ECLI:NL:OGHACMB:2020:91

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
6 februari 2020
Publicatiedatum
6 mei 2020
Zaaknummer
2019H00062
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen verzet-uitspraak inzake intrekking vergunning door de Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellante tegen een uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, waarin het verzet tegen een eerdere uitspraak ongegrond werd verklaard. De appellante had in 2016 een vergunning aangevraagd bij de Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten, maar deze vergunning werd in augustus 2016 ingetrokken. De appellante heeft hiertegen bezwaar aangetekend, maar dit werd door de Bank ongegrond verklaard. In een eerdere uitspraak van het Gerecht in augustus 2017 werd het beroep van de appellante niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van beroepsgronden. Vervolgens heeft de appellante in januari 2019 verzet aangetekend tegen deze uitspraak, maar ook dit verzet werd ongegrond verklaard.

De appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van 22 januari 2019, waarin het Gerecht het verzet ongegrond verklaarde. Het Hof heeft de zaak op 11 november 2019 behandeld. De appellante betoogde dat het Gerecht een brief naar het verkeerde adres had gestuurd, waardoor zij niet in staat was om tijdig beroepsgronden aan te voeren. Het Hof oordeelt echter dat de appellante op de hoogte was van de termijn voor het indienen van beroepsgronden en dat het Gerecht terecht heeft geoordeeld dat het verzet ongegrond is. Het Hof bevestigt de uitspraak van het Gerecht en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

CUR2019H00062
Datum uitspraak: 6 februari 2020
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE VAN ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[Naam],
gevestigd in Curaçao, appellante,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao van 22 januari 2019 in zaak nr. CUR201701366 in het geding tussen:
appellante
en
de Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten (de Bank).

Procesverloop

Bij beschikking van 30 augustus 2016 heeft de Bank aan appellante verleende vergunning met kenmerk DG/nl/2016-010.346 ingetrokken.
Bij beschikking van 15 februari 2017 heeft de Bank het bezwaar van appellante daartegen ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 augustus 2017, met zaaknummer CUR201700218, heeft het Gerecht, met toepassing van artikel 79, eerste lid, van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar), het door appellante daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard vanwege het ontbreken van beroepsgronden.
Bij uitspraak van 22 januari 2019 heeft het Gerecht het door appellante daartegen ingestelde verzet ongegrond verklaard.
Tegen de uitspraak van 22 januari 2019 heeft appellante hoger beroep ingesteld.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 november 2019, waar de Bank, zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. H.M. Weijand en
mr. F.E. de Bruijn.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 79, eerste lid, van de Lar kan het Gerecht
onmiddellijk uitspraak doen indien het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is.
2. Appellante heeft in beroep bij het Gerecht betoogd dat het beroepschrift niet is aangevuld omdat het Gerecht de brief van 4 april 2017, waarin zij in de gelegenheid is gesteld om de gronden van het beroep uiterlijk op 3 mei 2017 aan te vullen, naar het adres van het oude kantoor van haar gemachtigde heeft verzonden. Het Gerecht heeft in de uitspraak van
22 januari 2019 overwogen dat het in dit betoog geen aanleiding ziet het verzet tegen de uitspraak van 18 augustus 2017 gegrond te verklaren.
Daarbij overweegt het dat de gemachtigde op de hoogte was van het feit dat de beroepsgronden uiterlijk op 24 mei 2017 moesten worden ingediend. Dit leidt het Gerecht af uit de omstandigheid dat de gemachtigde het Gerecht op 3 mei 2017 heeft verzocht om een verlenging van de termijn voor het indienen van de beroepsgronden, het Gerecht bij e-mailbericht van
4 mei 2017 heeft meegedeeld dat het verzoek wordt toegewezen en de beroepsgronden uiterlijk op 24 mei 2017 moeten worden ingediend en dat de gemachtigde de ontvangst van dat e-mailbericht heeft bevestigd.
2.1.
Het Hof stelt vast dat het Gerecht in de uitspraak van 22 januari 2019 abusievelijk heeft overwogen dat het in verzet gaat om een beoordeling van (de kennelijkheid van) de door het Gerecht uitgesproken “gegrondheid”. Dit had moeten zijn: niet-ontvankelijkheid. Uit het vervolg van de overwegingen blijkt dat het Gerecht dat laatste ook heeft gedaan.
2.2.
Het Hof stelt vervolgens vast dat als gevolg van die verschrijving appellante in hoger beroep gronden tegen de beschikking van
15 februari 2017 heeft aangevoerd. Die richten zich echter niet tegen het oordeel van het Gerecht in de uitspraak van 22 januari 2019.
2.3.
Het Hof is van oordeel dat het Gerecht in de uitspraak van
22 januari 2019 met juistheid heeft geoordeeld dat het verzet ongegrond is. Het Hof neemt de daaraan door het Gerecht ten grondslag gelegde overwegingen over.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J. Th. Drop, voorzitter, en mr. T.G.M. Simons en mr. E.J. Daalder, leden, in tegenwoordigheid van mr. F. Bouman, griffier.
w.g. Drop
voorzitter
w.g. Bouman
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 februari 2020