Uitspraak
HET LAND ARUBA,
1.Het verloop van de procedure
2.De feiten
3.De beoordeling
“Overeenkomsten kunnen slechts worden aangegaan voor een periode van niet langer dan vijf jaren”.Deze bepaling is van dwingend recht en staat er dan ook aan in de weg dat anders wordt overeengekomen. Het Land heeft in dat verband onbetwist gesteld dat het Land weliswaar een verlenging van de arbeidsovereenkomst heeft aangeboden, maar dat dit een vergissing betrof omdat een dergelijke verlenging in strijd is met de Comptabiliteitsverordering. Ook heeft het Land aangevoerd dat de arbeidsovereenkomst [Appellant] niet eenzijdig is opgelegd en dat het feit dat de in concept voorgelegde arbeidsovereenkomst niet door [Appellant] is ondertekend, niet relevant is omdat hij wel is blijven doorwerken en ook salaris heeft ontvangen. [Appellant] heeft betoogd dat hij een aparte termijn van twee maanden niet heeft aanvaard omdat, ook vóór 1 augustus 2019, reeds sprake was van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. [Appellant] miskent met dit betoog dat er in verband met de Comptabiliteitsverordening geen sprake kan zijn van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd omdat op grond van een dwingendrechtelijke bepaling een maximum geldt van vijf jaar. Dit laat onverlet dat na een termijn van vijf jaar een nieuwe arbeidsovereenkomst kan worden aangeboden en dat die overeenkomst, na ommekomst van het einde van de termijn verlengd kan worden, met dien verstande dat ook dan een maximum geldt van vijf jaar na het aangaan van de nieuwe arbeidsovereenkomst. Iedere volgende arbeidsovereenkomst was dus dwingendrechtelijk voor bepaalde tijd. Tegen die achtergrond is [Appellant] een arbeidsovereenkomst aangeboden voor de duur van twee maanden; dit in verband met het stopzetten van de dispatchers-werkzaamheden waarmee [Appellant] was belast in verband met gebrek aan beschikbare financiële middelen. De vraag is nu of [Appellant] deze nieuwe arbeidsovereenkomst heeft aanvaard.