ECLI:NL:OGHACMB:2020:83

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
12 maart 2020
Publicatiedatum
28 april 2020
Zaaknummer
500.00062/19 H 130/2019
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao inzake vuurwapenbezit

Op 12 maart 2020 heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba uitspraak gedaan in hoger beroep in de strafzaak tegen de verdachte, die op 2 maart 2019 in Curaçao werd aangehouden voor vuurwapenbezit. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden door het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao. In hoger beroep heeft de procureur-generaal gevorderd dat het vonnis van het Gerecht wordt bevestigd, terwijl de raadsvrouw van de verdachte heeft gepleit voor vrijspraak of een lagere straf. Het Hof heeft echter geoordeeld dat het vonnis van het Gerecht niet in stand kan blijven, omdat het tot een andere bewezenverklaring is gekomen. De verdachte is schuldig bevonden aan het voorhanden hebben van een vuurwapen, een Glock 17, en munitie, en is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 48 maanden. Het Hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd, en de recidive van de verdachte. De in beslag genomen voorwerpen, het vuurwapen en de munitie, zijn onttrokken aan het verkeer.

Uitspraak

Zaaknummer: H-130/2019

Parketnummer: 500.00062/19
Uitspraak: 12 maart 2020 Tegenspraak

Vonnis

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht) van 7 juni 2019 in de strafzaak tegen de verdachte:

[VERDACHTE],

geboren op [geboortedatum] 1990 in [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats],
thans gedetineerd in het huis van bewaring in Curaçao.
Hoger beroep
Het Gerecht heeft de verdachte bij zijn vonnis ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van voorarrest. Voorts heeft het Gerecht een beslissing genomen ten aanzien van de in beslag genomen voorwerpen.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het Hof heeft kennisgenomen van de vordering van de procureur-generaal, mr. M.L.A. Angela, en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.C.G.G. Verkade, naar voren is gebracht.
De procureur-generaal heeft gevorderd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De raadsvrouw heeft primair bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Subsidiair heeft zij een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het Hof komt tot een andere bewezenverklaring dan het Gerecht. Het vonnis kan reeds daarom niet in stand blijven.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg – ten laste gelegd:
dat hij op of omstreeks 2 maart 2019 in Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen een machinegeweer, althans een pistoolmitrailleur, althans een pistool (van het merk Clock 17; kaliber 9x19 mm), in elk geval een vuurwapen in de zin van de Vuurwapenverordening 1930 en/of 34, in elk geval een of meerdere (scherpe) patronen, in elk geval munitie in de zin van de Vuurwapenverordening 1930 voorhanden heeft gehad.
Bewezenverklaring
Het Hof acht – op grond van de hierna weergegeven bewijsmiddelen en de nadere bewijsoverwegingen, in onderling verband en samenhang beschouwd – wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande:
dat hij op
of omstreeks2 maart 2019 in Curaçao,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen een machinegeweer, althanseen pistoolmitrailleur,
althans een pistool (van het merk
Glock 17; kaliber 9x19 mm
), in elk geval een vuurwapen in de zin van de Vuurwapenverordening 1930en
/of34,
in elk geval een of meerdere (scherpe) patronen
, in elk geval munitie in de zin van de Vuurwapenverordening 1930voorhanden heeft gehad.
Het Hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd (
cursief). De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsmiddelen
Het Hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de hierna volgende bewijsmiddelen zijn vervat en redengevend zijn voor de bewezenverklaring. [1]
Voorts wordt opgemerkt dat in de bewijsmiddelen geen (expliciete) landsaanduiding is opgenomen, maar dat algemeen bekend is dat de in die bewijsmiddelen wel opgenomen plaatsen zijn gelegen in Curaçao.
1.Op 2 maart 2019 werd de verdachte [verdachte] door de verbalisanten aangehouden. Zij hebben het volgende gerelateerd:
“Op zaterdag 2 maart 2019 omstreeks 01.10 uur bevonden wij ons op dienst in verband met de “Teener Parade”. Wij bevonden ons, op de openbare weg, zijnde de kruising gevormd door [naam straat 1] en [naam straat 2] ter hoogte van [naam suites] Suites Curaçao, toen wij een motorfiets voorbij zagen rijden. De motorfiets werd door ons gestopt. De bestuurder, [verdachte], was in het bezit van een zwart buiktasje. Het buiktasje werd door mij [verbalisant 1] doorzocht. In bedoeld buiktasje werd een vuistvuurwapen van het merk Glock 17 en een lange patroonhouder inhoudende een hoeveelheid patronen aangetroffen, deze werden ter plekke in beslag genomen. Opmerkelijk was dat bedoeld vuistvuurwapen geladen was. [2]
2.Op 2 maart 2019 is door de verbalisant [verbalisant 2] onder de verdachte [verdachte] een vuurwapen Glock 17 van het kaliber 9x19 mm in beslag genomen. [3]
3.Op 1 maart 2019 (het Hof begrijpt: 2 maart 2019) is het onder de verdachte in beslag genomen pistool Glock 17 van het kaliber 9x19 mm en 34 stuks munitie voor onderzoek aangeboden onder nummer 671/19. [4]
4.De inspecteur [inspecteur 1] heeft de verbalisant [verbalisant 3]. op 2 maart 2019 het in beslag genomen vuurwapen en de munitie voor onderzoek aangeboden. Hij heeft in verband met dat onderzoek het volgende gerelateerd:
“Het is een origineel Glock pistool model 17 bestemd om semi-automatisch te schieten. Op de achterzijde van de slede is een blokje gemonteerd met een omzetinrichting (vuurregelaar apparaat). Middels deze omzetinrichting is het mogelijk de vuurregelaar dusdanig te manipuleren waardoor het Glock pistool automatisch kan schieten. Middels het aanbrengen van deze vuurregelaar is het pistool getransformeerd tot een pistoolmitrailleur, bestemd om zowel semi-automatisch als volautomatisch af te vuren.- Het voor onderzoek aangeboden pistool (aanbiedingsbrief 0671/ 2019) is een vuurwapen in de zin van de Vuurwapenverordening 1930, zoals gewijzigd.- Het voor onderzoek aangeboden pistool is deugdelijk of tot schieten gereed.- De voor onderzoek aangeboden scherpe patronen zijn munitie in de zin van de Vuurwapenverordening1930, zoals gewijzigd.” [5]
5.De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep het volgende verklaard:
“Het klopt dat ik op 2 maart 2019 een buiktasje bij me heb gehad.” [6]
Bewijsoverwegingen
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte van het ten laste gelegde zal worden vrijgesproken. Zij heeft daartoe het navolgende aangevoerd:
Het proces-verbaal van aanhouding op heterdaad dient van het bewijs te worden uitgesloten vanwege een normschending.
De verdachte had geen vuurwapen in het buiktasje, maar een contant geldbedrag van € 2.500,-.
Zo er al een vuurwapen in het buiktasje zat, had de verdachte daarvan geen wetenschap.
Het Hof overweegt als volgt.
Ad a.
De raadsvrouw heeft bepleit dat het proces-verbaal van aanhouding op heterdaad van het bewijs dient te worden uitgesloten vanwege een normschending, inhoudende dat de bevoegdheid van verbalisant [verbalisant 1] op basis van het Bevel uitoefenen bevoegdheden Vuurwapenverordening 1930 van 25 februari 2019 niet omvatte het zelf open maken van de tas. Volgens de raadsvrouw had verbalisant [verbalisant 1] de verdachte het buiktasje zelf open moeten laten maken en had hij het buiktasje niet mee mogen nemen naar een plaats waar de verdachte er geen zicht op had.
Het Hof overweegt als volgt:
Het Bevel uitoefenen bevoegdheden Vuurwapenverordening 1930 van 25 februari 2019 bepaalt, voor zover relevant, als volgt:

