In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een belanghebbende, geboren in 1957 en ingezetene van Curaçao, die als mondhygiëniste een eenmanszaak exploiteert. De belanghebbende is in geschil met de inspecteur der belastingen over de maatstaf van de heffing van de premie Basisverzekering ziektekosten (BVZ) voor het jaar 2015. De inspecteur heeft een aanslag opgelegd op basis van een premie-inkomen van NAf 75.078, waartegen de belanghebbende bezwaar heeft gemaakt. Het Gerecht in eerste aanleg heeft het bezwaar ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende in hoger beroep is gegaan.
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie heeft de zaak behandeld en geoordeeld dat de persoonlijke lasten en buitengewone lasten niet in aftrek zijn toegelaten bij de bepaling van het premie-inkomen voor de BVZ. De belanghebbende stelde dat deze lasten wel in mindering moesten worden gebracht, maar het Hof oordeelde dat de inspecteur terecht geen rekening heeft gehouden met deze lasten bij de vaststelling van het premie-inkomen. Het Hof verwees naar eerdere uitspraken en concludeerde dat het hoger beroep ongegrond is.
De uitspraak van het Hof bevestigt dat de persoonlijke lasten pas aan de orde komen bij de bepaling van het 'zuivere inkomen' en dat de inspecteur de aanslag op juiste wijze heeft vastgesteld. De belanghebbende heeft geen recht op vergoeding van proceskosten, en de uitspraak is openbaar uitgesproken op 22 april 2021.