop en distributie) een aanknopingspunt bevatten voor een op Curoil rustende verplichting tot onderhoud van de pompinstallatie. HSC en St. Helena hebben evenwel aangevoerd dat met Curoil is afgesproken (toelichting grief 2) dat zij de onderhoudswerkzaamheden ook na verkoop van de pompinstallatie zou blijven verrichten en daarvoor zou factureren en dat Curoil dat ook feitelijk heeft gedaan (toelichting grief 1). Zij hebben bij de toelichtingen op voormelde grieven twee bewijsaanbiedingen gedaan om eigen werknemers en werknemers van Curoil die de bewuste werkzaamheden tot onderhoud van de installatie hebben verricht te horen (grief 1), om eigen werknemers en werknemers van Curoil te horen over de afspraak dat Curoil zou blijven onderhouden en daarvoor zou factureren en voorts om facturen te overleggen (grief 2).
3.7
Door Curoil is betwist dat er na 8 januari 2016 sprake was van een schriftelijke contractuele onderhoudsverplichting ten aanzien van de installatie. Ook mondeling is geen afspraak voor voortgezet (structureel) onderhoud van de installatie tegen betaling gemaakt. Dat Curoil na 8 januari 2016 een enkele keer op verzoek van HSC is ingehuurd om specifieke werkzaamheden aan de installatie, met name aan de dispensers en het tank monitor systeem, te verrichten betekent niet dat Curoil daarmee enige voortgezette onderhoudsverplichting op zich heeft genomen. Deze werkzaamheden hadden niets te maken met de leidingen van de pompinstallatie of de seal die poreus zou zijn geworden. Het enige wat Curoil heeft gedaan is aangeven dat zij als aannemer, net als andere aannemers dat doen, tegen betaling onderhoudsdiensten aanbiedt en dat appellanten van die mogelijkheid gebruik kunnen maken. Dit omdat Curoil een technische dienst heeft die is belast met het onderhoud van de vier eigen pompstations. Nagenoeg alle particuliere pompstations maken gebruik van andere aannemers dan Curoil voor het onderhoud van hun pompinstallaties, aldus Curoil.
3.8
Appellanten hebben nagelaten om meer specifiek te onderbouwen wat de gestelde, kennelijk mondelinge, afspraak tot voortgezet onderhoud inhield. Uit de toelichting op grief 4 begrijpt het Hof dat appellanten met de gestelde afspraak doelen op de woorden van ene heer [Naam 2] van Curoil die in verband met de overname van de installatie van Curoil zou hebben uitgesproken, te weten:
“als er iets is, bel ons maar, we hebben een truck welke 24 uur beschikbaar is voor reparaties/onderhoud”. Voor zover de heer [Naam 2], nu zijn functie bij Curoil onbekend is gebleven, al bevoegd was om Curoil te binden aan enige onderhoudsverplichting, althans dat appellanten op die bevoegdheid mochten vertrouwen, heeft te gelden dat uit voormelde woorden, die op niet meer dan een bereidheid van Curoil om op afroep onderhoudsdiensten te verrichten wijzen, in redelijkheid niet kan worden afgeleid dat was afgesproken dat het onderhoud na 8 januari 2016, zij het tegen betaling, op dezelfde voet zou voortgaan en ook is voortgegaan.
3.9
Gelet op het vorenstaande had het op de weg van HSC en St. Helena gelegen om, mede in het licht van de distributieovereenkomst en de koopovereenkomst, gemotiveerd nader te onderbouwen dat sprake was van een voorgezette afspraak tot structureel onderhoud en dat Curoil structureel, en dus meer dan eenmalig, onderhoud aan de dispensers en het tank monitor systeem is blijven verrichten, wanneer dat is gebeurd, wat de onderhoudswerkzaamheden precies hebben ingehouden en de daarbij behorende facturen/betalingsbewijzen over te leggen. Appellanten hebben nagelaten om deze onderbouwing te geven. Aan de gedane bewijsaanbiedingen wordt derhalve niet toegekomen. Het voorgaande betekent dat niet is komen vast te staan dat op Curoil een onderhoudsverplichting rustte en daarin tekort is geschoten.
