ECLI:NL:OGHACMB:2021:12

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
15 januari 2021
Publicatiedatum
20 januari 2021
Zaaknummer
SXM2020H00067
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een vergunning tot tijdelijk verblijf als directeur en het uitlandigheidsvereiste

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, die op 1 april 2020 werd gedaan in zaak nr. SXM201901017. [Appellant] had op 7 juni 2019 een aanvraag ingediend voor een vergunning tot tijdelijk verblijf met als doel arbeid als directeur. De minister van Justitie van Sint Maarten heeft deze aanvraag afgewezen op basis van het uitlandigheidsvereiste, omdat [appellant] ten tijde van de aanvraag onrechtmatig in Sint Maarten verbleef. Het Gerecht verklaarde het beroep van [appellant] ongegrond, waarop hij hoger beroep instelde.

Tijdens de zitting op 8 december 2020, die via videoverbinding met Sint Maarten werd gehouden, waren zowel [appellant] als de minister vertegenwoordigd door hun advocaten. Het Hof oordeelde dat de bestreden beschikking in strijd was met het motiveringsbeginsel. Het Hof stelde vast dat het beleid van de minister onvoldoende duidelijk maakte dat het uitlandigheidsvereiste ook van toepassing was op aanvragen voor een vergunning tot tijdelijk verblijf met het verblijfsdoel arbeid als directeur. Het Hof vernietigde de uitspraak van het Gerecht en droeg de minister op om opnieuw te beslissen op de aanvraag van [appellant].

Het Hof oordeelde dat de minister niet voldoende had gemotiveerd waarom het uitlandigheidsvereiste in dit geval tegen [appellant] werd ingeroepen. De minister had ook geen goede gronden aangetoond om van het beleid af te wijken, ondanks dat [appellant] al zeven jaar onrechtmatig in Sint Maarten verbleef. De uitspraak van het Hof leidde tot de vernietiging van de eerdere beschikking van de minister en de verplichting om een nieuw besluit te nemen, waarbij ook de proceskosten van [appellant] werden toegewezen.

