Uitspraak
af.
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 22 januari 2020 uitspraak gedaan in een hoger beroep dat voortkwam uit een verzoek van betrokkene aan de Sociale Verzekeringsbank (de Bank) om de berekening van zijn recht op ongevallengeld met terugwerkende kracht aan te passen. Betrokkene had eerder een arbeidsongeval gehad en was van mening dat de Bank niet correct had gehandeld in de uitvoering van een eerdere uitspraak van het Hof van 24 januari 2018, waarin was bepaald dat de Bank het recht op ongevallengeld moest aanpassen op basis van een vaststellingsovereenkomst die betrokkene had gesloten met zijn werkgever, de Curaçaose Dok Maatschappij N.V. (CDM).
De Bank had in maart 2018 opnieuw op het bezwaar van betrokkene beslist, maar betrokkene was het daar niet mee eens en verzocht het Hof om te bepalen dat de Bank alsnog gevolg moest geven aan de eerdere uitspraak. Het Hof heeft de ontvankelijkheid van het verzoek beoordeeld en vastgesteld dat betrokkene zijn verzoek niet tijdig had ingediend, aangezien dit binnen zes weken na de beschikking van de Bank had moeten gebeuren. Het Hof oordeelde dat de fouten van de gemachtigde voor risico van betrokkene komen, waardoor het verzoek niet-ontvankelijk werd verklaard.
Ten overvloede overwoog het Hof dat de Bank wel degelijk op de juiste wijze uitvoering had gegeven aan de eerdere uitspraak. Het verzoek van betrokkene werd afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige indiening van verzoeken en de verantwoordelijkheid van de betrokkenen voor de acties van hun gemachtigden.