ECLI:NL:OGHACMB:2021:103

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
22 april 2021
Publicatiedatum
4 mei 2021
Zaaknummer
CUR2019H00394
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • mr. drs. P.J.J. Vonk
  • mr. J. Snitker
  • mr. drs. M.G.J.M. van Kempen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding in belastingzaak

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 22 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep. De belanghebbende had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, waarin zijn bezwaren tegen aanslagen inkomstenbelasting en premies werden afgewezen. De belanghebbende stelde dat hij buiten de termijn voor hoger beroep was gebleven vanwege een acute medische situatie, maar het Hof oordeelde dat deze termijnoverschrijding niet verschoonbaar was. De belanghebbende had tot het moment van zijn medische situatie geen hoger beroep ingesteld en zijn gemachtigde, die ook belastingadviseur was, had de mogelijkheid om een pro forma hoger beroepschrift in te dienen. Het Hof concludeerde dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was en verklaarde het hoger beroep niet-ontvankelijk. De uitspraak van het Gerecht werd daarmee bevestigd, en er werden geen proceskosten vergoed.

Uitspraak

Uitspraak
CUR2019H00394
Datum uitspraak: 22 april 2021
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[Belanghebbende],wonende te Curaçao,
appellant in hoger beroep (hierna: belanghebbende),
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, (het Gerecht) van 17 mei 2019 in de zaak BBZ nr. CUR201500117 in het geding tussen:
belanghebbende
en
de inspecteur der belastingen zetelend in Curaçao,
verweerder in hoger beroep (hierna: de Inspecteur).
1.Procesverloop
1.1. Aan belanghebbende zijn met dagtekening 5 december 2014 voor het jaar 2012 aanslagen inkomstenbelasting, premies AOV/AWW en premie AVBZ opgelegd. De aanslagen zijn opgelegd naar een belastbaar inkomen van NAf 89.379 respectievelijk een premie-inkomen van NAf 92.362.
1.2. De door belanghebbende daartegen op 30 december 2014 ingediende bezwaren heeft de Inspecteur bij uitspraken op bezwaar van 29 mei 2015 afgewezen en daarbij de aanslagen gehandhaafd.
1.3. Belanghebbende is op 22 juli 2015 tegen de uitspraken op bezwaar in beroep gekomen bij het Gerecht. Het Gerecht heeft het beroep bij uitspraak van 17 mei 2019 ongegrond verklaard.
1.4. Belanghebbende heeft bij email van 14 oktober 2019 gevolgd door een brief, gedagtekend 15 oktober 2019, en door de griffier ontvangen op 18 oktober 2019, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van het Gerecht.
1.5. De Inspecteur heeft met dagtekening 6 juli 2020 een verweerschrift in hoger beroep ingediend.
1.6. Ter zitting heeft belanghebbende met toestemming van de Inspecteur nadere stukken overgelegd.
1.7. Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van het Gerecht ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.
1.8. Deze zaak is ter zitting te Willemstad behandeld op 1 maart 2021, waar zijn verschenen en gehoord belanghebbende, bijgestaan door zijn gemachtigde [A] alsmede [B], namens de Inspecteur.

