ECLI:NL:OGHACMB:2021:18

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
12 januari 2021
Publicatiedatum
21 januari 2021
Zaaknummer
CUR2020H00097
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ongeautoriseerde internetbankieren opdrachten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant, wonende in Venezuela, tegen de Banco Provincial Overseas N.V., gevestigd te Curaçao. De appellant heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld wegens ongeautoriseerde afboekingen van zijn bankrekening, die tussen 28 december 2017 en 3 januari 2018 hebben plaatsgevonden. De appellant stelt dat deze afboekingen zonder zijn toestemming zijn uitgevoerd en vordert een schadevergoeding van USD 33.285, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 5 juni 2018. De bank heeft de vordering betwist en geconcludeerd tot bevestiging van het eerdere vonnis van het Gerecht in eerste aanleg.

De procedure in hoger beroep begon met een akte van appel op 20 april 2020, gevolgd door een memorie van grieven waarin de appellant vijf grieven naar voren bracht. De bank heeft hierop gereageerd met een memorie van antwoord. De zaak is behandeld met schriftelijke pleidooien en de uitspraak is gedaan op 12 januari 2021.

Het Hof heeft geoordeeld dat de appellant tijdig en op de juiste wijze in hoger beroep is gekomen. Het Hof heeft de feiten en vordering van de appellant vastgesteld, waarbij het van belang is dat de appellant verantwoordelijk is voor het gebruik van zijn inloggegevens en dat de bank geen 'red flags' heeft gezien die tot actie hadden moeten nopen. Het Hof heeft geconcludeerd dat de vordering van de appellant niet kan worden toegewezen en heeft het eerdere vonnis bevestigd. De appellant is veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2021 Vonnis no.:
Registratienummers: CUR201803288 – CUR2020H00097
Uitspraak: 12 januari 2021
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Vonnis in de zaak van:
[Appellant],
wonende in Venezuela,
hierna te noemen: [Appellant],
oorspronkelijk eiser, thans appellant,
gemachtigde: mr. H.W. Braam,
tegen
de naamloze vennootschap
BANCO PROVINCIAL OVERSEAS N.V.,
gevestigd te Curaçao,
hierna te noemen: de bank,
oorspronkelijk gedaagde, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. M.R. Hammoud.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht), wordt verwezen naar het tussen partijen op 9 maart 2020 uitgesproken vonnis.
1.2. [
[Appellant] is bij akte van appel op 20 april 2020 in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis. In een op 1 juni 2020 ingekomen memorie van grieven heeft hij vijf grieven voorgedragen en geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis en toewijzing van zijn vordering, met veroordeling van de bank in de kosten van beide instanties, uitvoerbaar bij voorraad.
1.3.
De bank heeft in een memorie van antwoord het appel bestreden en geconcludeerd tot bevestiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van [Appellant] in de kosten van het appel en de nakosten, uitvoerbaar bij voorraad.
1.4.
Op 17 november 2020, de voor schriftelijk pleidooi bepaalde dag, hebben de gemachtigden van partijen pleitaantekeningen ingezonden.
1.5.
Uitspraak is bepaald op heden.

2.De ontvankelijkheid

[Appellant] is tijdig en op de juiste wijze in hoger beroep gekomen en kan daarin worden ontvangen.

3.De grieven

Voor de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.

