ECLI:NL:OGHACMB:2021:166

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
6 juli 2021
Publicatiedatum
6 augustus 2021
Zaaknummer
AUA2019H00074
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eigendomsgeschil over motorfiets tussen appellant en geïntimeerde met betrekking tot de overdracht en registratie

In deze zaak gaat het om een geschil over de eigendom van een motorfiets tussen de appellant en de geïntimeerde. De appellant, die in eerste aanleg eiser was, heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba, waarin zijn vordering tot erkenning van eigendom van de motorfiets werd afgewezen. De motorfiets, een Harley Davidson, was oorspronkelijk eigendom van [Naam 1], die op 9 mei 2015 overleed. De appellant stelt dat hij de motorfiets heeft verkregen via een volmacht van de zoon van [Naam 1], [Naam 2], die op 1 april 2015 een verklaring heeft afgelegd waarin hij de motorfiets aan de appellant toeschrijft.

De geïntimeerde betwist de eigendom van de appellant en stelt dat hij de motorfiets heeft verkregen door schenking of verjaring. Het Hof heeft vastgesteld dat de volmacht en de verklaring van [Naam 2] voldoende basis bieden voor de eigendomsoverdracht aan de appellant. Het Hof oordeelt dat de appellant de motorfiets rechtsgeldig heeft verkregen en dat de geïntimeerde niet kan aantonen dat hij eigenaar is geworden door schenking of verjaring. Het Hof vernietigt het bestreden vonnis en verklaart voor recht dat de appellant de eigenaar is van de motorfiets. De geïntimeerde wordt veroordeeld om de motorfiets binnen drie dagen na betekening van het vonnis in goede staat af te geven aan de appellant, op straffe van een dwangsom. Tevens wordt de geïntimeerde veroordeeld in de proceskosten van beide instanties.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2021
Registratienummers: AUA201702982-AUA2019H00074
Uitspraak: 6 juli 2021
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
VONNIS
in de zaak van:
[APPELLANT],
domicilie gekozen hebbende te Aruba ten kantore van mr. J.A. Saade,
in eerste aanleg eiser, thans appellant,
gemachtigde: voorheen mr. J.A. Saade (gedesisteerd),
thans procederend in persoon,
tegen
[GEÏNTIMEERDE],
wonende te Aruba,
in eerste aanleg gedaagde, thans geïntimeerde.
gemachtigde: mr. M.O. Lopez,
De partijen zullen hierna [Appellant] en [Geïntimeerde] worden genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Voor de procesgang in eerste aanleg en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (hierna: het Gerecht) wordt verwezen naar het vonnis van 6 maart 2019 in de zaak met nummer AUA20172982 (hierna: het bestreden vonnis).
1.2
Bij akte van appel van 17 april 2019 is [Appellant] tijdig in hoger beroep gekomen van het bestreden vonnis.
1.3
Bij op 29 mei 2019 ingekomen memorie van grieven heeft [Appellant] vier grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd en toegelicht. Zijn conclusie strekt ertoe dat het Hof het bestreden vonnis zal vernietigen en opnieuw rechtdoende de vorderingen van [Appellant] alsnog zal toewijzen en [Geïntimeerde] zal veroordelen in de kosten van de procedure in beide instanties.
1.5
Er is geen memorie van antwoord ingediend.
1.6
Op 16 september 2019 heeft [Appellant] een akte rectificatie partij-aanduiding genomen.
1.7
Vervolgens zijn achtereenvolgens ingediend: namens [Geïntimeerde] een akte van 22 oktober 2019, door [Appellant] een ‘statement of appeal’ die lijkt te zijn genomen op 22 oktober 2019 en volgens de e-mail van de gemachtigde van [Geïntimeerde] van 28 april 2020 de Engelse versie van het verzoekschrift (naar het Hof begrijpt: memorie van grieven) betreft met een extra productie. [Geïntimeerde] heeft bij voormelde e-mail een akte uitlating genomen. Bij e-mail van 8 juni 2020 heeft [Appellant] een akte met producties genomen. [Geïntimeerde] heeft op 25 augustus 2020 een akte uitlating producties genomen..
1.8
De op 8 juni 2020 genomen akte met producties dient blijkens de e-mail van 24 september 2020 van [Appellant] als pleidooi te worden aangemerkt.
1.9
Op 20 oktober 2020 heeft [Geïntimeerde] een pleitnotitie overgelegd.