2.Feiten

In hoger beroep heeft het Hof de navolgende feiten vastgesteld:
2.1.
De uitspraak van het Gerecht is op 20 mei 2019 aan partijen verzonden.
2.2.
Tot de gedingstukken behoort een emailbericht van 27 mei 2019, waaruit blijkt dat (de gemachtigde) van belanghebbende telefonisch contact heeft opgenomen met de griffie van het Gerecht en heeft medegedeeld dat in de uitspraak van het Gerecht de rechtsmiddelverwijzing niet of niet geheel was opgenomen en is geïnformeerd hoe hoger beroep dient te worden ingesteld.
2.3.
De griffier van het Gerecht heeft aan (de gemachtigde van) belanghebbende bij vorenbedoeld emailbericht medegedeeld binnen welke termijn en op welke wijze hoger beroep tegen de uitspraak van het Gerecht kan worden ingesteld. Belanghebbende heeft de ontvangst van de email van 27 mei 2019 bevestigd in zijn email van 31 mei 2019.
2.4.
Ter verklaring waarom het hoger beroepschrift buiten de daarvoor geldende termijn is ingediend heeft belanghebbende het volgende aangevoerd:
“De reden dat belanghebbende niet binnen de wettelijke termijn kon reageren, is dat [hij] met spoed naar Colombia moest gaan voor een oogoperatie, waarbij hij de ogen rust moest gunnen na de operatie en binnenkort tw 2l·oktober weer een vervolg oogoperatie moet ondergaan.
Productie 1: brief Oogarts Spencer voor spoedopname dd 5 juli 2019.”
2.5.
De tekst van de als productie 1 bijgevoegde, niet ondertekende, brief luidt als volgt:
“Uitzendcommissie Formulier (UCF)
Aan: Medisch team SVB
Afdeling medische uitzending
Betreft: O Reguliere,
O Spoeduitzending [
deze rubriek is aangekruist, Hof]
O Omgekeerde uitzending
Vakgroep: Oogheelkunde
Middels dit formulier geven wij als uitzendcommissie toestemming aan het team van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) om het verzoek voor medische uitzending in behandeling te nemen.
Wij verwijzen u naar het aanvraagformulier en medische brief d.d. 21-6-19 van behandelende specialist dr. Spencer met verzoek tot medische uitzending van verzekerde [belanghebbende].
Aanvullende informatie Ablatio retinae OD
Verwachte behandeling: TPPV + silicone olie of gas OD
Datum: 5-7-19 Plaats: Curacao
LSpencer, oogarts
Uitzendcommisie
Oktober 2015”
2.6.
Belanghebbende heeft na 5 juli 2019, in verband met netvliesloslating, met spoed een oogoperatie ondergaan in Colombia. De gemachtigde van belanghebbende, belastingadviseur en tevens zijn partner, heeft hem daarbij vergezeld. Op 20 juli 2019 zijn belanghebbende en de gemachtigde weer naar Curaçao teruggekeerd.
2.7.
In oktober 2019 is belanghebbende in verband met de netvliesloslating nogmaals naar Colombia gereisd.

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
In hoger beroep dient primair beoordeeld te worden of de termijnoverschrijding bij het aantekenen van het hoger beroep verschoonbaar is. Bij een positieve beantwoording van de vraag is in geschil of aanslag naar een juist bedrag is opgelegd. Meer in het bijzonder is in geschil de aftrekbaarheid van kosten op basis van artikel 9 Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 (hierna: LIB), de buitengewone lasten wegens studiekosten van de studerende kinderen en de kindertoelage.
3.2.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is en dat de aanslag dient te worden verlaagd. De Inspecteur is het tegenovergestelde toegedaan.
3.3.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, alsmede op wat zij ter zitting hebben bijgebracht.
3.4.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van het Gerecht en de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslagen.
3.5.
De Inspecteur concludeert primair tot niet ontvankelijk verklaring van het hoger beroep en subsidiair tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.