De officier van justitie […]Overwegende dat het bedreigende karakter van vuurwapenbezit en het gebruik hiervan een zeer ernstige inbreuk op de rechtsorde vormt en de gevoelens van onveiligheid vergroot, te meer nu een aantal ernstige incidenten zich voor hebben gedaan nabij openbare gelegenheden waar veel personen bij elkaar komen. Dat derhalve een preventieve fouilleringactie noodzakelijk wordt geacht voor het tegengaan van vuurwapen gerelateerde incidenten;
Overwegende dat het algemeen bekend is dat vuurwapens worden vervoerd in vervoermiddelen en kleding;
[…]
Gelast, dat de in artikel 13, eerste lid onder a van eerdergenoemde verordening bedoelde ambtenaren, in de periode van vrijdag 01 maart 2019 om 18.00 uur tot zaterdag 02 maart 2019 om 06.00 uur bevoegd zijn ter inbeslagneming van vuurwapens: In het centrum van Curaçao […], alsmede in voor het publiek toegankelijke plaatsen in voornoemd gebied1. te vorderen dat de verpakking van goederen, met inbegrip van (reis)bagage wordt geopend;2. vervoermiddelen te onderzoeken en3. te vorderen dat personen, die zich op de openbare weg of op een voor het publiek toegankelijke plaats bevinden, hun medewerking verlenen aan een onderzoek aan de kleding.
Naar het oordeel van het Hof kan, bezien in het licht van het overwogene in bovengenoemde regeling, onder “vorderen dat de verpakking van goederen, met inbegrip van (reis)bagage wordt geopend” mede worden begrepen het door verbalisanten openen van een buiktasje. Hiertoe neemt het Hof in overweging dat een buiktasje zozeer op het lichaam wordt gedragen dat dit gelijkenis vertoont met kleding, waaraan op basis van bovengenoemde regeling immers gefouilleerd mag worden. Het door verdachte personen zelf laten openen van een buiktasje brengt bovendien een onevenredig veiligheidsrisico met zich, hetgeen onwenselijk wordt geacht.
Het betoog dat verbalisant [verbalisant 1] het buiktasje volgens de raadsvrouw niet mee had mogen nemen naar een plaats waar de verdachte er geen zicht op had, maar het in het zicht van de verdachte had moeten openen, mist feitelijke grondslag, nu uit de camerabeelden van de aanhouding van de verdachte blijkt [7] dat toen verbalisant [verbalisant 1] het buiktasje opende, hij amper een paar stappen van de verdachte verwijderd was, waarna de verdachte op aanwijzing van verbalisant [verbalisant 1] direct werd aangehouden.
Gelet op het vorenstaande is van een normschending geen sprake, zodat voor de door de raadsvrouw bepleite bewijsuitsluiting geen plaats is.
Het verweer wordt verworpen.
Ad b.
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte geen vuurwapen in het buiktasje had, maar een contant geldbedrag van € 2.500,-, daarmee implicerende dat het vuurwapen er naderhand – mogelijkerwijs door verbalisant [verbalisant 1] – in gestopt is om te verbloemen dat het geld door de politie was weggenomen.
Het Hof acht de verklaring van de verdachte dat hij geen vuurwapen in het buiktasje had, maar een contant geldbedrag van € 2.500,-, ongeloofwaardig. Immers, pas ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte voor het eerst over dat geldbedrag verklaard, terwijl hij bij de politie en bij de rechter-commissaris daaromtrent niets heeft verklaard. Integendeel, de verdachte heeft daar in strijd met de waarheid verklaard dat hij in het geheel geen buiktasje bij zich had. Ook dit verweer wordt derhalve verworpen.
Ad c.
Met betrekking tot het verweer dat de verdachte geen wetenschap had van de aanwezigheid van een vuurwapen in het buiktasje, is het Hof van oordeel dat er – behoudens contra-indicaties, waarvan niet is gebleken – vanuit mag worden gegaan dat de verdachte weet wat de inhoud is van een door hem op het lichaam gedragen buiktasje. Dat geldt te meer nu het buiktasje, volgens de bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] in het proces-verbaal van aanhouding op heterdaad, opvallend zwaar was.
Om die reden wordt ook dit verweer verworpen.
Hetgeen de raadsvrouw overigens heeft aangevoerd doet aan al hetgeen hiervoor is overwogen niet af.
Het Hof verwerpt mitsdien het vrijspraakverweer in al zijn onderdelen.
Voorwaardelijk getuigenverzoek
De raadsvrouw heeft een voorwaardelijk getuigenverzoek gedaan, inhoudende dat, indien het Hof twijfelt aan de geloofwaardigheid van de verklaring van de getuige [getuige 1], deze getuige nader gehoord dient te worden. De verklaring van de getuige [getuige 1] houdt in dat hij op 2 maart 2019, omstreeks 18.00 uur, een geldbedrag van € 2.500,- in contanten aan de verdachte heeft gegeven.