1.1
Vonnis is gevraagd en nader bepaald op heden.

2.De feiten

2.1
Het Hof gaat uit van de volgende vaststaande feiten.
2.2.1
Begin jaren ‘90 van de vorige eeuw woonde [Naam 1] (hierna: [Naam 1]) in Canada. Hij was begin jaren ‘90 eigenaar van een motorfiets van het merk Harley Davidson (hierna: de motorfiets), die hij in die periode vanuit Canada naar Aruba heeft laten verschepen. [Naam 1] kwam regelmatig voor vakanties naar Aruba.
2.2.2 [
Naam 1] is op 9 mei 2015 overleden. De motorfiets bevond zich op dat moment nog steeds in Aruba.
2.2.3 [
Naam 1] was (in ieder geval in 2015) bevriend met [Appellant].
2.2.4 [
Naam 1] heeft op 5 februari 2015 met ingang van die datum aan zijn zoon [Naam 2] (hierna: [Naam 2]) een algemene volmacht verstrekt om zijn zaken te behartigen. In een door [Naam 1] ondertekende bijlage bij de volmacht, waarin een toelichting op de volmacht wordt gegeven, is onder meer vermeld (verzoekschrift., prod. 6):
“The power of attorney comes to an end if you or your Attorney dies.”
2.2.5
In een onderhandse akte van 1 april 2015 (hierna: de verklaring) heeft [Naam 2], onder meer, het volgende geschreven (verzoekschrift, prod. 7):
In my role as Enduring Power of Attorney, I declare that my father’s motorcycle, a Harley Davidson 1981 (or 1983) FXR, currently being stored in Aruba, is now the property of [Appellant].”
2.2.6
In een door het ministerie van financiën van Ontario afgegeven document d.d. 10 juni 2015 (verzoekschrift, prod. 8), met als benaming
“Declaration/receipt Specified Vehicle Transfer”staat [Naam 1] vermeld als actuele eigenaar (
Nom du propriétaire actuel) en [Appellant] als nieuwe eigenaar (
Nom du nouveau propriétaire).
2.2.7
Per 17 juni 2015 stond de motorfiets bij de Arubaanse belastingdienst geregistreerd op naam van [Appellant] (verzoekschrift, prod. 10).

3.De beoordeling

3.1 [
Appellant] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- voor recht te verklaren dat [Appellant] eigenaar is van de motorfiets;
- primair [Geïntimeerde] te veroordelen binnen 3 dagen na het vonnis de motorfiets in goede staat af te geven aan [Appellant], op straffe van verbeurte van een dwangsom van Afl. 250,- per dag, althans
subsidiair [Geïntimeerde] te veroordelen tot vergoeding van de schade van Afl. 22.609,41;
- [ Geïntimeerde] te veroordelen in de proceskosten.
3.2
Het Gerecht heeft in het bestreden vonnis de vordering afgewezen en [Appellant] veroordeeld in de proceskosten.
3.3 [
Appellant] stelt dat zijn voornaam niet ‘[Voornaam 1]’ maar ‘[Voornaam 2]’ is, welke naam ook staat in zijn paspoort waarvan hij een kopie in het geding heeft gebracht. Hij heeft – naar hij stelt: abusievelijk – een onjuiste voornaam gebruikt en wenst de partij-aanduiding te wijzigen van ‘[Voornaam 1] [Appellant]’ in ‘[Voornaam 2] [Appellant]’.
3.4 [
Voornaam 2] [Appellant] moet reeds vanaf het begin van deze procedure worden beschouwd als de materiële procespartij, ook al is hij in processtukken ten onrechte aangeduid met de naam ‘[Voornaam 1] [Appellant]’. [Geïntimeerde] moet hebben begrepen en heeft ook begrepen, gezien zijn stellingen in deze procedure, wat de identiteit is van degene tegen wie hij procedeert, dus wie de materiële procespartij is. Die verandert niet door de verzochte correctie. Door een correctie als verzocht zal [Geïntimeerde] dan ook niet worden benadeeld. Daarom staat het [Voornaam 2] [Appellant] vrij de partijnaam aan zijn zijde in overeenstemming te brengen met de werkelijkheid. De procedure zal verder op naam van [Voornaam 2] [Appellant] worden voortgezet. Het daartegen door [Geïntimeerde] gerichte bezwaar wordt gepasseerd. Het verzoek tot rectificatie wordt daarom ingewilligd en de aanhef van dit vonnis is daarmee in overeenstemming gebracht.
