ECLI:NL:OGHACMB:2021:172

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
6 juli 2021
Publicatiedatum
9 augustus 2021
Zaaknummer
AUA2021H00017
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstel van gezag over minderjarige na afwijzing verzoek ontheffing door de Voogdijraad

In deze zaak heeft de moeder in hoger beroep beroep ingesteld tegen de beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba, waarin haar verzoek om ontheffing uit het gezag over haar minderjarige kind werd toegewezen. De moeder, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. D.G. Croes, heeft drie grieven ingediend en verzocht om herstel van het gezag. Tijdens de mondelinge behandeling op 11 mei 2021 zijn de moeder, haar gemachtigde, en vertegenwoordigers van de Voogdijraad en Fundacion Guia Mi verschenen. De feiten van de zaak zijn dat de minderjarige, geboren in 2018, tot oktober 2019 in Casa Cuna verbleef en sindsdien bij een pleeggezin woont. De moeder heeft erkend dat zij momenteel niet in staat is om zonder begeleiding voor haar kind te zorgen, maar er zijn aanwijzingen dat zij werkt aan haar ontwikkeling en dat er perspectief is voor verbetering. Het Hof heeft de rapporten van de Voogdijraad en drs. L. Croes beoordeeld, waarbij de discrepantie in IQ-niveaus tussen de rapporten is opgemerkt. Het Hof concludeert dat de moeder niet ongeschikt of onmachtig is om haar zorgplicht te vervullen, en vernietigt de eerdere beschikking, waardoor de moeder in haar gezag wordt hersteld. De kosten van het geding worden gecompenseerd, zodat elke partij haar eigen kosten draagt.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2021
Registratienummers: AUA202001892-AUA2021H00017
Uitspraak: 6 juli 2021
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
BESCHIKKING
in de zaak van:
[Appellante],
wonende te Aruba,
in eerste aanleg verweerster, thans appellante,
gemachtigde: mr. D.G. Croes,
tegen
DE VOOGDIJRAAD,
gevestigd te Aruba,
in eerste aanleg verzoekster, thans geïntimeerde,
vertegenwoordigd.
Belanghebbenden zijn:
[Naam 1], geboren op [Geboortedatum 1] 2018 te Aruba en
FUNDACION GUIA MI, de voorgestelde voogd.
Partijen zullen hierna de moeder en de Voogdijraad worden genoemd, [Naam 1] zal de minderjarige worden genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Voor de procesgang in eerste aanleg en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (hierna: het Gerecht) wordt verwezen naar de beschikking van 8 december 2020 in de zaak met nummer AUA202001892 (hierna: de bestreden beschikking).
1.2
Bij beroepschrift, ingediend op 20 januari 2021, is de moeder in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. In dat beroepschrift heeft zij tegen die beschikking drie grieven geformuleerd en toegelicht en geconcludeerd dat het Hof die beschikking zal vernietigen en opnieuw rechtdoende de moeder in het gezag over de minderjarige zal herstellen.
1.3
Op 11 mei 2021 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Verschenen zijn de moeder, vergezeld van haar gemachtigde mr. Croes, mevrouw L. Petrochi namens de Voogdijraad en mevrouw A. Nicolaas namens Fundacion Guia Mi. Alle aanwezigen hebben het woord gevoerd en vragen van het Hof beantwoord.
1.4
Beschikking is gevraagd en bepaald op heden.

2.De feiten

2.1
In hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende, door het Gerecht onder 2.1 en 2.2 van de bestreden beschikking vastgestelde, feiten.
2.2
Ten aanzien van de minderjarige staat alleen het moederschap vast, zodat de moeder van rechtswege het gezag over de minderjarige alleen uitoefent.
2.3
De minderjarige heeft tot oktober 2019 in Casa Cuna verbleven en is daarna samen met de moeder vrijwillig in het TMH geplaatst zonder kinderbeschermingsmaatregel. Sedert 15 juli 2020 verblijft de minderjarige bij een pleeggezin.

