Uitspraak
BANCO PROVINCIAL OVERSEAS N.V.,
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant, wonende in Venezuela, tegen de Banco Provincial Overseas N.V., gevestigd te Curaçao. De appellant heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld wegens ongeautoriseerde afboekingen van zijn bankrekening, die tussen 28 december 2017 en 3 januari 2018 hebben plaatsgevonden. De appellant stelt dat deze afboekingen zonder zijn toestemming zijn uitgevoerd en vordert een schadevergoeding van USD 33.285, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 5 juni 2018. De bank heeft de vordering betwist en geconcludeerd tot bevestiging van het eerdere vonnis van het Gerecht in eerste aanleg.
De procedure in hoger beroep begon met een akte van appel op 20 april 2020, gevolgd door een memorie van grieven waarin de appellant vijf grieven naar voren bracht. De bank heeft hierop gereageerd met een memorie van antwoord. De zaak is behandeld met schriftelijke pleidooien en de uitspraak is gedaan op 12 januari 2021.
Het Hof heeft geoordeeld dat de appellant tijdig en op de juiste wijze in hoger beroep is gekomen. Het Hof heeft de feiten en vordering van de appellant vastgesteld, waarbij het van belang is dat de appellant verantwoordelijk is voor het gebruik van zijn inloggegevens en dat de bank geen 'red flags' heeft gezien die tot actie hadden moeten nopen. Het Hof heeft geconcludeerd dat de vordering van de appellant niet kan worden toegewezen en heeft het eerdere vonnis bevestigd. De appellant is veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.