ECLI:NL:OGHACMB:2021:10

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
14 januari 2021
Publicatiedatum
20 januari 2021
Zaaknummer
BON2020H00033
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbod op optreden van artiest vanwege ernstige vrees voor verstoring van de openbare orde

In deze zaak heeft de gezaghebber van het Openbaar Lichaam Bonaire op 3 juni 2019 een verbod opgelegd voor het optreden van een artiest tijdens een openbaar feest georganiseerd door [geïntimeerde]. Dit verbod was gebaseerd op informatie van de politie die ernstige veiligheidsrisico's aangaf. Het Gerecht in eerste aanleg heeft het beroep van [geïntimeerde] gegrond verklaard, maar de gezaghebber heeft hoger beroep ingesteld. Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de gezaghebber in redelijkheid kon vrezen voor verstoring van de openbare orde. Het Hof oordeelde dat de gezaghebber een grote beoordelingsruimte heeft en dat het verbod noodzakelijk en proportioneel was. De eerdere uitspraak van het Gerecht werd vernietigd en het beroep van [geïntimeerde] werd ongegrond verklaard. De beslissing van het Hof benadrukt de noodzaak van handhaving van de openbare orde en de rol van de gezaghebber in het waarborgen van de veiligheid tijdens evenementen.

Uitspraak

BON2020H00033
Datum uitspraak: 14 januari 2021
gemeenschappelijk hof van jusTitie
van aruba, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
de gezaghebber van het Openbaar Lichaam Bonaire,
appellant,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire,
Sint Eustatius en Saba van 17 maart 2020 in zaak nr. BON201900477, in het geding tussen:
[geïntimeerde]
en
de gezaghebber van het Openbaar Lichaam Bonaire.
Procesverloop
Bij beschikking van 3 juni 2019 heeft de gezaghebber op grond van artikel 174, derde lid, van de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (hierna: Wol BES) het optreden van een artiest op het door [geïntimeerde] georganiseerde evenement "[evenement]" op 8 juni 2019 verboden.
Bij beschikking van diezelfde datum heeft de gezaghebber aan [geïntimeerde], onder nadere voorschriften en onder verwijzing naar het hiervoor vermelde verbod, vergunning verleend voor het houden van een openbare vermakelijkheid in de vorm van een openbaar feest met het maken van muziek op 8 juni 2019.
Bij uitspraak van 17 maart 2020 heeft het Gerecht het door [geïntimeerde] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de gezaghebber hoger beroep ingesteld.
[geïntimeerde] heeft een verweerschrift ingediend.
De gezaghebber heeft een informatierapport van het Korps Politie Caribisch Nederland (hierna: KPCN) van 3 mei 2019 overgelegd en met verwijzing naar artikel 24 van de Wet administratieve rechtspraak BES (hierna: War BES) verzocht dat uitsluitend het Hof kennis zal mogen nemen van dit stuk.
Bij beslissing van 3 december 2020 heeft de enkelvoudige geheimhoudingskamer van het Hof dit verzoek deels afgewezen en deels toegewezen.
Op 4 december 2020 heeft de gezaghebber het informatierapport van KPCN van 3 mei 2019 gedeeltelijk geanonimiseerd overgelegd.
Het Hof heeft de zaak ter zitting via een videoverbinding met Bonaire behandeld op 7 december 2020, waar de gezaghebber, vertegenwoordigd door mr. C. de Bres, advocaat op Bonaire, mr. F.E. de Bruijn, advocaat te Amsterdam, en mr. M. Valdink, werkzaam bij het Openbaar Lichaam Bonaire, en [geïntimeerde] vertegenwoordigd door mr. E.J. Winkel en mr. N. van Luijk, beiden advocaat op Bonaire, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [geïntimeerde] heeft op 17 april 2019 aan de gezaghebber verzocht haar vergunning te verlenen voor het houden van een openbare vermakelijkheid in de vorm van een openbaar feest met maken van muziek. Bij de beschikking van 3 juni 2019 heeft de gezaghebber bevolen dat het [geïntimeerde] niet toegestaan is ruimte of gelegenheid te bieden voor het houden van een optreden door de artiest bekend onder de naam [naam artiest] (hierna: de artiest). Aan dit bevel heeft de gezaghebber ten grondslag gelegd dat hem uit informatie van de politie is gebleken dat er ernstige veiligheidsrisico's zijn bij het optreden van de artiest. De gezaghebber heeft voor de handhaving van de openbare orde noodzakelijk geacht het optreden te verbieden.
