In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een werknemer tegen de beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba, waarin zijn ontslag op staande voet werd bevestigd. De werknemer, werkzaam als assistent general manager bij T.R. RESTAURANTS N.V., werd op 16 augustus 2019 op staande voet ontslagen. Dit ontslag volgde op de ontdekking dat hij betrokken was bij het wegnemen van goederen van de werkgever, waaronder een biertap, met medeweten van een collega. De werknemer had aanvankelijk de nietigheid van het ontslag ingeroepen, maar berustte later in het ontslag, waarna de werkgever een ontbindingsverzoek indiende. Het Gerecht oordeelde dat de betrokkenheid van de werknemer bij de diefstal een dringende reden voor ontslag op staande voet opleverde. De werknemer stelde dat hij slechts had meegewerkt aan het verzoek van een collega om een defecte biertap mee te nemen, in het kader van de sluiting van het restaurant. Het Hof bevestigde de beslissing van het Gerecht, oordelend dat de werknemer geen toestemming had gevraagd voor het meenemen van de biertap en dat zijn handelen de ontvreemding van eigendom van de werkgever mogelijk had gemaakt. Het Hof concludeerde dat het ontslag rechtsgeldig was en dat de werknemer geen recht had op een cessantia-uitkering of schadevergoeding. De beschikking van het Gerecht werd bevestigd en de werknemer werd veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.