Uitspraak

SXM2020H00067
Datum uitspraak: 15 januari 2021
gemeenschappelijk hof van jusTitie
van aruba, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten van
1 april 2020 in zaak nr. SXM201901017, in het geding tussen:
appellant,
en
de minister van Justitie van Sint Maarten (hierna: de minister).
Procesverloop
Bij beschikking van 29 juli 2019 heeft de minister het verzoek van [appellant] om aan hem een vergunning tot tijdelijk verblijf te verlenen met als doel arbeid als directeur, afgewezen.
Bij uitspraak van 28 oktober 2019 heeft het Gerecht het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting via een videoverbinding met Sint Maarten behandeld op 8 december 2020, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. B. Brooks, advocaat, en de minister, vertegenwoordigd door mr. A.O. Muller, advocaat, zijn verschenen.
Overwegingen
[appellant] is geboren op [geboortedatum] 1963 in Guyana en heeft de Guyaanse nationaliteit. Op 8 november 2018 heeft hij de onderneming [bedrijfsnaam] opgericht, die op 9 november 2018 is ingeschreven in het handelsregister van Sint Maarten. Op 12 februari 2019 is aan hem een vestigings- en directeursvergunning verleend voor zijn onderneming. Vervolgens heeft hij op 7 juni 2019 de minister verzocht om aan hem een vergunning tot tijdelijk verblijf te verlenen met als verblijfsdoel arbeid als directeur. Dit verzoek heeft de minister afgewezen omdat [appellant] onrechtmatig in Sint Maarten verbleef en aanvragen voor eerste toelating volgens het beleid in het buitenland moeten worden ingediend en afgewacht (hierna: het uitlandigheidsvereiste).
[appellant] betoogt dat de minister niet ongemotiveerd heeft kunnen concluderen dat hij niet aan het uitlandigheidsvereiste voldeed. Uit het beleid dat voor eerste aanvragen geldt, volgt niet duidelijk dat het uitlandigheidsvereiste ook geldt voor het verblijfsdoel arbeid als directeur. In het beleid staat de zinsnede '
If applicant is already living in Sint Maarten…'. Het Gerecht heeft ten onrechte overwogen dat deze zinsnede bedoeld is voor een aanvrager die al uit anderen hoofde legaal verblijf heeft op het eiland. In het onduidelijke beleid dat geldt voor een aanvraag met het verblijfsdoel arbeid als directeur had de minister aanleiding moeten zien om hem het uitlandigheidsvereiste niet tegen te werpen. Dat is ook in andere gevallen niet gebeurd, aldus [appellant].
Op grond van artikel 9, eerste lid, onder a, van de Landsverordening toelating en uitzetting (hierna: Ltu) kan de vergunning tot tijdelijk verblijf door de minister worden geweigerd met het oog op de openbare orde of het algemeen belang, waaronder economische redenen mede worden begrepen.
3.1. Voor de toepassing van deze bepaling hanteert de minister het beleid zoals opgenomen in de richtlijnen van de minister van Justitie van Sint Maarten met betrekking tot de toepassing van de Ltu en het Toelatingsbesluit van mei 2012.
In paragraaf 3.1.1 van de richtlijnen staat dat aanvragen van vreemdelingen voor eerste toelating tot Sint Maarten in principe in het buitenland dienen te worden afgewacht. Indien de vreemdeling reeds illegaal in het land verblijft, kan de aanvraag worden afgewezen op grond van artikel 9, tenzij er goede gronden door de aanvrager worden aangevoerd, aldus de richtlijnen.
In paragraaf 3.3.2, onder c, staat dat zij die een onderneming willen drijven, in het bezit dienen te zijn van een vestigings- en directievergunning, afgegeven door het Ministerie van Economische Zaken en Vergunningen. Een directeur van een rechtspersoon, die in het bezit is van een directievergunning hoeft slechts een vergunning tot tijdelijk verblijf aan te vragen. De vreemdeling ontvangt een verblijfsvergunning om werkzaam te zijn als directeur binnen het eigen bedrijf, aldus de richtlijnen.
Op de website van de overheid van Sint Maarten staan publicaties van de Immigratie- en grensbeschermingsdienst met informatie over de aanvraag voor een vergunning voor (tijdelijk) verblijf. Voor eerste aanvragen geldt "Living on Sint Maarten. Guide to Residency - Part 1. First-Time Applications" (hierna: Guide to Residency). Onder het kopje "Directors" staat het volgende:
"Persons who are coming to the island to be the director of a company are eligible for this permit. Be sure however to have your director’s and business license before applying for residency. You must first visit the Department of Economic Affairs for these licenses.
Documents necessary for this applicaton include:
[…]
12. If applicant is abroad the following is needed:
- letter of a foreign financial institution stating the financial position (assets, liabilities equity), an amount must be stated.
If applicant is already living in Sint Maarten:
- a letter/statement of financial position (assets, liabilities equity); figures must be present
-proof of Inspectorate of Taxes with personal crib number
[…]".
3.2. Het Hof volgt het standpunt van [appellant], dat uit het beleid onvoldoende duidelijk volgt dat het uitlandigheidsvereiste ook geldt bij een aanvraag met het verblijfsdoel arbeid als directeur. Weliswaar volgt in algemene zin uit het beleid dat eerste aanvragers de beslissing buiten Sint Maarten moeten afwachten, maar dat is niet te rijmen met het beleid dat specifiek voor het verblijfsdoel arbeid als directeur geldt, zoals de onder het kopje "Directors" opgenomen zinsneden '
You must first visit the Department of Economic Affairs for these licenses' en '
If applicant is already living in Sint Maarten'. Anders dan het Gerecht heeft overwogen, is niet duidelijk dat die laatste zinsnede is geschreven voor degene die al uit anderen hoofde in Sint Maarten legaal verblijf heeft. Blijkens de overheidswebsite is de "Living on Sint Maarten. Guide to Residency - Part 1" bedoeld voor eerste aanvragen. Voor degenen die al een verblijfsvergunning hebben, maar het verblijfsdoel willen wijzigen, geldt de publicatie "Living on Sint Maarten. Guide to Residency - Part 2. Permit Changes". Het betoog slaagt.
3.3. De minister heeft ter zitting nog uiteengezet dat is bekeken of er goede gronden zijn om in het geval van [appellant] van het beleid af te wijken. Daar was geen aanleiding toe omdat hij ten tijde van de aanvraag al zeven jaar onrechtmatig in Sint Maarten verbleef. In de gevallen waar [appellant] zich op beroept, was geen sprake van eerder onrechtmatig verblijf. Bovendien zijn die gevallen niet meer relevant omdat vanaf 2017 strikt wordt omgegaan met het uitlandigheidsvereiste. Omdat [appellant] ondanks eerder afgewezen aanvragen die niet in rechte zijn aangevochten, in Sint Maarten verbleef, moet hem ook met oog op de openbare orde toelating worden geweigerd, aldus de minister.
Nu de aanvraag van [appellant] blijkens de bestreden beschikking uitsluitend is afgewezen wegens schending van het uitlandigheidsvereiste zonder dat daarbij inzichtelijk is gemaakt waarom dit vereiste hem in het licht van het kenbare beleid wordt tegengeworpen, kan deze later gegeven motivering de bestreden beschikking niet dragen.
4. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van het Gerecht dient te worden vernietigd. Het Hof zal de bestreden beschikking vernietigen en de minister opdragen opnieuw op de door [appellant] op 7 juni 2019 aangevraagde vergunning tot tijdelijk verblijf te beschikken.
5. Het Hof stelt de proceskosten van [appellant] vast op een bedrag van NA
f1.400,- (NA
f700,- voor het indienen van het hogerberoepschrift en NA
f700,- voor het verschijnen ter zitting).
Beslissing
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:
I.
verklaarthet hoger beroep van [appellant]
gegrond;
II.
vernietigtde uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten van 1 april 2020 in zaak nr. SXM201901017;
III.
vernietigtde beschikking van de minister van Justitie van Sint Maarten van 29 juli 2019 met kenmerk IND201944329;
IV.
draagtde minister van Justitie van Sint Maarten
opom met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen een nieuw besluit te nemen;
V.
veroordeeltde minister van Justitie van Sint Maarten tot vergoeding van bij [appellant] in verband met het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van NA
f1.400,-, geheel toe te kennen voor door een derde verleende rechtsbijstand;
VI.
gelastde teruggave van het voor het hoger beroep gestorte griffierecht.
Aldus vastgesteld door mr. E.A. Saleh, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. J.T. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.M.C.S. van der Heide, griffier.
w.g. Saleh
voorzitter
w.g. Van der Heide
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2021.