1.1. Het Gerecht heeft overwogen dat de gezaghebber niet met specifieke en concrete gegevens heeft beargumenteerd dat met het optreden een zodanige concrete en actuele bedreiging van de openbare orde was gemoeid, dat dit redelijkerwijs grond kon vormen voor het bevel.
2. De gezaghebber betoogt dat het Gerecht heeft miskend dat hij een grote beoordelingsruimte heeft om te bepalen of de openbare orde is verstoord, of daar ernstige vrees voor bestaat en welke maatregelen daartegen moeten worden genomen. Het bevel was noodzakelijk wegens ernstige vrees voor verstoring van de openbare orde. Die ernstige vrees was gebaseerd op verscheidene omstandigheden, niet alleen het schietincident dat op 18 januari 2019 op Curaçao heeft plaatsgevonden. Er was een dringend advies van het KPCN, waarin het toestaan van een optreden van de artiest ernstig werd ontraden. Het Gerecht heeft niet onderkend dat hij, gelet op de expertise van KPCN bij het inschatten van orde-verstorende situaties, op het dringende advies van KPCN mocht afgaan Voorts is het Gerecht er volledig aan voorbij is gegaan dat de bestreden beschikking voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit en dat de belangen juist zijn afgewogen. Hij kon niet met een minder vergaande maatregel volstaan om de openbare orde en veiligheid te beschermen. Opschalen van politie-inzet was geen reële optie door de beperkte capaciteit en de vrees dat extra politie juist contraproductief zou werken. Door vergunning te verlenen voor het evenement zelf en uitsluitend te bevelen dat de artiest niet mocht optreden, heeft hij juist de minst vergaande maatregel getroffen. Verder heeft het Gerecht hem ten onrechte niet in de gelegenheid gesteld om de geconstateerde gebreken in de bestreden beschikking te herstellen, aldus de gezaghebber.
3. Op grond van artikel 174, eerste lid, van de Wol BES is de gezaghebber belast met de handhaving van de openbare orde.
Op grond van artikel 174, derde lid, van de Wol BES is de gezaghebber bevoegd bij verstoring van de openbare orde of bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, de bevelen te geven die noodzakelijk te achten zijn voor de handhaving van de openbare orde.
3.1. Blijkens de memorie van toelichting bij artikel 174 van de Wol BES heeft het begrip openbare orde in dit kader dezelfde betekenis als de betekenis die in het kader van artikel 172 van de Gemeentewet aan dit begrip wordt gegeven (Kamerstukken II 2008/09, 31 954, nr. 3, blz. 103). Het Hof overweegt in aansluiting bij de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (onder meer de uitspraken van 2 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3689 en 21 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2814) dat een verstoring van de openbare orde of ernstige vrees daarvoor als bedoeld in artikel 174, derde lid, van de Wol BES, kan worden veroorzaakt door uiteenlopende feiten en omstandigheden, die in de bepaling niet nader zijn omschreven. Indien zich een dergelijke situatie voordoet, is de gezaghebber bevoegd om de bevelen te geven die noodzakelijk zijn te achten voor de handhaving van de openbare orde. Welke inhoud en reikwijdte dergelijke bevelen mogen hebben, is in de bepaling evenmin nader omschreven. Derhalve is in artikel 174, derde lid, van de Wol BES aan de gezaghebber een aanzienlijke beoordelingsruimte gelaten om te bepalen of de openbare orde is verstoord dan wel ernstige vrees daarvoor bestaat en welke maatregelen daartegen moeten worden genomen.