3.De beoordeling

3.1.
Volgens het griffiedossier in deze zaak is de moeder noch haar gemachtigde mr. Croes verschenen ter zitting van 8 december 2020, waarop de bestreden beschikking is gegeven en heeft het Gerecht de bestreden beschikking per post verstuurd naar de gemachtigde, zodat het ervoor wordt gehouden dat de beschikking haar op zijn vroegst de daarop volgende dag is medegedeeld en het appel dus tijdig is ingesteld en de moeder in haar appel kan worden ontvangen.
3.2.
Het inleidend verzoek van de Voogdijraad luidde als volgt:
“Met uitvoerbaar verklaring bij voorraad van de te wijzen beschikking mevrouw [Appellante] uit haar gezag te onheffen over [Naam 1] en Fundacion Guia Mi te belasten met de voogdij;”
3.3.
In de bestreden beschikking heeft het Gerecht, uitvoerbaar bij voorraad, dat verzoek toegewezen.
3.4.
Het wettelijk kader wordt gevormd door artikel 1:266 jo. 1:268 Burgerlijk Wetboek van Aruba (hierna: BWA). Artikel 1:266 BWA luidt als volgt:
“ Mits het belang van het kind zich daar niet tegen verzet, kan de rechter in eerste aanleg een ouder van het gezag over een of meer van zijn kinderen ontheffen om reden dat hij ongeschikt of onmachtig is zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen.“
3.5.
De door het Hof te beantwoorden vraag is of de moeder ongeschikt of onmachtig is haar plicht tot verzorging en opvoeding van de minderjarige te vervullen. Daaromtrent wordt het volgende overwogen.
3.6
Tot de gedingstukken behoren een ‘ontheffingsrapport’ van de Voogdijraad van 30 april 2020, in het geding gebracht door de Voogdijraad (hierna: het rapport van de Voogdijraad), en een rapport van drs. L. Croes van 10 januari 2021 met als opschrift ‘Psychodiagnostisch onderzoek’, in het geding gebracht namens de moeder (hierna: het rapport van drs. Croes).
3.7
Drs. L. Croes is een zuster van de gemachtigde van de moeder, zo heeft laatstgenoemde tijdens de mondelinge behandeling desgevraagd verklaard. Het Hof wil aannemen dat het aantal deskundigen op Aruba dat een dergelijk onderzoek kan verrichten, gering is. Maar als een gemachtigde om die reden, wellicht min of meer noodgedwongen, een nauwverwant familielid als een zuster van haar inschakelt om een dergelijk onderzoek te verrichten, ligt het wel op zijn of haar weg het Hof eigener beweging van die familierelatie op de hoogte te stellen. Die informatie zou van belang kunnen zijn voor de vraag welk gewicht door het Hof aan het desbetreffende rapport wordt toegekend.
3.8
De conclusie in het rapport van de Voogdijraad luidt als volgt:
“14. Conclusie
Uit onderzoek is gebleken dat er sprake is van onmachtig jegens moeder om haar verantwoordelijkheid als gezagsdraagster uit te voeren. Moeder heeft geen inzicht in de behoeftes van [Naam 1] en kan hierdoor haar plicht als gezagsdraagster niet naar behoren uit oefenen. […]”
De conclusie in het rapport van drs. Croes luidt als volgt:

Conclusie
[…] Alles wat er wordt gezegd over [Appellante] is te weerspreken en alles wat zij moet leren, is niet onmogelijk om aan te leren, zoals opvoedingsvaardigheden. […]
[Appellante] is op zichzelf een jongedame met potenties, die slechts ontwikkeld hadden kunnen worden in een liefdevolle omgeving. Ondanks alles schijnt er nog iets door van de echte [Appellante]; zij is echt weerbaar. De hulpverlening zou het moeten onderkennen en haar daarnaartoe begeleiden. Is zij gezien haar sociaal-emotionele ontwikkeling in staat om een “goed genoeg” moeder te zijn. Het antwoord is ja, want niemand wordt geboren als moeder. Het is een aangeleerd gedrag dat in eerste instantie door de eigen moeder wordt voorgemodèld en geïmiteerd wordt. Wanneer [Appellante] wordt geleerd een goed-genoeg moeder te zijn, kan zij deze rol in voldoende mate uitoefenen. Dit heeft tijd en ruimte nodig en hulpverleners, die zich hiervoor willen inzetten.”
3.9
De moeder heeft volgens het rapport van de Voogdijraad een IQ-niveau van 63, volgens het rapport van drs. Croes een IQ-niveau van 76. Het Hof kan niet beoordelen wat juist is, maar vanwege deze discrepantie kan reeds daarom niet worden uitgegaan van de juistheid van de conclusies die de Voogdijraad trekt uit dat door haar gestelde IQ-niveau van 63.
3.1
Volgens het rapport van de Voogdijraad is dus de moeder onmachtig haar verantwoordelijkheid als gezagsdraagster uit te voeren, volgens het rapport van drs. Croes kan de moeder, wanneer haar wordt geleerd een ‘goed-genoeg’ moeder te zijn, deze rol in voldoende mate uitoefenen. Aan het slot van het rapport van drs. Croes staan de volgende aanbevelingen:
“1. Traumabehandeling voor [Appellante] en haar gezin hierbij betrekken
1. Systeemtherapie (onderwerp: misbruik en de verwaarlozing en ontkenning)
2. Zelfbeeld verbeteren met CGT (cognitieve gedragstherapie en positieve psychologie)
3. Lichte depressie verhelpen met positieve psychologie protocol
4. Psycho-educatie over opvoeding, hechting en ontwikkeling van kinderen
5. Opvoedingsvaardigheden verbeteren met infant health skills via video opnames.”
3.11
Uit de beide rapportages volgt dat de moeder in ieder geval op dit moment nog niet in staat is zonder begeleiding haar plicht tot verzorging en opvoeding van de minderjarige te vervullen. Dat erkent de moeder ook. De conclusie van drs. Croes die, op termijn en met inzet van hulpverleners, wel perspectief ziet dat de moeder een ‘goed-genoeg’ moeder kan worden, waaraan de gemachtigde van de moeder heeft gerefereerd tijdens de mondelinge behandeling, heeft de Voogdijraad niet uitdrukkelijk weersproken. Wel heeft zij haar verzoek de moeder uit het gezag over de minderjarige te ontheffen, gehandhaafd.
3.12
In genoemde rapportages, in het bijzonder die van drs. Croes, leest het Hof dat sprake is van veel liefde van de moeder voor en een grote mate van betrokkenheid van de moeder bij de minderjarige, van bereidheid aan de kant van de moeder om zich te laten begeleiden en ondersteunen en inzicht aan haar zijde in de noodzaak daarvan.
3.13
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de moeder het woord gevoerd. Zij heeft duidelijk en op zakelijke toon haar standpunt naar voren gebracht, ondanks de emoties die het ontheffen uit haar gezag over de minderjarige bij de moeder te weeg zal brengen.
De moeder heeft onder meer verteld dat zij werk heeft (vijf dagen per week van 8.00 uur tot 17.00 uur), ten bewijze waarvan zij een verklaring van 6 mei 2021 van Dijon Employment Agency heeft overgelegd, en zij heeft verklaard dat zij graag voor de minderjarige wil zorgen, maar dat zij dat nu nog niet alleen kan en graag hulp daarbij wil krijgen. Het Hof had daarbij de indruk dat de moeder beschikt over voldoende zelfreflectie.
3.14
Het Hof ziet in dit alles aanwijzingen dat de moeder werkt aan haar verdere groei en ontwikkeling, ook in verband met het vervullen van haar rol van moeder, en dat er nog ontwikkelmogelijkheden zijn die het perspectief bieden dat de moeder haar plicht tot verzorging en opvoeding van de minderjarige zal kunnen vervullen. Dat laatste is in lijn met de conclusie in het rapport van drs. Croes.
