In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [Appellante] tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten. De zaak betreft de eigendom en ontruiming van drie percelen grond in Colebay, Sint Maarten, die in het verleden zijn toebedeeld aan de erfgenamen van wijlen [Naam 2]. In eerste aanleg heeft [Appellante] gevorderd dat zij als rechtmatige eigenaar wordt erkend en dat [Geïntimeerde] en alle personen die verblijven op de percelen worden bevolen deze te ontruimen. Het Gerecht heeft in het bestreden vonnis [Appellante] in het gelijk gesteld voor perceel 124/1998, maar de vordering ten aanzien van perceel 203/1998 afgewezen. [Geïntimeerde] heeft in reconventie gevorderd dat hij de eigendom van de percelen heeft verworven, maar deze vordering is afgewezen.
In hoger beroep heeft [Appellante] de grieven tegen het bestreden vonnis toegelicht en verzocht om vernietiging van de afwijzing van haar vordering ten aanzien van perceel 203/1998. Het Hof heeft vastgesteld dat [Geïntimeerde] inmiddels is overleden en dat niet duidelijk is wie zijn erfgenamen zijn. Het Hof heeft de vordering van [Appellante] ten aanzien van perceel 203/1998 alsnog toegewezen, waarbij het heeft geoordeeld dat [Appellante] de rechtmatige eigenaar is op basis van verkrijgende verjaring. Het Hof heeft de ontruiming van het perceel bevolen, behoudens voor huurders die kunnen aantonen daar te verblijven. De kosten van het hoger beroep zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.