In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 5 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten. De verdachte, geboren in 1981, werd eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 15 maanden voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uren. Zowel de verdachte als de officier van justitie hebben hoger beroep ingesteld. De procureur-generaal vorderde bevestiging van het vonnis, maar met een wijziging in de strafoplegging, waaronder een voorwaardelijke geldboete en ontzetting uit het recht om verkozen te worden in het parlement.
De raadsvrouw van de verdachte betoogde dat de strafrechter niet bevoegd was om de zaak te behandelen en dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard moest worden. Het Hof oordeelde dat de strafrechter wel degelijk bevoegd was en verwierp de argumenten van de verdediging. Het Hof bevestigde het vonnis van het Gerecht, maar vernietigde de strafoplegging en legde een gevangenisstraf van 18 maanden op, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, en een werkstraf van 240 uren. Het Hof overwoog dat de verdachte zich gedurende zeven jaren schuldig had gemaakt aan belastingontduiking, wat aanzienlijke schade voor Sint Maarten had veroorzaakt. De verdachte had zijn verantwoordelijkheden als parlementslid verwaarloosd en geen spijt betoond voor zijn daden. Het Hof benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de belastingmoraal in de samenleving.
De uitspraak is van belang voor de rechtspraktijk in Sint Maarten, vooral met betrekking tot de bevoegdheid van de strafrechter en de behandeling van belastingdelicten. Het Hof heeft de wettelijke voorschriften en de ernst van de feiten in overweging genomen bij het bepalen van de straffen.