ECLI:NL:OGHACMB:2020:85

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
21 april 2020
Publicatiedatum
29 april 2020
Zaaknummer
AUA2019H00203
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging ontslag op staande voet wegens betrokkenheid bij diefstal van goederen van de werkgever

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een werknemer tegen de beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba, waarin zijn ontslag op staande voet werd bevestigd. De werknemer, werkzaam als assistent general manager bij T.R. RESTAURANTS N.V., werd op 16 augustus 2019 op staande voet ontslagen. Dit ontslag volgde op de ontdekking dat hij betrokken was bij het wegnemen van goederen van de werkgever, waaronder een biertap, met medeweten van een collega. De werknemer had aanvankelijk de nietigheid van het ontslag ingeroepen, maar berustte later in het ontslag, waarna de werkgever een ontbindingsverzoek indiende. Het Gerecht oordeelde dat de betrokkenheid van de werknemer bij de diefstal een dringende reden voor ontslag op staande voet opleverde. De werknemer stelde dat hij slechts had meegewerkt aan het verzoek van een collega om een defecte biertap mee te nemen, in het kader van de sluiting van het restaurant. Het Hof bevestigde de beslissing van het Gerecht, oordelend dat de werknemer geen toestemming had gevraagd voor het meenemen van de biertap en dat zijn handelen de ontvreemding van eigendom van de werkgever mogelijk had gemaakt. Het Hof concludeerde dat het ontslag rechtsgeldig was en dat de werknemer geen recht had op een cessantia-uitkering of schadevergoeding. De beschikking van het Gerecht werd bevestigd en de werknemer werd veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE VAN

ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN EN VAN

BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA

BESCHIKKING
in de zaak van
[WERKNEMER],
wonende in Aruba,
oorspronkelijk verzoeker, nu appellant,
gemachtigde: mr. H.G. Figaroa,
tegen
de naamloze vennootschap
T.R. RESTAURANTS N.V.,
gevestigd in Aruba,
oorspronkelijk verweerster, nu geïntimeerde,
gemachtigde: mr. G.W. Rep.
Partijen worden hierna [werknemer] en TRR genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en verzocht, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (hierna: het Gerecht) wordt verwezen naar de tussen partijen in deze zaak gegeven en op 20 augustus 2019 uitgesproken beschikking.
1.2 [
werknemer] heeft op 1 oktober 2019 hoger beroep ingesteld tegen deze beschikking. Hij heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot toewijzing van de oorspronkelijke verzoeken, kosten rechtens.
1.3.
TRR heeft een verweerschrift ingediend. Daarin heeft zij geconcludeerd tot bevestiging van de bestreden beschikking, met veroordeling van [werknemer] in de proceskosten. De zaak is behandeld ter zitting van 10 februari 2020. Beide gemachtigden hebben het woord gevoerd, mr. Rep aan de hand van overgelegde pleitaantekeningen. Ook heeft mr. Rep enkele foto’s overgelegd en videobeelden op zijn laptop getoond. [werknemer] is niet ter zitting in persoon verschenen, wel de ‘ultimate beneficial owner’ van TRR.
1.4
Beschikking is bepaald op vandaag.