4.Beoordeling

4.1.
Het Gerecht heeft, in hoger beroep onbestreden, de volgende feiten en de volgende vordering vastgesteld:
Vaststaat dat eiser in 2013 een rekening heeft geopend bij gedaagde en dat toen tussen partijen een Contrato de Servicio Sistema BBVA BPO NET is gesloten, betrekking hebbend op internetbankieren. Eiser heeft daarbij een telefoonnummer opgegeven waarvan hij daarbij gebruik zou maken. Artikel 7 van het Contrato bepaalt dat de klant inlogt met een gebruikscode en toegangscodes, en dat hij de gebruikscode geheim moet houden en maatregelen dient te treffen om het gebruik van de codes te beschermen. Artikel 9 van het Contrato bepaalt dat de klant geheel verantwoordelijk is voor het gebruik van het de codes ook wanneer wordt vastgesteld dat de gebruikerscode is gebruikt door een ander dan de klant zelf. Bij het invoeren van een transactie krijgt de klant via zijn mobiele telefoon een eenmalige code (een ‘OTP’, one time password) toegestuurd.
Eiser vordert na vermindering van eis veroordeling van gedaagde tot betaling van USD 33.285, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 juni 2018.
Eiser legt aan zijn vordering ten grondslag dat gedaagde zijn bankrekening bij gedaagde (rekeningnummer 000633024) tussen 28 december 2017 en 3 januari 2018 ten onrechte en zonder zijn opdracht en instemming heeft gedebiteerd. Bij brieven van 5 januari 2018 en 5 juni 2018 heeft eiser bij gedaagde geprotesteerd tegen deze afboekingen en heeft hij gedaagde verzocht deze ongedaan te maken. Het door eiser gevorderde bedrag is het totaal van zeven door hem betwiste afboekingen, vermeerderd met USD 75 aan kosten verbonden aan een achtste, niet voltooide overboeking. Gedaagde heeft geen gevolg gegeven aan het verzoek van eiser.
4.2.
Het Gerecht heeft de vordering van [Appellant] afgewezen. Hiertegen richt zich het appel van [Appellant] tevergeefs. Het Hof verenigt zich met het oordeel en de beslissingen van het Gerecht en maakt deze tot de zijne. Het Hof voegt het hierna volgende toe.
4.3.
Het Hof ziet geen ‘red flags’ die de bank tot actie hadden moeten nopen. Het gaat hier om internet bankieren. Als sprake was van ongeautoriseerde opdrachten, dan moet de opdrachtgever hebben beschikt over:
- de gebruiksnaam van [Appellant] (‘Codigo de Usuario’);
- diens toegangscode (‘Clave de Acceso’);
- diens mobiele telefoon met nummer 0058-414-508.03.32 en ook de toegang tot het gebruik van de telefoon.
4.4.
Immers, om in te loggen zijn gebruiksnaam en toegangscode nodig. En naar de mobiele telefoon van [Appellant] is, toen het telefoonnummer werd gewijzigd, door de bank een ‘one time password’ (OTP) gestuurd die is vervolgens gebruikt om de overschrijving te realiseren.
4.5. [
[Appellant] heeft ter zake zelfs in het geheel niet gepoogd een verklaring te geven. Het komt de betrouwbaarheid van [Appellant] evenmin ten goede dat hij stelt door de begunstigden van de volgens hem ongeautoriseerde overmakingen te zijn gebeld met de klacht dat hun rekeningen waren geblokkeerd.
4.6.
De bank biedt, naast het internet bankieren, de mogelijkheid aan om schriftelijk overmakingsopdrachten te doen, met telefonische verificatie. Aan deze mogelijkheid van schriftelijke opdrachten zijn hogere kosten verbonden. [Appellant] heeft in december 2017 van deze mogelijkheid gebruik gemaakt en in dat verband telefonisch contact gehad met de bank. [Appellant] stelt geklaagd te hebben dat hij geen OTP’s ontving. [Appellant] heeft toen echter niet de mogelijkheid van internet bankieren stopgezet, wat mogelijk was.
4.7.
Uit het voorgaande volgt dat het bestreden vonnis moet worden bevestigd. [Appellant] dient de kosten van het hoger beroep te dragen.

5.Beslissing

Het Hof bevestigt het bestreden vonnis en veroordeelt [Appellant] uitvoerbaar bij voorraad in de kosten van het hoger beroep aan de zijde van de bank gevallen en tot op heden begroot op NAf 6.000,- aan gemachtigdensalaris en NAf 437,52 aan verschotten.
Dit vonnis is gewezen door mrs. E.M. van der Bunt, O. Nijhuis en J. de Boer, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 12 januari 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.