4.Beoordeling van het geschil

Ontvankelijkheid van het hoger beroepschrift
4.1.
In artikel 17a, eerste lid, van de Landsverordening op het beroep in belastingzaken (LvBB) is bepaald dat partijen tegen een uitspraak van het Gerecht als bedoeld in artikel 14 LvBB hoger beroep kunnen instellen. Artikel 17b, eerste lid, LvBB bepaalt dat het hoger beroep wordt ingesteld binnen twee maanden na de dag van de toezending van de uitspraak van het Gerecht overeenkomstig artikel 14, derde lid, LvBB.
4.2.
In artikel 5, vierde lid, LvBB in samenhang met artikel 17b, vierde lid, LvBB, is voor zover hier van belang, bepaald dat de termijn waarbinnen hoger beroep moet zijn ingesteld niet verbindend is, indien ten genoegen van het Hof wordt aangetoond dat de inachtneming ervan door bijzondere omstandigheden is verhinderd (verschoonbare termijnoverschrijding).
4.3.
De uitspraak van het Gerecht is op 20 mei 2019 aan belanghebbende verzonden. De termijn voor het instellen van het hoger beroep eindigde derhalve op 20 juli 2019. Niet in geschil is dat het hoger beroepschrift buiten die termijn is ingediend. Beoordeeld dient te worden of de termijnoverschrijding verschoonbaar is.
4.4.
Het hoger beroepschrift is op 14 oktober 2019, derhalve bijna drie maanden na het verstrijken van de beroepstermijn op 20 juli 2019, door de griffie ontvangen. Ter verklaring van deze termijnoverschrijding heeft belanghebbende de hiervoor onder 2.4 tot en met 2.7 vermelde feiten en omstandigheden aangevoerd. Verder heeft belanghebbende nog aangegeven dat zijn reguliere belastingadviseur in de periode mei-oktober 2019 in het buitenland verbleef.
4.5.
Naar het oordeel van het Hof is de termijnoverschrijding door belanghebbende niet verschoonbaar.
4.6.
Tot het moment waarop de acute medische situatie zich voordeed (begin juli 2019) had belanghebbende nog geen hoger beroep ingesteld. Dat de reguliere belastingadviseur op dat moment in het buitenland verkeerde is een omstandigheid die voor rekening van belanghebbende moet blijven. Bovendien valt niet in te zien dat de gemachtigde van belanghebbende, die immers ook belastingadviseur is, niet in staat zou zijn geweest om in ieder geval ter behoud van rechten een pro forma hoger beroepschrift in te dienen.
4.7.
Voorts zijn geen feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit aannemelijk wordt dat belanghebbende het hoger beroepschrift, na de eerste terugkeer uit Colombia zo spoedig als redelijkerwijs kon worden verlangd heeft ingediend. Immers, nadat belanghebbende en zijn gemachtigde op 20 juli 2019 op Curaçao waren teruggekeerd, zijn bijna drie maanden verstreken alvorens de gemachtigde van belanghebbende contact heeft opgenomen met de griffie van het Hof op 14 oktober 2019. Deze conclusie wordt niet anders indien het Hof ervan uitgaat dat belanghebbende pas op 31 mei 2019 (2.3.) ermee bekend was binnen welke termijn en op welke wijze tegen de uitspraak van het Gerecht van 17 mei 2019 hoger beroep kon worden ingesteld. Ook voor dat geval heeft te gelden dat belanghebbende het hoger beroepschrift niet zo spoedig als redelijkerwijs kon worden verlangd heeft ingediend.
Slotsom
4.9.
Gelet op al het voorgaande is het hoger beroep niet-ontvankelijk. Aan een inhoudelijke beoordeling van de zaak wordt niet toegekomen.

5.Proceskostenvergoeding

Er zijn geen termen aanwezig voor vergoeding van proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof
verklaarthet hoger beroep niet-ontvankelijk.
De uitspraak is gedaan door mr. drs. P.J.J. Vonk, voorzitter, mr. J. Snitker en mr. drs. M.G.J.M. van Kempen, leden, in tegenwoordigheid van S.C.M.J. Bucx, als griffier. De beslissing is op 22 april 2021 in het openbaar uitgesproken. Wegens ontstentenis van de voorzitter is de uitspraak ondertekend door de oudste raadsheer.
Afschriften zijn per post/per e-mail op (
datum-stempel) aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen twee maanden na dagtekening van het afschrift van de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Partijen hebben ook de mogelijkheid hun beroepschrift in te dienen bij de griffie van het Gerecht in Eerste aanleg dat de zaak in eerste aanleg heeft behandeld. De datum van binnenkomst bij de griffie van het lokale Gerecht in Eerste aanleg is in dat geval bepalend voor de vraag of het beroep tijdig is ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. waartegen u in beroep komt;
d. waarom u het daar niet mee eens bent (de gronden van het beroep).
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.