3.5
Aan het bezwaar van [Geïntimeerde] dat [Appellant] processtukken in het Engels heeft ingediend, wordt voorbijgegaan. Volgens artikel 9 Rijkswet Gemeenschappelijk Hof van Justitie is Engels een voertaal bij het Hof. Er is geen grond het begrip ‘voertaal’ zo beperkt uit te leggen dat de taal waarin processtukken zijn opgesteld, niet daaronder valt. [Geïntimeerde] heeft ook niet gesteld dat hij enig nadeel heeft ondervonden van het feit dat [Appellant] processtukken in de Engelse taal heeft ingediend. Dat processtukken in de Engelse taal zijn opgesteld, vormt voor het Hof dan ook geen reden daarvan geen kennis te nemen.
3.6
Het geschil betreft de vraag of [Appellant] eigenaar is van de motorfiets en of [Geïntimeerde] op die grond gehouden is de motorfiets af te geven althans schadevergoeding te betalen aan [Appellant].
3.7
Tussen partijen staat vast dat [Naam 1] in het verleden, in elk geval tot begin jaren ‘90 van de vorige eeuw, de eigenaar van de motorfiets was.
3.8
Met betrekking tot de wijze waarop hij de eigendom van de motorfiets heeft verkregen, heeft [Appellant] in hoger beroep (nader) aangevoerd (in de memorie van grieven, randnummers 3 en 4) dat [Naam 2] op basis van de volmacht de verklaring heeft opgesteld en daarmee de eigendom van de motorfiets aan [Appellant] heeft overgedragen. [Naam 1] was toen nog in leven dus de volmacht was nog geldig en [Naam 2] was op basis van de volmacht daartoe bevoegd, aldus [Appellant].
3.9 [
Geïntimeerde] betwist de bevoegdheid van [Naam 2] tot die overdracht van de eigendom van de motorfiets aan [Appellant]. Op grond van het navolgende volgt het Hof [Geïntimeerde] niet in dit verweer.
3.1
De verklaring dateert van 1 april 2015; [Naam 1] is op 9 mei 2015, dus daarna, overleden. Op 1 april 2015 had de volmacht dus nog gelding en [Naam 2] heeft in zoverre bevoegdelijk van zijn volmacht gebruik gemaakt.
3.11
In de volmacht wordt onder ‘POWERS’ omschreven welke bevoegdheden [Naam 2] op basis van de volmacht heeft:

MY ATTORNEYhas authority to do anything on my behalf that I may lawfully do by an attorney. In addition to this general power, my Attorney shall also have the power to do the following: […]”, waarna een aantal specifieke handelingen wordt omschreven. Volgens [Geïntimeerde] is de volmacht uitdrukkelijk opgemaakt met de medische zorg van [Naam 1] voor ogen. Dit blijkt niet uit de tekst van de volmacht en deze stelling heeft [Geïntimeerde] ook niet onderbouwd. Voor zover deze stelling van [Geïntimeerde] ertoe zou strekken dat [Naam 2] op basis van de volmacht uitsluitend bevoegd is beslissingen met betrekking tot de medische zorg voor [Naam 1] te nemen, wordt deze daarom verworpen. Eveneens wordt verworpen zijn stelling dat de volmacht uitsluitend betrekking heeft op de specifiek omschreven handelingen. [Geïntimeerde] ziet daarbij immers over het hoofd dat de volmacht [Naam 2] (ook) de bevoegdheid geeft te doen
“anything […] that I may lawfully do by an attorney”.
Niet is gesteld of gebleken dat de eigendomsoverdracht – krachtens schenking want dat was kennelijk de titel - van een motorfiets niet behoort tot de handelingen die [Naam 1] “
may lawfully do by an attorney”. Het Hof zal er daarom van uitgaan dat een dergelijke eigendomsoverdracht wel tot die handelingen behoort, zodat [Naam 2] daartoe bevoegd was.
3.12
Dat de motorfiets in Canada op naam van [Appellant] is geregistreerd na het overlijden van [Naam 1], is niet relevant, aangezien die registratie geen vereiste is voor de eigendomsoverdracht.
