ECLI:NL:OGHACMB:2021:1

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
8 januari 2021
Publicatiedatum
11 januari 2021
Zaaknummer
AUA2020H00082
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake inschrijving huwelijk in bevolkingsregister en beoordeling schijnhuwelijk

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het hoofd van de Dienst Burgerlijke Stand en Bevolkingsregister (DBSB) tegen een uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba. Het Gerecht had eerder het verzoek van [verweerders] om hun in Colombia gesloten huwelijk in te schrijven in het bevolkingsregister gegrond verklaard. Appellant had dit verzoek afgewezen, stellende dat er sprake was van een schijnhuwelijk. Het Hof heeft de zaak behandeld op 9 december 2020, waarbij partijen via videoverbinding aanwezig waren.

De appellant betoogde dat het huwelijk van [verweerders] niet oprecht was en dat er geen intentie was om samen te wonen. Hij verwees naar tegenstrijdige verklaringen van [verweerders] en het feit dat [verweerder] niet aanwezig was bij de geboorte en het overlijden van hun kind. Het Hof oordeelde echter dat de appellant onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn stelling dat er sprake was van een schijnhuwelijk. Het Hof erkende dat [verweerders] een relatie hadden en een kind samen hadden, en dat de omstandigheden die door de appellant werden aangevoerd niet voldoende waren om te concluderen dat het huwelijk niet oprecht was.

Uiteindelijk bevestigde het Hof de uitspraak van het Gerecht en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt het belang van de feitelijke omstandigheden in de beoordeling van huwelijksrelaties en de noodzaak voor een zorgvuldige afweging van de bewijsvoering in dergelijke zaken.

Uitspraak

AUA2020H00082
Datum uitspraak: 8 januari 2021
gemeenschappelijk hof van jusTitie
van aruba, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
het hoofd van de Dienst Burgerlijke Stand en Bevolkingsregister (hierna: DBSB),
appellant,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba van
29 april 2020 in zaak nr. AUA201903388, in het geding tussen:
1. verweerder];
2. [ verweerster]
en
appellant.
Procesverloop
Bij beschikking van 22 januari 2019 heeft appellant een verzoek van [verweerders] om hun op 4 november 2017 in Colombia gesloten huwelijk in te schrijven in het bevolkingsregister, afgewezen.
Bij beschikking van 19 augustus 2019 heeft appellant het daartegen door [verweerders] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 april 2020 heeft het Gerecht het door [verweerders] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, die beschikking vernietigd en appellant opgedragen om, met inachtneming van deze uitspraak, een nieuwe beschikking op bezwaar te nemen.
Tegen deze uitspraak heeft appellant hoger beroep ingesteld.
[Verweerders] hebben een verweerschrift ingediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op Curaçao op
9 december 2020. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. A.M. Els, en [verweerders] hebben zich laten vertegenwoordigen door mr. M.O. Lopez, advocaat. Partijen hebben aan de zitting deelgenomen via een videoverbinding met Aruba.
Overwegingen

Wettelijk kader

1. Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Landsverordening op het aanleggen en bijhouden van het bevolkingsregister, worden de voorschriften omtrent het aanleggen, inrichten en bijhouden van bevolkingsregisters en het doen der daartoe vereiste opgaven aan hen die met het aanhouden der bevolkingsregisters zijn belast, bij landsbesluit houdende algemene maatregelen vastgesteld. Ingevolge artikel 22, negende lid, van het krachtens voormelde bepaling vastgestelde Landsbesluit bevolkingsregister wordt een gegeven omtrent een persoon niet ingeschreven, indien het hoofd van het bureau Burgerlijke stand en Bevolkingsregister van oordeel is dat dat gegeven in strijd is met de goede zeden of de openbare orde.

Inleiding

2. Appellant heeft het verzoek van [verweerders] om hun op
4 november 2017 in Colombia gesloten huwelijk in te schrijven in het bevolkingsregister afgewezen omdat naar zijn oordeel sprake is van een schijnhuwelijk. Het door [verweerders] gesloten huwelijk is strijdig met de Arubaanse openbare orde, omdat het niet is gericht op de vervulling van de door de wet aan de huwelijkse staat verbonden plichten, maar op het verkrijgen van toelating hier te lande van [verweerster], die over de Colombiaanse nationaliteit beschikt, aldus appellant.

