ECLI:NL:OGHACMB:2020:8

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
30 januari 2020
Publicatiedatum
3 februari 2020
Zaaknummer
555.00080/17 H 188/2018
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake doodslag en vuurwapenbezit in Curaçao

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 30 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao. De verdachte, geboren in de Dominicaanse Republiek en wonende in Curaçao, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 jaren voor doodslag en vuurwapenbezit. De zaak betreft een schietincident op 5 februari 2017, waarbij het slachtoffer, [slachtoffer], werd doodgeschoten in zijn woning. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen de veroordeling en de vorderingen van de benadeelde partijen.

Tijdens de zitting heeft het Hof de vordering van de procureur-generaal gehoord, evenals de verdediging van de verdachte. De verdediging pleitte voor vrijspraak van de ten laste gelegde feiten, maar het Hof oordeelde dat er voldoende bewijs was voor voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer. Het Hof kwam tot de conclusie dat de verdachte niet met voorbedachten rade had gehandeld, maar dat hij wel degelijk betrokken was bij de gewelddadige daad.

Het Hof heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 jaren voor het medeplegen van doodslag en het voorhanden hebben van vuurwapens. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die als gevolg van de gewelddadige dood van hun zoon aanzienlijke schade hebben geleden. De vorderingen tot schadevergoeding zijn deels toegewezen, waarbij het Hof rekening hield met de psychische gevolgen voor de benadeelde partijen.