3.13
De volmacht en de verklaring vormden dan ook voldoende basis om de motorfiets van [Naam 1] in eigendom over te dragen aan [Appellant]. Hierna zal het Hof nog ingaan op de vraag of aan de (overige) vereisten voor die overdracht is voldaan.
3.14
Voor de vraag of [Appellant] de eigendom heeft verkregen van [Naam 1], is nog het volgende van belang. [Geïntimeerde] heeft aangevoerd dat [Naam 1] niet meer bevoegd was over de motorfiets te beschikken, omdat voordien hijzelf – [Geïntimeerde] – de eigendom van de motorfiets had verkregen, hetzij door schenking hetzij door verjaring.
De gestelde schenking heeft [Naam 1] onderbouwd met een verklaring van [Naam 3] (prod. 1 bij conclusie van antwoord) en de gestelde verjaring baseert [Geïntimeerde] op de stelling dat hij reeds meer dan twintig jaar de bezitter van de motorfiets is.
[Appellant] heeft zowel de schenking als de verjaring gemotiveerd betwist.
3.15
In verband daarmee wordt het volgende overwogen.
[Geïntimeerde] heeft niet gesteld wanneer [Naam 1] hem de motorfiets – op dat moment volgens [Geïntimeerde] niet veel meer dan een verroest geraamte met wielen - zou hebben geschonken. Qua tijdsaanduiding komt hij niet verder dan
“op zekere dag”en
“begin jaren ‘90”. In die zin is die stelling onvoldoende concreet onderbouwd.
Dat laatste geldt eveneens met betrekking tot de gestelde verjaring: [Geïntimeerde] stelt immers niet wanneer zijn bezit van de motorfiets een aanvang zou hebben genomen en dus wanneer de verjaringstermijn exact zou zijn aangevangen. Uit zijn stellingen valt immers niet meer af te leiden dan dat dat ergens in of rond 1990 althans begin jaren ’90 zou zijn geweest.
3.16
In het kader van zijn betwisting van de gestelde schenking dan wel verjaring heeft [Appellant] onder meer het volgende naar voren gebracht. De motorfiets is per 28 juli 1992 in Ontario geregistreerd op naam van [Naam 1] (verzoekschrift, prod. 2). In maart 1995 is de motorfiets op Aruba verzekerd op naam van [Naam 1], met een adres op Aruba (verzoekschrift, prod. 3). [Appellant] mocht op grond van aan afspraak met [Naam 1] de motorfiets gebruiken als hij op vakantie naar Aruba kwam (verzoekschrift, randnummer 4). Als [Appellant] de motorfiets ophaalde bij [Geïntimeerde], dan kreeg hij daarvoor toestemming van [Naam 1] en gaf [Geïntimeerde] daar gehoor aan (verzoekschrift, randnummer 18). Volgens een aantal facturen op naam van [Appellant] zijn in 2010-2012 uitgebreide onderhouds- en reparatiewerkzaamheden aan de motorfiets aan hem gefactureerd (verzoekschrift, prod. 4 en conclusie van antwoord, prod. 6 en 7). In een e-mail van 12 april 2014 schrijft [Appellant] aan [Naam 1]:
“[…] Bike is here at [Naam 5]. He says no problem to leave here. I think I will get a lock for it also , if thats ok . [Naam 5] says he will maintain the bike […]”. Daarop reageert [Naam 1] als volgt:
“Hey ! Sounds good ! […]”(verzoekschrift, prod. 5). Volgens een registratieformulier d.d. 17 juni 2015 is de motorfiets bij de belastingdienst Aruba geregistreerd op naam van [Appellant] (verzoekschrift, prod. 10). [Naam 4] verklaart het volgende:
“[…] He([Naam 1], Hof)
stayed at my home sometimes and I left me with the motorcycle sometimes when he was away in Canada. […] [Appellant] paid for all the paint, and all the parts for that bike. And for that I know till the last conversation I had with [Naam 6] he never gave his bike to Mr. [Geïntimeerde].”(verzoekschrift, prod. 13). [Naam 5] verklaart:
”[…] [Appellant] Has maintained and bought parts for the bike on numerous occasions over the years and has used it every time he came to Aruba. […] Also the bike has been stored at this address [Adres 1] ORANJESTAD ARUBA”(verzoekschrift, prod. 14). Dat adres aan de [Adres 1] was, naar [Appellant] onweersproken heeft gesteld, het adres van [Naam 5]. [Appellant] stelt (verzoekschrift, randnummer 22) dat de kosten van een appraisal-report d.d. 23 oktober 2017 van Henriquez Automotive & Consultancy (verzoekschrift, prod. 15) Afl. 309,72 bedragen en dat [Geïntimeerde] die moet vergoeden; daaruit leidt het Hof af dat dat rapport in opdracht van althans namens [Appellant] is gemaakt en dat in elk geval die kosten voor zijn rekening zijn gekomen.