3.2. Anders dan het Gerecht is het Hof van oordeel dat de gezaghebber zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat zich bij het optreden van de artiest op het openbare feest ernstige vrees voor verstoring van de openbare orde voordeed. De gezaghebber heeft over de gevolgen voor de openbare orde advies ingewonnen bij de afdeling Bijzondere Wetten van het KPCN. In het daartoe opgestelde informatierapport heeft het KPCN geadviseerd de artiest niet op Bonaire op te laten treden omdat de veiligheid ernstig in het geding kan komen en het optreden veel maatschappelijke onrust kan veroorzaken. Dat de gezaghebber aan dat advies doorslaggevend gewicht heeft toegekend, acht het Hof niet onredelijk. Aan het advies is ten grondslag gelegd dat al lange tijd sprake is van ernstig gang gerelateerde en gewelddadige conflicten op Curaçao, recentelijk Curaçaose rappers zijn geliquideerd, zich rondom de artiest schietincidenten hebben afgespeeld, de artiest in een interview heeft verklaard mogelijk doelwit te worden van criminele groepen en leden van die groepen het evenement op Bonaire mogelijk zouden bezoeken. De gezaghebber heeft daarom in redelijkheid kunnen vrezen dat het optreden in een kleine gemeenschap als Bonaire tot ernstige onregelmatigheden zou kunnen leiden en als gevolg daarvan de veiligheid van zowel de artiest als de bezoekers van het openbaar toegankelijke feest niet kon worden gegarandeerd. Dat een eerder optreden van de artiest op Bonaire niet tot wanordelijkheden heeft geleid, doet anders dan het Gerecht heeft overwogen aan het vorenstaande niet afdoen. Daarbij neemt het Hof in aanmerking dat [geïntimeerde] ter zitting desgevraagd heeft toegelicht dat de artiest in 2016 op Bonaire heeft opgetreden, terwijl bedoelde conflicten op Curaçao van recenter datum waren, zoals het schietincident op Curaçao op 18 januari 2019.
3.3. Verder heeft de gezaghebber zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen, dat het bevel noodzakelijk was voor de handhaving van de openbare orde. De door [geïntimeerde] vermelde mogelijk alternatieve maatregelen, zoals het opschalen van politie of beveiliging, strenge toegangscontrole en een beperkt aantal bezoekers, bieden onvoldoende steun voor het oordeel, dat de gezaghebber een met het verbieden van het optreden vergelijkbaar resultaat had kunnen bereiken. Zoals ter zitting toegelicht door de gezaghebber is Bonaire een kleinschalig eiland met een op die schaalgrootte afgestemd politiekorps dat, zeker op de drukke zaterdagavond als waarop het evenement plaatsvond, over verscheidene plekken verdeeld moest worden en ook dat capaciteitsprobleem het bevel noodzakelijk maakte. Verder is het bevel proportioneel te achten. De vergunning voor het openbare feest is niet verder beperkt dan voor het bereiken van het doel van het bevel, het wegnemen van de ernstige vrees voor verstoring van de openbare orde, vereist.
3.4. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen heeft het Gerecht het bevel en de vergunning, voor zover die strekt tot afwijzing van het optreden van de artiest, ten onrechte vernietigd. De betogen slagen. De hogerberoepsgrond, dat het Gerecht de gezaghebber in de gelegenheid had moeten stellen de geconstateerde gebreken te herstellen, behoeft daarom geen bespreking meer.
4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Omdat er geen beroepsgronden zijn die het Gerecht niet heeft besproken, zal het Hof het tegen de beschikkingen van 3 juni 2019 ingestelde beroep alsnog ongegrond verklaren.
4.1. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:
I.
verklaarthet hoger beroep
gegrond;
II.
vernietigtde uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba van 17 maart 2020 in zaak nr. BON201900477;
III.
verklaarthet in die zaak ingestelde beroep
ongegrond;
IV.
gelastde teruggave van het voor het hoger beroep gestorte griffierecht.
Aldus vastgesteld door mr. E.A. Saleh, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.M.C.S. van der Heide, griffier.
w.g. Saleh
voorzitter
w.g. Van der Heide
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 januari 2021.