2.De beoordeling

2.1.
De volgende feiten staan in de procedure vast:
  • TRR exploiteerde tot medio 2019 een restaurant.
  • [werknemer] was bij TRR in de functie van assistent general manager werkzaam op basis van een arbeidsovereenkomst, laatstelijk tegen een brutosalaris van Afl. 4.500 per maand.
  • Bij brief van 16 augustus 2019 is [werknemer] op staande voet ontslagen. De brief vermeldt het volgende, weergegeven voor zover van belang:
“During a routine review of the security camera system on 14 august 2018 we took notice that on Sunday 12 August 2018 a white pick-up truck was reversed into the back yard of Tony Roma's after business hours [dat wil zeggen rond 23:00 uur; toevoeging Hof] and left with property. You appear on the video recording closing the one of the gates during the time that the pickup truck is in the yard loading the property and dosing the other gate after the pickup leaves. The pickup truck leaves with various Company and third party property entrusted to the Company.
After review of the recordings of other cameras we took notice that another employee of the company meets with the pickup truck before they proceed to enter on to the premises to take the property. Furthermore, you indicated in our meeting that you moved the Beer Tap which was located inside the restaurant to the employee's bathroom station which is located outside in order for it to be taken by the other employee to take.
As Manager on duty and/or or in any case as a good employee it is your responsibility and duty to not authorize and/or permit anyone to take any property of the Company or property entrusted to the Company without the Company's consent and permission, let alone assisting and/or actively participating in such act.”
  • [werknemer] heeft de nietigheid van het ontslag ingeroepen, waarna TRR een voorwaardelijk ontbindingsverzoek heeft ingediend. Nadien heeft [werknemer] berust in het ontslag, waarna TRR het ontbindingsverzoek heeft ingetrokken.
  • TRR was ten tijde van de in de ontslagbrief genoemde gebeurtenissen bezig met de voorbereiding van de sluiting van haar restaurant. In dat kader is met alle (overige) werknemers een afspraak gemaakt omtrent de beëindiging van het dienstverband. Die afspraak hield kort gezegd in dat iedere werknemer het loon over de opzegtermijn en de cessantia-uitkering zou ontvangen.
2.2. [
werknemer] heeft in eerste aanleg verschillende verklaringen voor recht gevraagd en tevens verzocht om TRR te veroordelen tot betaling van het salaris over de opzegtermijn van twee maanden, de cessantia-uitkering en een schadevergoeding uit hoofde van kennelijk onredelijk ontslag. De gevraagde verklaringen voor recht hebben betrekking op de onregelmatigheid van het ontslag, de aanspraak van [werknemer] op een cessantia-uitkering en op de kennelijke onredelijkheid van het ontslag. Daartoe betoogt [werknemer] dat er geen reden was om hem op staande voet te ontslaan. Hij heeft slechts meegewerkt aan het verzoek van een collega om een defecte niet meer in gebruik zijnde biertap mee naar huis te mogen nemen. [werknemer] meende dat hij als assistent manager, maar de facto manager, hieraan kon meewerken omdat het restaurant doende was haar activiteiten te beëindigen. Het opruimen van de biertap zou in dat kader goed van pas komen. Dat de desbetreffende collega ook andere zaken heeft meegenomen, zoals een gloednieuwe wasmachine, wist [werknemer] niet.
2.3. [
werknemer] is in eerste aanleg niet op de zitting verschenen en zijn gemachtigde evenmin. Het Gerecht heeft geconstateerd dat [werknemer] de in het verweerschrift van TRR neergelegde stellingen (dus) niet heeft bestreden. Het Gerecht heeft vervolgens geoordeeld dat de betrokkenheid van [werknemer] bij de diefstal of verduistering van een aantal aan TRR toebehorende roerende zaken vast staat en dat dit zonder meer een dringende reden voor ontslag op staande voet oplevert. Het Gerecht heeft de verzoeken van [werknemer] daarom afgewezen.
2.4.
Het Hof is van oordeel dat deze beschikking van het Gerecht moet worden bevestigd. Daartoe overweegt het Hof als volgt.
2.5.
Vast staat dat [werknemer] eraan heeft meegewerkt dat de biertap door zijn collega kon worden meegenomen. Die biertap was niet van [werknemer]. Uit de stellingen van partijen moet worden afgeleid dat [werknemer] geen toestemming aan TRR heeft gevraagd om de biertap aan een collega te mogen meegeven. Ook die collega had geen toestemming om de biertap mee te nemen. Het Hof kan hieruit niet anders afleiden dan dat [werknemer] de ontvreemding van eigendom van TRR (of van een derde) heeft mogelijk gemaakt. Hiervan moet [werknemer] in beginsel een ernstig verwijt worden gemaakt, ook al zou hij de facto de manager zijn.
2.6. [
werknemer] heeft aangevoerd dat TRR doende was haar restaurant te sluiten en dat het opruimen van de – al niet meer in gebruik zijnde – biertap daarom goed zou uitkomen. Niet valt in te zien dat deze omstandigheid [werknemer] een vrijbrief zou geven om te beschikken over andermans eigendom. Als het weggeven van de biertap al in het belang van TRR was, dan zou in de rede hebben gelegen – en mocht van [werknemer] als goed werknemer verwacht worden – dat hij dit voornemen tevoren aan TRR zou melden en toestemming zou vragen. Dat heeft [werknemer] niet gedaan. Sterker nog: hij heeft kennelijk ook achteraf geen melding gemaakt van hetgeen zich in de late avond van 12 augustus 2019 heeft voorgedaan.
2.7.
Het voorgaande brengt naar het oordeel van het Hof mee dat TRR op goede grond de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang heeft beëindigd. [werknemer] heeft nog betoogd dat hij niet op de hoogte was van het feit dat de betrokken collega ook andere zaken, zoals de nieuwe wasmachine, heeft meegenomen. Het hof verwerpt dit betoog. Uit de tijdens de zitting getoonde camerabeelden blijkt dat de biertap achter de wasmachine in de laadbak van de pick up truck was geplaatst. Ook heeft TRR aan de hand van de camerabeelden gesteld dat [werknemer] vlak langs de pick up moet zijn gelopen toen hij een van de poorten ging sluiten. [werknemer] heeft hierop niet gereageerd. Voor zover dit het gevolg is van het feit dat hij niet zelf ter zitting is verschenen, komt dat voor zijn risico. Gelet hierop moet worden aangenomen dat [werknemer] wel degelijk op de hoogte was van het meenemen van andere zaken. Maar ook als dat niet het geval zou zijn, dan is naar het oordeel van het hof sprake van een dringende reden voor een ontslag op staande voet. Volledigheidshalve overweegt het Hof nog dat TRR deze dringende reden voldoende voortvarend aan [werknemer] heeft meegedeeld. Uit de ontslagbrief volgt dat TRR van de onderhavige gebeurtenissen aan de hand van camerabeelden op 14 augustus 2019 heeft kennis genomen en dat zij hierover op 15 augustus 2019 met [werknemer] heeft gesproken. Een dag later is [werknemer] ontslagen. Daarmee is voldaan aan het vereiste van onverwijlde mededeling als bedoeld in artikel 7A:1615o lid 1 BW.
2.8.
Nu de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig met onmiddellijke ingang is geëindigd, is TRR niet schadeplichtig geworden. Van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst moet [werknemer] bovendien een verwijt worden gemaakt, zodat hij geen aanspraak heeft op een cessantia-uitkering. In de gegeven omstandigheden is het ontslag ook niet kennelijk onredelijk. Geen van de verzoeken van [werknemer] is daarom toewijsbaar.
2.9.
De bestreden beschikking zal worden bevestigd en [werknemer] zal worden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

3.Beslissing

Het Hof:
- bevestigt de bestreden beschikking;
- veroordeelt [werknemer] tot betaling van de proceskosten van TRR in hoger beroep, bepaald op Afl. 4.000,-.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Th. Veling, Th.G. Lautenbach en J. de Boer, leden van het Hof, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 april 2020 in Aruba, in tegenwoordigheid van de griffier.