3.1
De tweede grief is gericht tegen rechtsoverweging 4.8 van het bestreden vonnis waarin het Gerecht als volgt heeft overwogen:
“Daarvan uitgaand (het Hof: dat de werknemers van St. Helena op een voldoende en indringende wijze hebben geklaagd), zou inderdaad kunnen worden geoordeeld dat Curoil niet de nodige zorgvuldigheid heeft betracht door, niettegenstaande de klachten en de aard van het betrokken risico, de levering van benzine onverminderd en zonder het (laten) treffen van maatregelen voort te zetten. In de relatie van Curoil met eiseressen zou dat echter niet tot aansprakelijkheid van Curoil leiden. In de eerste plaats lag het primair op de weg van eiseressen zelf om toe te zien op de veiligheid van de aan hen in eigendom toebehorende en door hen geëxploiteerde pompinstallatie, onderzoek te doen naar de oorzaak van de klachten van hun personeel en om waar nodig herstelwerkzaamheden te (laten) verrichten. Gesteld noch gebleken is dat eiseressen iets in die sfeer hebben gedaan. Gelet daarop moet worden geoordeeld dat de schade – voor zover die had kunnen worden voorkomen door controle, onderhoud en herstel- grotendeels is toe te rekenen aan de omstandigheid dat eiseressen zelf geen actie hebben ondernomen. Gelet hierop en gelet op de overige omstandigheden van het geval, vereist de billijkheid ingevolge artikel 6:101 BW dat, ook indien eiseressen Curoil terecht onzorgvuldigheid verwijten, de vergoedingsplicht van Curoil in haar relatie tot eiseressen in het geheel vervalt.”
3.11
De vraag die in deze speelt is of Curoil een zorgvuldigheidsnorm heeft geschonden. Appellanten stellen van wel. Volgens appellanten is de hele installatie in opdracht van Curoil in 2007 verbouwd. Naar het Hof appellanten begrijpt is toen ook de pvc-buis, zoals genoemd in het SOAW-rapport, aangebracht. Curoil had moeten weten dat de benzinegeur zeer waarschijnlijk via die buis naar het kantoor werd gevoerd en appellanten daarop moeten wijzen. De heer [Naam 3], voormalig eigenaar van appellanten, kan verklaren dat er sinds de verbouwing in 2007 elke keer een sterke benzinegeur vrijkwam bij benzinelevering door Curoil. Volgens appellanten is er vaak geklaagd over de benzinelucht die vrijkwam als er benzine werd geleverd. De supervisor, mevrouw [Naam 4], heeft verklaard dat zij bijna elke week naar de klantenservice van Curoil heeft gebeld. Er werden monteurs gestuurd maar die konden niets vinden. Appellanten mochten vertrouwen op de mededeling van (de monteurs van) Curoil dat alles in orde was en konden op basis daarvan concluderen dat zij zelf geen maatregelen hoefden te nemen.
3.12
Curoil betwist dat er bij haar (klantenservice) is geklaagd over benzinegeur in de kantoorruimte. De heer [Naam 5], Hoofd van de Technische Dienst van Curoil heeft ter zitting in eerste aanleg, en op schrift in hoger beroep, verklaard dat als nagenoeg wekelijks een monteur van Curoil naar het pompstation van appellanten moest gaan omdat er sprake was van een vrijkomende benzinegeur, hij daarvan op de hoogte zou zijn geweest en dat ook geregistreerd zou zijn geweest binnen de Technische Dienst van Curoil. Er is evenwel geen klacht geregistreerd en ook is er geen monteur naar het pompstation van appellanten gestuurd, ook niet na 8 januari 2016. Nog los van het feit dat het Hof geen aanleiding ziet om aan deze verklaring te twijfelen heeft te gelden dat appellanten hebben nagelaten om tegenover deze verklaring van de heer [Naam 5] concreet aan te geven op welke data is geklaagd en, anders dan [Naam 4], geen namen hebben genoemd van de eigen werknemers die bij Curoil hebben geklaagd en evenmin namen van werknemers van Curoil bij wie de klachten werden neergelegd. Daarbij is slechts gesteld dat er is geklaagd over benzinelucht die vrijkwam bij het leveren van benzine. Niet is gesteld dat is geklaagd over benzinelucht in het kantoor. Tegenover de betwisting van de klachten door Curoil had het op de weg van appellanten gelegen om deze klachten nader te onderbouwen en ook toe te lichten