Hoger beroep

3. Appellant betoogt dat het Gerecht niet heeft onderkend dat het verzoek van [verweerders] terecht is afgewezen, nu sprake is geweest van een schijnhuwelijk. Daartoe voert appellant aan dat [verweerders], tussen wie een leeftijdsverschil van twaalf jaren bestaat, op 26 juli 2018 in een gesprek met een ambtenaar van de DBSB tegenstrijdig hebben verklaard over hun eerste ontmoeting en hun woon- en werksituatie, alsmede over elkaars persoonlijke omstandigheden. Daarnaast ontbrak bij [verweerders] de intentie om samen te wonen. Dit volgt uit de door hen op 26 juli 2018 afgelegde verklaringen en het door [verweerster] op 16 juli 2018 opgegeven verblijfsadres, dat niet overeenkomt met het adres waarop zij en [verweerder] zouden samenwonen. Dat zij zouden samenwonen is ook niet gebleken uit de door DBSB verrichte huiscontroles, nu [verweerster] bij die controles niet in persoon is aangetroffen. Dat sprake is geweest van een schijnhuwelijk volgt voorts uit de omstandigheid dat aan [verweerster] voor de periode van 22 oktober 2015 tot en met 22 oktober 2016 een vergunning tot tijdelijk verblijf is verleend om in het huwelijk te treden met een andere man. Voorts is [verweerster] op 20 april 2018 in Colombia bevallen van een kind van [verweerder], maar is [verweerder] niet naar Colombia gereisd om bij die geboorte aanwezig te zijn. Evenmin is hij aanwezig geweest bij het ziekbed en overlijden van zijn kind. Het Gerecht heeft aan deze omstandigheden een te geringe betekenis toegekend, aldus appellant.
4. Met het Gerecht is het Hof van oordeel dat appellant het verzoek van [verweerders] ten onrechte heeft afgewezen. Als vaststaand moet worden aangenomen, nu appellant dit bij de in bezwaar gehandhaafde beschikking van 22 januari 2019 niet heeft betwist, dat [verweerders] een relatie hadden waaruit een kind is geboren en zij niet onbevoegd waren tot het uitoefenen van het gezamenlijk ouderlijk gezag. Dat [verweerder] niet naar Colombia is gereisd om bij de geboorte en de begrafenis van zijn kind te zijn, legt onvoldoende gewicht in de schaal. [Verweerders] hebben toegelicht dat dit te maken had met de financiële kosten van een reis op korte termijn naar Colombia en [verweerder] [verweerster] het nodige heeft verschaft en financieel is blijven steunen. Dat tussen [verweerders] sprake is van een leeftijdsverschil van bijna twaalf jaar legt evenmin gewicht in de schaal. Een dergelijk verschil in leeftijd tussen partners sluit een duurzame en affectieve relatie niet zonder meer uit. Ook de omstandigheid dat aan [verweerster] eerder een vergunning tot tijdelijk verblijf is verleend om met een andere man te huwen, sluit dit niet zonder meer uit. Dat, zoals appellant stelt, [verweerders] niet de bedoeling hadden om samen te wonen, wordt door het Hof voorts niet gevolgd. Niet valt uit te sluiten dat [verweerster] zich op
16 juli 2018 bij het opgeven van haar adres en dat van [verweerder] heeft vergist. Enkel het door haar opgegeven huisnummer komt niet overeen met het adres van [verweerder]. Dat [verweerster] tijdens de door DBSB verrichte huiscontrole niet in persoon is aangetroffen, wettigt op zichzelf niet de gevolgtrekking dat [verweerders] niet samenwoonden. De bevinding van appellant over tegenstrijdigheden in de verklaringen van
26 juli 2018 van [verweerders] over hun eerste ontmoeting en het ontbreken van correspondentie tussen hen, acht het Hof evenmin van zodanige aard, dat geoordeeld moet worden dat tussen hen sprake is geweest van een schijnhuwelijk.
Het betoog faalt.

Slotsom

5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:
bevestigtde aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.A. Saleh, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. D. Meyer-de Beer, griffier.
w.g. voorzitter
w.g. griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 januari 2021