Uitspraak

Zaaknummer: H 188/2018
Parketnummer: 555.00080/17
Uitspraak: 30 januari 2020 Tegenspraak
Vonnis
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht) van 28 september 2018 in de strafzaak tegen de verdachte:
[VERDACHTE],
geboren op [geboortedatum 1] in de Dominicaanse Republiek,
wonende in Curaçao,
thans gedetineerd in het huis van bewaring in Curaçao.
Hoger beroep
Het Gerecht heeft de verdachte bij zijn vonnis ter zake van het onder 1 impliciet primair en het onder 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 jaren met aftrek van voorarrest. Voorts heeft het Gerecht beslissingen genomen ten aanzien van vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het Hof heeft kennisgenomen van de vordering van de procureur-generaal,
mr. M.L.A. Angela, en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. A.S.M. Blonk, naar voren is gebracht. Voorts heeft het Hof kennisgenomen van hetgeen namens de benadeelde partijen [benadeelde partij 1], [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3], door Stichting Slachtofferhulp Curaçao in het kader van de vorderingen tot schadevergoeding naar voren is gebracht.
De procureur-generaal heeft gevorderd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, behoudens ten aanzien van de beslissing op de vorderingen van de benadeelde partijen inclusief de daarbij behorende schadevergoedingsmaatregel, en in dat verband gevorderd over te gaan tot toewijzing van:
- de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] tot een bedrag van NAf 5.125,93 aan materiële schade en NAf 20.000,00 aan immateriële schade en oplegging van de daarbij behorende schadevergoedingsmaatregel;
- de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] tot een bedrag van NAf 9.323,06 aan materiële schade en NAf 20.000,00 aan immateriële schade en oplegging van de daarbij behorende schadevergoedingsmaatregel;
- de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] tot het gevorderde bedrag aan materiële schade en oplegging van de daarbij behorende schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw heeft primair bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. Subsidiair heeft zij een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het Hof komt tot een andere bewezenverklaring dan het Gerecht. Het vonnis kan daarom niet in stand blijven.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd:
FEIT 1:
dat hij op of omstreeks 5 februari 2017, te Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en -al dan niet- met voorbedachten rade,
[slachtoffer]
van het leven hebben/heeft beroofd, immers hebben/heeft verdachte en/of zijn mededader(s) met dat opzet en -al dan niet- na kalm beraad en rustig overleg, met (een) vuurwapen(s) een of meerdere (gerichte) schoten gelost op en/of in de richting van (het lichaam van) die [slachtoffer], tengevolge waarvan die [slachtoffer] meerdere verwondingen heeft opgelopen en die [slachtoffer] aan de verwondingen is overleden.
(artikel 2:262/259 Wetboek van Strafrecht)
FEIT 2:
dat hij op of omstreeks 5 februari 2017, te Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, voorhanden heeft gehad,
 een vuurwapen
in ieder geval een of meerdere vuurwapens en/of munitie in de zin van de Vuurwapenverordening 1930.
(artikel 3 j◦ 11 van de Vuurwapenverordening 1930)
Vrijspraak van feit 1 impliciet primair
In rechte is vast komen te staan dat de medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1]) het slachtoffer met voorbedachte raad heeft doodgeschoten. Niet ter discussie staat dat de verdachte zich eveneens gewapend in de woning van het slachtoffer bevond. De vraag ligt voor of het ten laste gelegde medeplegen van moord bewezen kan worden. Daarvoor is onder meer vereist dat (ook) de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. Daarvan is sprake indien de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Het Hof is met de raadsvrouw van oordeel dat noch op grond van het voorliggende dossier noch op grond van het onderzoek ter terechtzitting kan worden geconcludeerd dat de verdachte het vooropgezette plan had om met [medeverdachte 1] het slachtoffer van het leven te beroven of dat hij op de hoogte was van het door [medeverdachte 1] voorgenomen besluit om het slachtoffer te liquideren.