waarom men, bij het voortduren van de klachten, toch is blijven bellen met de klantenservice en het niet hogerop heeft gezocht, wat meer voor de hand had gelegen. Gelet op de eigen kennis en kunde als pompstationhouders bevreemdt het daarbij zeer dat appellanten, mede nu het om de ruimte van het kantoorpersoneel ging, ervoor hebben gekozen om zich neer te leggen bij de gestelde verklaringen van de monteurs van Curoil. Gelet op de aard van de bij appellanten bekende betrokken risico’s, mede in het licht van de door [Naam 5] afgegeven verklaring(en), kan er niet van worden uitgegaan, althans is niet komen vast te staan (artikel 128 lid 1, twee zin Rv) dat is geklaagd in de door appellanten gestelde zin. Het had ook gelet hierop op de weg van appellanten gelegen om hun stelling dat zij bij Curoil hebben geklaagd over de benzinegeur in de kantoorruimte nader te onderbouwen. Appellanten hebben zulks evenwel ook in hoger beroep nagelaten. Nu het probleem volgens appellanten al speelde voor de verbouwing in 2007, heeft het er alle schijn van dat deze benzinegeur in de dagelijkse routine niet als een serieus probleem is aangemerkt temeer omdat er, hetgeen niet is betwist, bij het leveren van benzine altijd sprake is van een benzinegeur. Aan de in dit kader gedane bewijsaanbiedingen wordt derhalve niet toegekomen. Dit betekent dat niet kan worden geconcludeerd dat Curoil een zorgvuldigheidsnorm heeft geschonden en als zodanig aansprakelijk kan worden gehouden.
3.13
Voor zover HSC en St. Helena met hun stelling dat er sinds de verbouwing in 2007 sprake was van een sterke benzinegeur heeft willen stellen dat het gebrek aan de pompinstallatie dat de explosie heeft veroorzaakt het gevolg is van een ondeugdelijk verrichtte verbouwing in 2007, geldt dat zij dit deugdelijk hadden moeten onderbouwen. De enkele stelling dat Curoil de installatie heeft verbouwd leidt niet tot die conclusie. Dat er sinds die verbouwing een benzinelucht vrijkwam evenmin. Daarbij geldt dat appellanten bij pleidooi hebben gesteld dat deze geur ook al voor de verbouwing bekend was. Nu HSC en St. Helena kortom niet aan hun stelplicht hebben voldaan, wordt aan bewijslevering niet toegekomen.
3.14
De grieven 3, 4 en 6 lenen zich voor gezamenlijke behandeling. De grieven 3 en 4 richten zich tegen rechtsoverweging 4.9 van het bestreden vonnis. Grief 6 tegen de overweging van het Gerecht dat het beroep van Curoil op de exoneratiebedingen slaagt omdat dit beroep in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar is.
3.15
Rechtsoverweging 4.9 van het bestreden vonnis luidt als volgt:
“De stelling van eiseressen dat de pompinstallatie niet beantwoordt aan de koopovereenkomst kan evenmin worden gevolgd. Uit de eigen stellingen van eiseressen volgt dat eiseressen wisten dat bij het vullen van de opslagtank een benzinelucht doordrong tot de kantoorruimte. Deze eigenschap van de gekochte pompinstallatie was eiseressen derhalve bekend toen zij in januari 2016 de koopovereenkomst met Curoil aangingen. Blijkens de hiervoor onder 3d. (Hof: zie r.o. 2.5 van dit vonnis) aangehaalde bepalingen uit die overeenkomst hebben eiseressen het gekochte aanvaard in de staat waarin het verkeerde, inclusief zichtbare en verborgen gebreken. Nu het hier aan de orde zijnde gebrek –een lek van benzinedamp naar de kantoorruimte—aan eiseressen ten tijde van de verkoop bekend moet worden geacht, bestaat er geen grond voor het oordeel dat de geleverde pompinstallatie niet beantwoordt aan de koopovereenkomst of (hetgeen ook niet is gesteld) dat Curoil niet heeft voldaan aan haar eventuele mededelingsplicht. Dat eiseressen in een van Curoil afhankelijke positie verkeerden en de facto gedwongen waren de compleet verouderde pompinstallatie te kopen zoals eiseressen stellen, is niet aannemelijk geworden. Curoil heeft daar immers onbetwist tegenover gesteld dat diverse andere exploitanten van pompstations ervoor hebben gekozen niet op het aanbod tot koop in te gaan en hun eigen installaties aan te leggen.”