Het Hof wijst het voorwaardelijke getuigenverzoek af. Naar het oordeel van het Hof is de verklaring van [getuige 1] niet van belang voor enige in deze strafzaak te nemen beslissing. Dat door hem op 2 maart 2019 om 18.00 uur een geldbedrag aan de verdachte zou zijn gegeven, zegt immers niets over het bewezen verklaarde voorhanden hebben van een vuurwapen met munitie, dat plaatsvond op 2 maart 2019 om 01.10 uur. Datzelfde geldt overigens indien voor de door de getuige genoemde datum van 2 maart 2019, zoals de raadsvrouw heeft betoogd, 1 maart 2019 moet worden gelezen.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 3 juncto artikel 5 juncto artikel 11 van het Wetboek van Strafrecht. Het wordt als volgt gekwalificeerd:
Overtreding van een verbod, gesteld bij artikel 3, eerste lid, juncto artikel 5 van de Vuurwapenverordening 1930, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Oplegging van straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, op de mate waarin de gedraging aan de verdachte te verwijten is en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich tijdens de tienerparade van het carnaval, een publiek evenement dat door jong en oud wordt bezocht, schuldig gemaakt aan illegaal vuurwapenbezit. De verdachte was in het bezit van een geladen (semi)automatisch vuurwapen, welk wapen hij binnen handbereik had. Illegaal vuurwapenbezit is maatschappelijk onaanvaardbaar vanwege de grote dreiging die daarvan uitgaat voor de samenleving. Het is algemeen bekend dat er in Curaçao veel overlast is van illegaal vuurwapenbezit, hetgeen mede tot uitdrukking komt in het hoge aantal met behulp van vuurwapens begane misdrijven.
Het Hof rekent de verdachte dit feit zwaar aan. Naar het oordeel van het Hof kan dan ook gelet op de ernst van het bewezen verklaarde niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
In dat verband kan aansluiting worden gezocht bij de oriëntatiepunten straftoemeting, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid van het Hof en de Gerechten in eerste aanleg zijn neerslag heeft gevonden. Daarin wordt voor het bezit van een zwaar vuurwapen zonder recidive als indicatie een gevangenisstraf van 48 maanden, waarvan 12 voorwaardelijk, gegeven en bij recidive – zoals bij de verdachte het geval is – een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 60 maanden. Bovendien is bij de verdachte sprake geweest van strafverzwarende omstandigheden. In dit geval heeft de verdachte immers het geladen vuurwapen in het openbaar, tijdens de nachtelijke uren en tijdens een evenement of voor het publiek toegankelijke (uitgaans)gelegenheid binnen handbereik bij zich gedragen, zodat vier van de in oriëntatiepunten genoemde strafverzwarende omstandigheden zich voordoen. Het Hof neemt voorts in aanmerking dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft gepleegd in een proeftijd van een voorwaardelijke invrijheidsstelling van een eerdere veroordeling uit 2015 vanwege onder meer vuurwapenbezit. Ook neemt het Hof in aanmerking dat de verdachte blijkens diens proceshouding er in het geheel geen blijk van heeft gegeven het laakbare van zijn handelen in te zien.
Gelet op het vorenstaande zou naar het oordeel van het Hof een gevangenisstraf van minimaal 60 maanden in lijn zijn met de eerder genoemde oriëntatiepunten. Het Hof zal een dergelijke straf echter niet opleggen, mede gelet op de vordering van de procureur-generaal die bevestiging heeft gevraagd van de door het Gerecht opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden. Wel ligt een hogere straf dan in eerste aanleg opgelegd in de rede.
Het Hof is, na dit een en ander te hebben afgewogen, tot de slotsom gekomen dat de ernst van het bewezen verklaarde onvoldoende tot uitdrukking komt in de door het Gerecht opgelegde gevangenisstraf. Het Hof is – met eenparigheid van stemmen – van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden passend en geboden is. De verdachte zal daartoe dan ook worden veroordeeld.
In beslag genomen voorwerpen
De in beslag genomen voorwerpen, te weten het vuurwapen en de munitie, zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer.
Het bewezen verklaarde is met betrekking tot die voorwerpen begaan en het ongecontroleerde bezit van de voorwerpen is bovendien in strijd met de wet en het algemeen belang. Het Hof zal de voorwerpen daarom onttrekken aan het verkeer.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 1:74, 1:75, 1:136 en 1:224 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het Hof:

vernietigt het vonnis van het Gerecht en doet opnieuw recht;

verklaartwettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan;
verklaartniet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;

kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;

verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;

veroordeeltde verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de
achtenveertig (48) maanden;
beveeltdat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
beveeltde onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten het vuurwapen en de munitie.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.A. Carmelia, mr. D. Radder en mr. W.J. Geurts-de Veld, leden van het Hof, bijgestaan door mr. R.J. Gras, zittingsgriffier, en op 12 maart 2020 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao.
uitspraakgriffier:

Voetnoten

1.Hierna wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar ambtsedige - en door de desbetreffende verbalisant(en) van het Korps Politie Curaçao in wettelijke vorm opgemaakte - processen-verbaal, geregistreerd onder proces-verbaalnummer 201903211000.AMB.3294 en de onderzoeksnaam “[onderzoeksnaam]”.
2.Proces-verbaal van aanhouding op heterdaad d.d. 2 maart 2019, p. 10-13.
3.Proces-verbaal kennisgeving van inbeslagneming, p. 16-17.
4.Schriftelijk bescheid, te weten een aanbiedingsbrief vuurwapens en/of munitie, No. 671/19, p. 18-19.
5.Proces-verbaal forensisch onderzoek aan een op vuurwapen en munitie gelijkende voorwerpen, d.d. 4 juni 2019.
6.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg van 7 juni 2019.
7.Eigen waarneming Hof d.d. 20 februari 2020.