Integendeel, het Hof acht aannemelijk geworden dat de verdachte, toen hij de woning van het slachtoffer betrad, in de veronderstelling verkeerde dat hij deel zou nemen aan een ripdeal. Dit volgt niet alleen uit de reeks van consistente verklaringen die hij - na zich aanvankelijk te hebben beroepen op zijn zwijgrecht - hierover heeft afgelegd bij de politie alsook ten overstaan van het Gerecht en het Hof, maar vindt tevens steun in andere uit de bewijsmiddelen voortvloeiende feiten en omstandigheden zoals het feit dat hij met een ongeladen wapen de woning betrad, hij [medeverdachte 1] reeds tijdens de vlucht heeft gevraagd naar de gang van zaken in de woning en het hem aangeboden geld voor de gepleegde liquidatie niet van [medeverdachte 1] heeft aangenomen. Voorts vindt zijn verklaring steun in de verklaring die [medeverdachte 2] hierover heeft afgelegd, inhoudende dat [medeverdachte 1] degene is die de ripdeal uiteindelijk heeft verzonnen en dat het van meet af aan om een liquidatie ging. De gang van zaken in en bij de woning van het slachtoffer, zoals deze blijkt uit de camerabeelden en de verklaringen van de getuigen die zich in de woning bevonden, laat bovendien ruimte voor het scenario dat de verdachte niet op de hoogte was van een voorgenomen liquidatie. Het voorgaande betekent dat het impliciet primair tenlastegelegde medeplegen van moord niet bewezen kan worden. De verdachte zal daarom partieel van feit 1 worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het Hof acht - op grond van de hierna weergegeven bewijsmiddelen en de nadere bewijsoverwegingen, in onderling verband en samenhang beschouwd - wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande:
FEIT 1:
dat hij op
of omstreeks5 februari 2017,
inCuraçao, tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen,
althans alleen,opzettelijk
en -al dan niet- met voorbedachten rade,
[slachtoffer]
van het leven
hebben/heeft beroofd, immers hebben
/heeftverdachte en
/ofzijn mededader
(s
)met dat opzet
en -al dan niet- na kalm beraad en rustig overleg, met (een
)vuurwapen
(s) een of meerdere (gerichte)schoten gelost
op en/ofin de richting van
(het lichaam van
)die [slachtoffer], ten gevolge waarvan die [slachtoffer] meerdere verwondingen heeft opgelopen en die [slachtoffer] aan de verwondingen is overleden;
FEIT 2:
dat hij op
of omstreeks5 februari 2017,
inCuraçao, tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen,
althans alleen,voorhanden heeft gehad,
 een vuurwapen
in ieder geval een of meerdere vuurwapensen
/ofmunitie in de zin van de Vuurwapenverordening 1930.
Het Hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd (
cursief). De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsmiddelen
Het Hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de hierna volgende bewijsmiddelen zijn vervat en redengevend zijn voor de bewezenverklaring. [1] De inhoud van de bewijsmiddelen is telkens zakelijk weergegeven.
Daarbij wordt opgemerkt dat ieder bewijsmiddel, ook in zijn onderdelen, slechts wordt gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft en, voor zover het een geschrift als bedoeld in artikel 387, eerste lid, aanhef, onder e, van het Wetboek van Strafvordering betreft, telkens slechts wordt gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
1. Op 5 februari 2017 omstreeks 16.00 uur, werd de verbalisant [verbalisant 1] naar aanleiding van een melding gedirigeerd naar het adres [adres 1] in Curaçao. Zij heeft het volgende gerelateerd:
“Ik, verbalisant, was omstreeks 16.15 uur, ter plaatse op het adres [adres 1]. In de achterste slaapkamer lag het slachtoffer op zijn buik op bed. Hij had drie schotwonden, in zijn (romp) rug, zijn linkerhand en zijn linker bovenarm. Hij gaf geen teken van leven.
Het slachtoffer bleek in leven te zijn: [slachtoffer], geboren in Curaçao op [geboortedatum 2].
Door de politiearts Dr. A.H.E. Maduro werd omstreeks 17.10 uur de dood van het slachtoffer [slachtoffer], geconstateerd.” [2]
2. Op 7 februari 2017 werd door de patholoog-anatoom Dr. R.O. Gogorza gerechtelijke sectie verricht op het lichaam van [slachtoffer]. De verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] hebben het volgende gerelateerd:
Kogeltrajecten:
1. Kogeltrajectverloop van inschotwond bij het vingerkootje van de rechter wijsvinger, uitschot- en inschotwond bij palmair zijde van de rechter wijsvinger, uitschotwond bij het dorsaal gedeelte tussen de rechterduim en wijsvinger, inschotwond bij de rechter oksel en uitschotwond bij de rechter bovenrug.
2. Kogeltrajectverloop van rechter onderbuik naar rechter onderrug, waar door de patholoog-anatoom een projectiel onder de huid van het slachtoffer werd verwijderd.
3. Kogeltrajectverloop van de rechter posterior oksellijn door de tiende rib, door de rechterlong en vervolgens door de aorta. Het projectiel kwam hierna tot stilstand bij het linker gedeelte van de lichaamsholte tussen de longen.
Doodsoorzaak:
[slachtoffer] is overleden ten gevolge van een inwendige bloeding veroorzaakt door weefselschade aan de longen en de aorta. De weefselschade werd zeer waarschijnlijk veroorzaakt door kogelperforatie.” [3]
3. De politie heeft camerabeelden verkregen die zijn opgenomen buiten de woning gelegen aan de [adres 1] op 5 februari 2017. Het Hof heeft ter terechtzitting op die beelden het volgende waargenomen:
“Omstreeks 15.11.51, komt een zwarte auto in beeld welke midden op straat voor de woning gelegen aan de [adres 1] stopt. Twee geheel in het blauw geklede en bewapende mannen stappen uit de auto en rennen de woning binnen. De mannen zijn ongeveer 14 seconden in de woning en vertrekken in voornoemde auto.” [4]