De motorfiets heeft in de loop der jaren bij vrienden van [Naam 1] en [Appellant] gestaan, van wie [Appellant] noemt: hijzelf, [Naam 5], [Naam 4], [Naam 7] (conclusie van repliek, randnummer 4). In aanvulling op zijn reeds genoemde verklaring heeft [Naam 4] nog verklaard:
“[…} My last conversation with [Naam 6] was with him 2014 Oktober and he told me he was coming to Aruba to get his motorcycle but in December he was diagnosed with cancer. And in all those conversations he never told me that he gave or sold his motorcycle to [Geïntimeerde]”.(conclusie van repliek, productie 1).
Volgens [Naam 7] stond de motorfiets altijd bij zijn huis totdat hij in 1999 in Nederland ging wonen, en weet hij zeker dat [Naam 1] de motorfiets nooit aan [Geïntimeerde] heeft gegeven (conclusie van repliek, productie 2).
3.17
Dit vormen stuk voor stuk minst genomen aanwijzingen dat [Geïntimeerde] niet door schenking eigenaar van de motorfiets is geworden en het is, zonder nadere verklaring die ontbreekt, ook niet aannemelijk dat [Naam 1] een motor waarvan hij het rond 1995 nog de moeite waard vond om deze naar Aruba te verschepen en deze daar te verzekeren “begin jaren negentig” aan [Geïntimeerde] zou hebben geschonken, als wrak nog wel.
3.18
Nu van een schenking niet is gebleken, leidt het Hof uit de stellingen van partijen, de schriftelijke verklaringen en de overige stukken af dat [Geïntimeerde] de motor voor [Naam 1] is gaan houden en (al dan niet middellijk) is blijven houden. Mede gelet op de regel van artikel 3:111 BW dat een houder zichzelf niet tot bezitter kan maken heeft [Geïntimeerde] zijn stelling dat hij gedurende minimaal twintig jaar bezitter van de motorfiets is geweest onvoldoende onderbouwd. Van een relevante handeling van [Naam 1] is niet gebleken en van tegenspraak van het recht van [Naam 1]/[Appellant] evenmin, of het zouden de procedures moeten zijn die partijen sinds 2015 over de motor hebben gevoerd. Dat [Geïntimeerde] de motor lange tijd heeft verzekerd en andere kosten heeft gemaakt is geen aanwijzing voor zijn gelijk omdat hij ook als houder steeds over de motor kon beschikken. Een voldoende concreet en gespecifieerd bewijsaanbod, met toelichting wat de genoemde getuigen anders zouden kunnen verklaren dan zij schriftelijk al hebben gedaan, ontbreekt. [Geïntimeerde] zal daarom niet tot bewijs van zijn stellingen worden toegelaten.
3.2
Er is dan ook niet komen vast te staan dat [Geïntimeerde] de eigendom van de motorfiets heeft verkregen.
3.21
Volgens grief II is in r.ov. 4.5 van het bestreden vonnis ten onrechte geoordeeld dat [Appellant] zich ten tijde van de beoogde levering van de motorfiets in Canada bevond. Feitelijk bevond hij zich in Aruba, aldus [Appellant]. Dat laatste heeft [Geïntimeerde] niet weersproken. Grief II is daarom gegrond.
3.22
Met zijn grief III keert [Appellant] zich tegen het oordeel van het Gerecht in r.ov. 4.7 en 4.8 van het bestreden vonnis, waarin is geoordeeld dat geen rechtsgeldige levering van de motorfiets aan hem heeft plaatsgevonden.
3.23
Volgens artikel 3:90 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) is voor levering van een roerende zaak, indien die in de macht van de vervreemder is, bezitsverschaffing een vereiste:
“De levering, vereist voor de overdracht van roerende zaken, niet-registergoederen, die in de macht van de vervreemder zijn, geschiedt door aan de verkrijger het bezit der zaak te verschaffen.”
Zaken die uit de macht van de vervreemder zijn geraakt kunnen door middel van een akte worden geleverd (artikel 3:95 BW).