3.15
Gezien dat perspectief kan naar het oordeel van het Hof thans niet worden geconcludeerd dat de moeder ongeschikt of onmachtig is haar plicht tot verzorging en opvoeding van de minderjarige te vervullen in de zin van artikel 1:266 BWA. Het Hof gaat daarbij er vanuit dat de moeder daadwerkelijk het belang ervan ziet dat zij nog de nodige begeleiding en hulp van derden nodig heeft en dat zij zich daarvoor zal openstellen en naar beste kunnen zich daarvoor zal inzetten. Hetgeen overigens in het rapport van de Voogdijraad is opgenomen, onderstreept het belang van die hulp en steun, maar staat er naar het oordeel van het Hof niet aan in de weg dat de moeder nog een kans wordt geboden om die rol te vervullen.
In dit verband wordt nog het volgende overwogen. De Voogdijraad heeft ter onderbouwing van haar verzoek onder meer het volgende naar voren gebracht:
( i) de moeder komt te laat op afspraken bij het pleeggezin waar de minderjarige verblijft, (ii) zij was er op Moederdag niet op de afgesproken tijd, (iii) de moeder vindt het moeilijk met de minderjarige te spelen en laat de minderjarige vooral tv kijken, (iv) de moeder is zich niet bewust van de gevolgen van haar handelen voor de minderjarige en (v) ondanks jarenlange intensieve begeleiding lukt het de moeder niet de opvoeding en verzorging van de minderjarige optimaal uit voeren.
Tijdens de mondelinge behandeling is de moeder op een aantal van deze stellingen ingegaan. (i) Zij heeft uitgelegd dat zij werkt en zij, als zij klaar is met haar werk, de bus moet nemen om haar kind te zien, waardoor het in een enkel geval gebeurd is dat zij laat was. (ii) Ten aanzien van de afspraak op Moederdag heeft zij gezegd dat onduidelijkheid bestond omtrent het tijdstip en dat het toen is misgegaan. (iii) Toen de sociaal werker had gezegd dat de minderjarige niet te lang tv mag kijken, heeft de moeder dat ook ingezien en toen is zij vervolgens met de minderjarige gaan spelen, ook buiten.
Het Hof kan niet vaststellen wat hiervan waar is, maar uit deze reacties van de moeder maakt het Hof op dat deze punten de aandacht van moeder hebben.
(iv) Voor zover juist zou zijn dat de moeder zich niet bewust is van de gevolgen van haar handelen voor de minderjarige – het Hof ziet daarvoor in de rapportages niet veel aanwijzingen – vertrouwt het Hof erop dat hieraan aandacht zal worden besteed door de begeleiding.
( v) Waar de Voogdijraad stelt dat het de moeder niet lukt de opvoeding en verzorging van de minderjarige optimaal uit voeren, bedoelt zij kennelijk dat de moeder daartoe niet naar behoren in staat is. Zoals eerder overwogen, ziet het Hof perspectief dat de moeder haar plicht tot verzorging en opvoeding van de minderjarige zal kunnen vervullen. Dat dat ondanks de begeleiding in het verleden nu nog niet zelfstandig zonder hulp lukt, maakt niet dat dat in de toekomst zo zal blijven. Het vorenstaande neemt niet weg dat het Hof ook oog heeft voor de argumenten en het standpunt van de Voogdijraad in deze en in zoverre wil het Hof nog benadrukken dat de begeleiding in het verdere traject wel haar vruchten zal moeten afwerpen.
3.16
Gezien al het bovenstaande is naar het oordeel van het Hof niet komen vast te staan dat de moeder ongeschikt of onmachtig is haar plicht tot verzorging en opvoeding van de minderjarige te vervullen, zodat niet is voldaan aan de wettelijke voorwaarde gesteld in artikel 1:266 BWA voor de ontheffing uit het ouderlijk gezag. Daarom zal de bestreden beschikking worden vernietigd. Deze vernietiging heeft tot gevolg dat de moeder wordt hersteld in het gezag over de minderjarige.
3.17
De kosten van dit geding zullen worden gecompenseerd in die zin dat elke partij haar eigen kosten draagt.

4.De beslissing

Het Hof:
vernietigt de bestreden beschikking van 8 december 2020 en
opnieuw rechtdoende:
wijst het verzoek van de Voogdijraad af;
compenseert de kosten van dit geding in die zin dat elke partij haar eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. O. Nijhuis, Th.G Lautenbach en A.S. Arnold, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 6 juli 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.