3.16
Ingevolge het bepaalde in artikel 7:17 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) mag een koper verwachten dat de verkochte zaak de eigenschappen bezit die voor een normaal gebruik daarvan nodig zijn en waarvan hij de aanwezigheid niet behoefde te betwijfelen, alsmede de eigenschappen die nodig zijn voor een bijzonder gebruik dat bij de overeenkomst is voorzien. Deze bepalingen zijn van regelend recht, partijen kunnen daarvan bij overeenkomst afwijken. Tussen partijen is niet in geschil voor welk gebruik HSC de pompinstallatie heeft aangeschaft. Met de bewoordingen in de artikelen 6a en 6b van de koopovereenkomst is duidelijk afgeweken van het bepaalde in artikel 7:17 lid 2, tweede volzin BW. In die artikelen is immers de toestand waarin Curoil de pompinstallatie dient af te leveren bepaald op
‘as is’en in de staat waarop het zich op het moment van levering bevindt en heeft HSC het verkochte aanvaard in de (feitelijke) staat waarin het zich alsdan bevindt met alle eventuele zichtbare en onzichtbare en verborgen gebreken
.Daardoor zijn (zichtbare of onzichtbare) gebreken die het normaal gebruik van de pompinstallatie kunnen beïnvloeden voor risico van HSC gebracht. Uit artikel 8 van de koopovereenkomst volgt dat verkoper HSC en St. Helena heeft geïnformeerd over de feitelijke staat van de installatie en ook dat kopers alle gelegenheid hebben gehad om in dit kader vragen te stellen. Daarbij verklaren kopers bekend te zijn met de feitelijke staat van de installatie vanaf 2014. Hierbij komt dat HSC en St. Helena op het moment van totstandkoming van de koopovereenkomst reeds bekend waren met de benzinegeur. Het Gerecht heeft dan ook terecht overwogen dat de stelling van eiseressen dat de pompinstallatie niet beantwoordt aan de koopovereenkomst niet kan worden gevolgd. Voor zover al wel direct na de verkoop zou zijn geklaagd over tekortkomingen heeft te gelden dat dat aan het vorenstaande niet afdoet.
3.17
Dat Curoil geen beroep toekomt op de exoneratiebedingen in artikel 7.5 van de distributieovereenkomst en artikel 6(a) van de koopovereenkomst, zoals HSC en St. Helena stellen in grief 6, wordt door het Hof verworpen. Het Gerecht heeft terecht overwogen dat het beroep van Curoil op die exoneratiebedingen slaagt. HSC en St. Helena, op wie ter zake de stelplicht en bewijslast rust, hebben (ook in hoger beroep) onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd om een beroep op artikel 6:248 lid 2 BW (naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar) te rechtvaardigen.
3.18
HSC en St. Helena grieven ook tegen de overweging van het Gerecht dat niet aannemelijk is geworden dat zij in een van Curoil afhankelijke positie verkeerden en de facto gedwongen waren de compleet verouderde pompinstallatie te kopen. Het Hof stelt voorop dat HSC en St. Helena geen grief hebben aangevoerd tegen rechtsoverweging 4.3 van het bestreden vonnis, waarin het Gerecht heeft overwogen dat het in deze zaak uitsluitend gaat om de onderlinge verhoudingen tussen HSC en St. Helena enerzijds en Curoil anderzijds, die allen als professionele partijen actief in de brandstofbranche zijn en als deskundig en ervaren worden aangemerkt waar het de opslag van onder meer benzine betreft. Zij moeten uit dien hoofde ook bekend worden verondersteld met de daaraan verbonden risico’s en de noodzaak van voorzorgsmaatregelen en controle.
3.19
HSC en St. Helena hebben in de toelichting op grief 4 gesteld dat de heer [Naam 2] voornoemd, de directeur van HSC heeft benaderd met het aanbod om de pompinstallatie over te nemen tegen een koopprijs van NAf 89.000,-. De huurprijs van de installatie was NAf 1.016,44 per maand. De directeur van HSC gaf aan dat hij de installatie niet zou overnemen omdat hij voornemens was het pompstation naar een andere locatie te verhuizen en om die reden de huurovereenkomst wilde voortzetten. De heer [Naam 2] deed vervolgens een aangepast aanbod van NAf 13.300,-, met de mededeling dat als HSC de installatie niet zou overnemen, Curoil geen brandstof meer aan haar en St. Helena zou leveren. De aanschaf kwam ongeveer overeen met de huurprijs en gelet op de druk van Curoil stemden HSC en St. Helena in om de installatie van Curoil over te nemen, aldus HSC en St. Helena.