3.24
Blijkens zijn toelichting op grief III stelt [Appellant] zich op het standpunt dat de bezitsverschaffing van de motorfiets heeft plaatsgevonden op de wijze als voorzien in artikel 3:115 aanhef en onder a en/of c BW, dat bepaalt:
“Voor de overdracht van het bezit is een tweezijdige verklaring zonder feitelijke handeling voldoende wanneer:
a. Wanneer de vervreemder de zaak bezit en hij haar krachtens een bij de levering gemaakt beding voor de verkrijger houdt;
[…]
c. een derde voor de vervreemder de zaak hield, en haar na de overdracht voor de ontvanger houdt. In het in onderdeel c bedoelde geval gaat het bezit niet over voordat de derde de overdracht heeft erkend, dan wel de vervreemder of de verkrijger de overdracht aan hem heeft medegedeeld.”
3.25
Partijen zijn het erover eens dat de motorfiets op 1 april 2015 en op 5 april 2015, totdat [Appellant] deze daar weghaalde, bij [Geïntimeerde] stond. [Geïntimeerde] geldt dan ook als derde in de zin van artikel 3:115 aanhef en onder c BW.
3.26
De tweezijdige verklaring bedoeld in artikel 3:115 aanhef BW en het onder a bedoelde beding zijn ingevolge artikel 3:37 lid 1 BW vormvrij en kunnen in een of meer gedragingen besloten liggen. Met [Appellant] is het Hof van oordeel dat die tweezijdige verklaring besloten ligt enerzijds in de verklaring van [Naam 2] en anderzijds in de stilzwijgende aanvaarding van de overdracht door [Appellant].
3.27
Uit de verklaring kan niet anders worden geconcludeerd dan dat ([Naam 2] namens) [Naam 1] de eigendom van de motorfiets aan [Appellant] wenste over te dragen. Dit volgt uit de bewoordingen van die verklaring
(In my role As Enduring Power of Attorney […] my father’s motorcycle[…] is now the property of [Appellant] [Appellant]), die naar het oordeel van het Hof voor geen andere uitleg vatbaar kan zijn dan hiervoor omschreven. [Geïntimeerde] heeft ook niet aangevoerd dat aan die verklaring een andere uitleg zou moeten worden gegeven. Dat [Appellant] die overdracht wenste te aanvaarden en heeft aanvaard, volgt uit de hele gang van zaken, waaronder reeds het feit dat hij kort nadien, naar tussen partijen vaststaat op 5 april 2015, de motorfiets bij [Geïntimeerde] heeft opgehaald en uit de inhoud van het hierna (r.ov. 3.28) bedoelde briefje. Ook de daaropvolgende procedures, waaronder deze, laten daarover geen misverstand bestaan.
3.28
Tegen de achtergrond van het feit dat de motor zich al geruime tijd bij een derde in Aruba bevond, kan in deze verklaring ook een beding worden gelezen dat [Naam 1] de motor via [Geïntimeerde] (of een andere houder) voor [Appellant] zou gaan houden, waarna [Appellant] desgewenst afgifte zou kunnen vorderen. Dat is voldoende voor bezitsverschaffing, en dus voor eigendomsverkrijging door [Appellant] per 1 april 2015 dan wel april 2015.
3.29
Mededeling van de overdracht aan de derde houder is voor deze levering sub a (constitutum possessorium) niet vereist, maar [Appellant] stelt dat (later) ook aan de vereisten voor een levering sub c (longa manu) is voldaan. Toen hij de motorfiets ophaalde bij [Geïntimeerde], heeft [Appellant] een briefje bij hem heeft achtergelaten met de volgende tekst: “
This letter is in re-guards to the Harley-Davidson, vin- 9G54026JO. This motorcycle is now the property of [Appellant] [Appellant]. The documentation is in the possession of the lawyers. A report has also been filed with the police. Advocatenkantoor-Mr.NS.gravenstijn N.V. Oranjestad,Aruba. April 7 2015.
[Appellant] voert aan dat hij aldus van de eigendomsoverdracht mededeling heeft gedaan aan [Geïntimeerde] (als derde). [Geïntimeerde] betwist dat met onder meer de stelling dat hij bij brief van 10 april 2015 aan mr. Gravenstijn heeft gevraagd om enig bewijs van eigenaarschap van [Appellant] over te leggen, maar dat zij daaraan niet heeft kunnen voldoen. Hij heeft daarom niet hoeven begrijpen dat [Naam 1] de eigendom van de motorfiets aan [Appellant] had overgedragen, aldus [Geïntimeerde].
