Uitspraak
1.Het verloop van de procedure
3.De verdere beoordeling
“[Naam 1] kwam onverwacht bij ons langs. Mijn man lag in de hangmat in de achtertuin. Ik was bijna 52 jaar getrouwd met mijn man. We hebben er achteraf ruzie om gekregen. Mijn man zei dat hij wel moest tekenen. Hij zou me vertellen wat er gebeurd was. [Naam 3] werd met zijn leven bedreigd, ze zouden hem van kant maken. [Naam 3] was zijn lievelingszoon. De dag zelf hebben we meteen de schuldbekentenis getekend. (…) mijn man heeft als eerste getekend, in de hangmat, en ik heb meteen daarna getekend. Op de vraag hoelang [Naam 1] voor het tekenen bij ons was, antwoord ik ongeveer een half uur. Op de vraag of mijn man in de tussentijd (toen [Naam 1] bij ons was) een telefoontje heeft gepleegd antwoord ik nee.”Uit deze verklaring blijkt dat de bedreigingen (om [Naam 3] van het leven te beroven) niet naar [Geïntimeerde] zelf, maar naar haar wijlen echtgenoot zijn geuit dan wel naar hun zoon [Naam 3], en dat [Geïntimeerde] van deze bedreigingen eerst achteraf – dus na ondertekening van de schuldbekentenis – daarvan op de hoogte is gebracht. Getuige [Naam 2] heeft in dat verband verklaard:
“Mijn advies aan mijn oom was laat [Naam 3] zijn eigen boontjes doppen. Mijn oom deed veel voor het restaurant: ook alle inkoop en zo. [Naam 3} werkte zelf niet veel. Maar mijn oom zei: het is nu anders. En hij vroeg of ik hem NAf 50.000 zou kunnen en willen lenen. Ik zei dat ik dat niet kon. Ik wist dat het met [Naam 3] te maken had en ik wilde geen geld stoppen in het restaurant. Maar mij oom zei het is anders nu het gaat niet om geld voor het restaurant maar vanwege een bedreigend telefoontje van die spaans sprekende man. Ze hadden hem om een betaling van NAf 50.000 gevraagd.”Gelet op het feit dat het een “hear say” verklaring is en omdat de verklaring alleen iets zegt over de bedreiging aan het adres van wijlen haar echtgenoot dan wel hun zoon, is deze verklaring alleen onvoldoende om te concluderen dat [Geïntimeerde] door bedreiging is bewogen tot het ondertekenen van de schuldbekentenis. Dat haar echtgenoot [Geïntimeerde] indringend heeft verzocht tot ondertekening van de schuldbekentenis over te gaan, zonder vermelding van reden en met de mededeling dat uitleg na afloop van de ondertekening zou volgen levert niet een rechtens relevante vernietigingsgrond in de zin van artikel 3:44 lid 2 BW op, te meer nu [Naam 1], die naast [Geïntimeerde] en haar echtgenoot, als enige bij de ondertekening van de schuldbekentenis aanwezig was, heeft verklaard:
“Ik weet niets van de bedreiging van [Naam3]. De afspraken die waren gemaakt hadden niets met [Naam 3] te maken. Alleen met de heer en mevrouw [naam Geïntimeerde]. Mevrouw [ naam Geïntimeerde] had 100% van de aandelen.” [Naam 1]heeft dus noch de bedreiging van wijlen echtgenoot [naam Geïntimeerde] of [Naam 3], noch die (indirect) van [Geïntimeerde] zelf bevestigd.
“De overdracht van de aandelen vond plaats in februari 2017. In september/oktober 2017 kwam [Appellant] naar me toe. Hij zei dat het niet goed ging. En dat er afspraken gemaakt moesten worden voor de terugbetaling van de koopsom. Hij wilde dat mevrouw [Geïntimeerde] (directeur) en haar man de schuldbekentenis zouden tekenen over de aflossing van een lager bedrag. Op 7 november 2017 had ik een persoonlijk gesprek met [Appellant] en de heer en mevrouw [naam Geïntimeerde]. Er is op dat moment overeengekomen dat de heer en mevrouw [naam Geïntimeerde] NAf 500,- per maand zouden aflossen op de koopsom (…) Ik heb de schuldbekentenis opgesteld naar aanleiding van de bijeenkomst op 7 november 2017. Na de 7e heb ik een paar keer gebeld naar [Geïntimeerde] en gevraagd wanneer ik langs kon komen. Telefonisch hebben we afgesproken dat ik op de 16e in de ochtend zou langs komen voor de ondertekening van de schuldbekentenis. En dat is ook gebeurd. De man heeft eerst ondertekend en vlak daarna de vrouw.”Dat [Geïntimeerde] de schuldbekentenis heeft ondertekend zou gezien het voorgaande ook kunnen zijn ingegeven doordat de 25% aandelen die [Geïntimeerde] aan [Appellant] had overgedragen door de sluiting van het restaurant – niet lang na de aandelenoverdracht – niets meer waard waren geworden. Aanknopingspunten daarvoor zijn dat niet [Naam 3] (die volgens zijn zeggen (Productie 2 bij memorie van antwoord) in het jaar 2015/2016 25% van de aandelen in zijn restaurant ’t Achtertuintje aan [Appellant] had verkocht voor een bedrag van om en nabij $30.000,00 tegen 25% van de winst) maar [Geïntimeerde] 100% aandeelhouder was alsmede de hiervoor geciteerde verklaring van [Naam 1] dat, omdat het niet goed ging (naar het Hof begrijpt: met de betaling door het restaurant ’t Achtertuintje van de overeengekomen bedragen), met de [Geïntimeerde]’s was overeengekomen dat de koopsom ad NAf 50.000,00 aan [Appellant] zou worden terugbetaald middels aflossing van NAf 500,00 per maand, dat de schuldbekentenis ook daadwerkelijk is aanvaard voor een bedrag van NAf 50.000,00 en dat daarin staat dat het verschuldigde bedrag zal worden afgelost in maandelijkse termijnen van NAf 500,00.
“De debiteuren verklaren dat de crediteur hun bij niet behoorlijke nakoming van zijn/haar aflossingen buitenrechtelijke incassokosten in rekening mag brengen tot een bedrag gelijk aan 15% (vijftien procent) van de hoofdsom”. Ingevolge het Liquidatietarief zullen (overeengekomen en niet overeengekomen) buitengerechtelijke incassokosten, indien voldoende gesteld en gebleken is dat daadwerkelijk en in redelijkheid buitengerechtelijke incassokosten zijn gemaakt (dus kosten waarvoor de proceskosten niet reeds een vergoeding plegen in te sluiten, zie artikel 67a Rv), worden toegewezen naar rato van 1½ punt van het liquidatietarief voor bodemzaken in eerste aanleg, tenzij bij het inleidend verzoekschrift ten genoegen van de recht wordt aangetoond waarom een zodanige begroting niet op haar plaats is. Nu van dit laatste geen sprake is en voldoende gesteld en gebleken is van buitengerechtelijke incassokosten, zal voornoemde 1½ punt worden toegewezen.