3.2
Uit deze door HSC en St. Helena weergegeven gang van zaken blijkt genoegzaam dat partijen in de aanloop naar de totstandkoming van de koopovereenkomst met elkaar hebben onderhandeld over een eventuele overname van de pompinstallatie waarbij door Curoil twee keer een bod is uitgebracht ten aanzien van de koopsom. HSC en St. Helena hebben vervolgens het tweede bod aanvaard en de koopovereenkomst gesloten. Uit de koopovereenkomst blijkt dat de overeenkomst op verzoek van Curoil is gesloten omdat deze zich op haar kernactiviteiten wilde concentreren, hetgeen Curoil kennelijk ook aanleiding heeft gegeven om de gevraagde koopsom aanzienlijk te verminderen. Gelet daarop ligt het niet direct voor de hand dat sprake was van uitgeoefende druk van de zijde van Curoil maar ook indien daarvan welk sprake is geweest heeft te gelden dat van professionele partijen zoals HSC en St. Helena mag worden verwacht dat, ook indien zij van mening waren dat zij door Curoil onder druk werden gezet, hetgeen door Curoil is betwist, in staat zijn om zich daartegen te verweren. Het Hof neemt hierbij in aanmerking de onbestreden stelling van Curoil dat HSC en St. Helena een conceptkoopovereenkomst mee hebben gekregen ter bestudering zodat zij een weloverwogen beslissing hebben kunnen nemen. Uiteindelijk hebben, zoals HSC en St. Helena zelf stellen, bedrijfseconomische motieven de doorslag gegeven om tot aankoop van de installatie over te gaan, te weten dat de door Curoil in tweede instantie aangeboden prijs overeen kwam met de huurprijs voor ongeveer een jaar, kennelijk de ingeschatte periode tot de verhuizing naar de nieuwe locatie. Het Hof acht in dit verband ook relevant dat diverse andere pomphouders ervoor hebben gekozen niet op het aanbod tot koop in te gaan en hun eigen installaties aan te leggen, zoals Curoil onbestreden heeft gesteld. Ook voor HSC en St. Helena was dit dus een optie, waar zij uiteindelijk niet voor hebben gekozen. Het aangeboden bewijs is niet ter zake dienend en daarom ziet het Hof geen aanleiding om gelegenheid te geven voor bewijslevering.
3.21
Met de vijfde grief komen HSC en St. Helena op tegen de overweging van het Gerecht dat de oorzaak van de aansprakelijkheid de explosie was. HSC en St. Helena voeren ter toelichting aan dat sprake is van causaal verband tussen het gestelde gebrekkige onderhoud door Curoil van voor de verkoop en de daaruit voortvloeiende explosie en schade. De aangetaste foamseal is namelijk door de door Curoil gekozen aannemer geplaatst, aldus HSC en St. Helena.
Zoals reeds onder 3. overwogen hebben HSC en St. Helena niet deugdelijk onderbouwd dat de explosie is veroorzaakt als gevolg van een ondeugdelijk verrichtte verbouwing in 2007. De enkele stelling dat Curoil de installatie heeft verbouwd en daarbij foamseal heeft geplaatst leidt niet tot die conclusie. In het rapport van SOAW staat:
Kennelijk was een foam dat ooit was aangebracht door juist de benzinedamp aangetast. Dit verklaart waarom de kassamedewerksters vaker last hadden van benzine geur op dagen dat het benzinereservoir gevuld werd.Dat de in 2007 geplaatste foamseal reeds toen gebrekkig/aangetast was is gesteld noch gebleken.
3.22
De slotsom is dat het hoger beroep faalt en het bestreden vonnis zal worden bevestigd. Hiermee faalt ook grief 7. De eis zoals gewijzigd zal worden afgewezen. HSC en ST. Helena zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
Bevestigt het bestreden vonnis.
Wijst af de eis zoals gewijzigd.
Veroordeelt HSC en St. Helena in de proceskosten aan de zijde van Curoil in hoger beroep gevallen en tot op heden begroot op NAf 6.000,- aan gemachtigdensalaris en NAf 511.76 aan verschotten.
Dit vonnis is gewezen door mrs. E.A. Saleh, M.W. Scholte en Th. G. Lautenbach, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 9 februari 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.