3.29
Wie hier het gelijk aan zijn zijde heeft kan gelet op rov. 3.28 in het midden blijven. Dat geldt ook voor het antwoord op de vraag of de mededeling later wel is gedaan (bijvoorbeeld in deze procedure) op een moment dat [Geïntimeerde] nog houder was ([Geïntimeerde] voert bij conclusie van antwoord aan dat de motor tijdens zijn vakantie in december 2016 en januari 2017 is gestolen, later – bij dupliek - werd dat 2018; steeds is de implicatie dat hij niet weet waar de motor nu is). Overigens kan [Naam 2] als testamentair-executeur waarschijnlijk alsnog, zo nodig via de weg van artikel 3:95 BW, bewerkstelligen dat de rechtsgeldig namens zijn vader gedane toezegging wordt nagekomen. Uit de overgelegde schriftelijke verklaring van 6 april 2019 blijkt dat hij daartoe bereid is.
3.3
Aan de vereisten die de wet in artikel 3:115 aanhef en sub a BW stelt aan de overdracht van bezit is dus voldaan, zodat [Naam 1] het bezit van de motorfiets heeft verschaft aan [Appellant]. Daarmee is de motorfiets door [Naam 1] aan [Appellant] rechtsgeldig geleverd, zodat [Appellant] eigenaar is geworden.
3.31
Uit het voorgaande volgt dat grief III gegrond is.
3.32
Grief IV, die zich richt tegen de beslissing met betrekking tot de proceskostenveroordeling, is gegrond.
3.33
Het Hof zal het bestreden vonnis vernietigen en zal, opnieuw rechtdoende, de door [Appellant] gevorderde verklaring voor recht en de primaire vordering tot afgifte toewijzen met veroordeling van [Geïntimeerde] in de kosten van dit geding in beide instanties. Mede gezien artikel 611a lid 3 Rv, dat bepaalt dat de dwangsom niet wordt verbeurd vóór de betekening van de uitspraak waarbij zij is vastgesteld, zal de veroordeling tot afgifte worden toegewezen als hierna omschreven, in overeenstemming met de kennelijke bedoeling van [Appellant]. In dit verband wordt overwogen dat niet is gesteld of gebleken dat de motorfiets zich niet in goede staat bevindt. Indien [Geïntimeerde] niet aan de veroordeling kan voldoen omdat de motor daadwerkelijk is gestolen, kan hij wellicht een beroep doen op artikel 611d Rv, en kan [Appellant] schadevergoeding vorderen.
3.34
De gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad zal wat betreft de te geven verklaring voor recht worden afgewezen, aangezien een verklaring voor recht zich daartoe naar zijn aard niet leent.
3.36
De kosten van dit geding, gevallen aan de zijde van [Appellant], worden begroot op Afl. 2.000,- (2 punten x tarief 4) wegens salaris gemachtigde en Afl. 750,- wegens verschotten in eerste aanleg en op NAf 3.000,- (2 punten x tarief 4) wegens salaris gemachtigde en Afl. 1.692,14 (Afl. 1.500,- + Afl. 192,14) wegens verschotten tot aan dit vonnis in hoger beroep.

4.De beslissing

Het Hof:
vernietigt het bestreden vonnis d.d. 6 maart 2019 van het Gerecht en, opnieuw rechtdoende;
- verklaart voor recht dat [Appellant] de eigenaar is van de motorfiets;
- veroordeelt [Geïntimeerde] binnen 3 dagen na de betekening van dit vonnis de motorfiets in goede staat af te geven aan [Appellant], op straffe van verbeurte van een dwangsom van Afl. 250,- per dag dat [Geïntimeerde] in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van Afl. 25.000,-;
- veroordeelt [Geïntimeerde] in de kosten van dit geding in beide instanties, gevallen aan de zijde van [Appellant] en in eerste aanleg begroot op Afl. 2.750,- en in hoger beroep tot aan dit vonnis begroot op Afl. 4.692,14;
- verklaart dit vonnis wat betreft de veroordeling tot afgifte en de veroordeling in de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mrs. M.W. Scholte, F.W.J. Meijer en O. Nijhuis, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 6 juli 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.