4.[Getuige 1] heeft op 5 februari 2017 de volgende verklaring afgelegd:

“Vandaag 5 februari 2017 zat ik in mijn woonkamer televisie te kijken. Ik zag op dat moment een zwartgekleurd voertuig voor mijn woning stoppen en twee geheel in het blauw geklede mannen uit het voertuig stappen en zich naar mijn woning haasten. Hun gezichten waren bedekt met bivakmutsen. Eén van de mannen kwam op me af en zei ‘Para ketu’. Hij hield mij onder dwang door een vuurwapen tegen mijn linkerslaap te zetten. De andere man liep direct naar de slaapkamer van mijn zoon. Ik hoorde hierna drie à vier schoten uit de slaapkamer van mijn zoon komen. Hierna namen zij de benen. Zij stapten in het zwartgekleurde voertuig en reden met gierende banden weg. Ik liep naar de slaapkamer van “Chado” (opmerking verbalisant: met Chado wordt bedoeld wijlen [slachtoffer]). Hij lag op zijn bed en ik zag bloed aan zijn rechterzijde.” [5]

5.De verdachte heeft op 16 februari 2017 de volgende verklaring afgelegd:

“[M] (het Hof begrijpt: [medeverdachte 1]) is degene die Chado heeft doodgeschoten. [M] en [S] (het Hof begrijpt: [medeverdachte 2]) hebben tegen mij gelogen. Er werd tegen mij gezegd dat wij naar de woning van Chado zouden gaan om Chado van drugs te beroven. Ik moest in de woonkamer blijven om de anderen die in de woning aanwezig waren onder controle te houden.” [6]
6. De verdachte heeft op 16 februari 2017 de volgende nadere verklaring afgelegd:
“Ik heb de mensen die zich op 5 februari 2017 in de woning bevonden onder controle gehouden door hen met het vuurwapen, een revolver, dat ik in mijn hand had te bedreigen.
Ik had een lichtblauw gekleurd ketelpak, zwarte schoenen en zwarte handschoenen aan en een donkergekleurde bivakmuts op mijn hoofd. [M] had een donkerblauw gekleurd ketelpak, zwarte handschoenen en sportschoenen aan en een zwartgekleurde bivakmuts op zijn hoofd. Hij had ook een revolver bij zich. Wij hebben op 5 februari 2017 de vuurwapens van [S] gekregen. Ook de zwart gekleurde auto werd op die dag, dertig minuten voordat wij naar de woning van Chado waren gegaan, door [S] aan [M] en mij gegeven. [S] had zijn stiefzoon naar de woning van Chado gestuurd om een Playstationspel te lenen. Zo wisten wij dat Chado zich thuis bevond. Hierna vertrokken wij meteen vanuit de woning van [S] naar de woning van Chado. [M] trad op als bestuurder van de auto. De auto heeft hij midden op straat tot stilstand gebracht. Wij renden toen naar binnen en in de woonkamer richtte ik mijn vuurwapen op de vader van Chado. Ondertussen was [M] naar de slaapkamer van Chado gerend. Hij opende de slaapkamerdeur en ging naar binnen. Meteen nadat hij naar binnen was gegaan, hoorde ik schoten. Nadat [M] uit de slaapkamer van Chado kwam, renden wij naar de auto, stapten in en reden met hoge snelheid weg. In de buurt van de school op de Oranjestraat heeft [M] de auto in brand gestoken. Hij heeft daarbij brandwonden opgelopen. De ketelpakken, bivakmutsen en handschoenen hebben wij iets verder uitgetrokken en weggegooid. De revolvers hebben wij teruggegeven aan [S]. Hij stond ons in een auto op te wachten en wij reden naar de woning van een familielid van hem, waar [M] zich kon wassen. Hierna reden wij naar de woning van [S], waar hij mijn lange haren had afgeknipt. Daarna stapte ik in mijn auto die voor de woning van [S] stond geparkeerd en reed naar huis. [M] bleef achter bij de woning van [S]. De volgende dag rond de middaguren werd ik door [M] gebeld met het verzoek hem thuis op te halen. Daar aangekomen zei hij dat [S] hem US$ 8.000,00 had gegeven voor de moord op Chado. US$ 4.000,00 voor [M] en US$ 4.000,00 voor mij. Gedurende de vlucht heb ik vragen aan [M] gesteld over het feit dat Chado was doodgeschoten en niet beroofd. [M] zei dat ik me geen zorgen moest maken omdat er geld op het hoofd van Chado stond. De revolver die ik bij me had, bevatte geen kogels.” [7]
7. De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg van 7 september 2018 verklaard:
“[M] heeft mij wel geld aangeboden, maar ik heb het niet aangenomen.” [8]
8. De verdachte [medeverdachte 2] heeft op 10 mei 2017 de volgende verklaring afgelegd:
“Op 5 februari 2017 waren [M] en Chamo (het Hof begrijpt: [verdachte]) de woning van Chado binnengevallen. [M] heeft Chado doodgeschoten. Patutu (het Hof begrijpt: [medeverdachte 3]) was de persoon die heeft betaald om de woning van Chado binnen te vallen. Patutu had mij benaderd om de woning van Chado binnen te vallen. Hij had aan mij gevraagd om twee mannen naar hem toe te sturen, zodat zij iets voor hem konden doen. [M] heeft Chamo erbij gehaald om de opdracht van Patutu uit te kunnen voeren. Ik heb een vuurwapen uit handen van Patutu gekregen, dat ik aan [M] moest geven.
[M] was degene die het verhaal over het stelen van drugs bij de woning heeft verzonnen.
Ik was degene die aan [M] en Chamo had verteld dat de slaapkamer van Chado de laatste kamer aan de rechterkant was. Toen ik op 6 februari 2017 (het Hof begrijpt: 5 februari 2017) met Chado had gesproken heeft hij tegen mij gezegd dat hij die dag nergens naartoe zou gaan en thuis zou blijven. Ik had die informatie aan [M] en Chamo doorgegeven.
Patutu heeft tegen mij gezegd dat hij geld aan de jongens moest geven nadat de daad had plaatsgevonden. Hij wilde weten waar hij de jongens kon vinden om het beloofde geld te kunnen overhandigen. Ik had tegen Patutu gezegd dat ik bij Dok Maatschappij zou gaan werken, dat ik om 12.00 uur ’s middags pauze had en dat hij dan bij mij kon komen. Ik had tegen Patutu gezegd dat hij bij mijn werk moest komen om te betalen nadat zijn opdracht was uitgevoerd. Hij moest het geld aan mij geven. Er werd NAf 20.000,00 aan [M] beloofd voor de moord op Chado. [M] heeft op 6 februari 2017 het geld in ontvangst genomen. Patutu was bij Dok Maatschappij gekomen om [M] te betalen.” [9]
9. Op 10 mei 2017 hebben de verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] een fotoconfrontatie met [medeverdachte 2] gehouden. Zij hebben het volgende gerelateerd:
“Er werd een meerkeuze fotoconfrontatie met [medeverdachte 2] gedaan.
[Medeverdachte2] wees op fotosheet B de man afgebeeld onder nummer 6 aan, als de man bijgenaamd Patutu, als de persoon die had betaald om Chado te laten vermoorden.
Op fotosheet B op foto nummer 6, staat [medeverdachte 3], geboren op [geboortedatum 3] in Curaçao, afgebeeld.” [10]
10. De verdachte [medeverdachte 1] heeft op 11 februari 2017 het volgende verklaard:
“De volgende dag (het Hof begrijpt: 6 februari 2017) ging ik naar Dok Maatschappij en bleef daar op [S] wachten. Hij had omstreeks 12.00 uur pauze. Hij had aan mij gezegd dat zo meteen iemand iets voor hem zou komen brengen. Kort daarna kwam er een oude man aanrijden. Hij trad op als bestuurder van een goudgekleurde SUV en hij gaf mij een lift. Onderweg had hij tegen mij gezegd dat ik een zak die in de auto lag moest pakken en dat de zak voor [S] is. Toen ik uit de auto stapte en in de zak keek zag ik dat er geld in zat. Er zat US$ 12.000,00 in de zak. Op een papier in de zak stond ‘Pa [S]’ geschreven. [S] had tegen mij gezegd dat ik het geld samen met [voornaam] (het Hof begrijpt: de verdachte) moest delen en dat ik US$ 3.000,00 voor hem moest brengen.” [11]
11. De getuige [medeverdachte 1] heeft ter terechtzitting van het Hof op 12 september 2019 het volgende verklaard:
“Ik heb de opdracht rechtstreeks van [medeverdachte2] gekregen.” [12]
12. Op 2 april 2017 hebben de verbalisanten [verbalisant 6] en [verbalisant 1] een fotoconfrontatie met [medeverdachte 1] gehouden. Zij hebben het volgende gerelateerd:
“Er werd een meerkeuze fotoconfrontatie met [medeverdachte 1] gedaan.
[Medeverdachte1] wees op fotosheet A de man afgebeeld onder nummer 8 aan, als de persoon die hij bij Dok Maatschappij had ontmoet, van wie hij een lift had gekregen en hem een zak met geld voor [S] had gegeven.
Op fotosheet A op foto nummer 8, staat [medeverdachte 3], geboren op [geboortedatum 3] in Curaçao, afgebeeld.” [13]
Bewijsoverwegingen
Opzet
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte van het onder feit 1 ten laste gelegde medeplegen van doodslag zal worden vrijgesproken. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachtes opzet niet gericht was op het doden van het slachtoffer, maar op een ripdeal.
Het Hof overweegt in dit verband het navolgende. Nu (ook) het Hof aannemelijk acht dat de verdachte uitging van een ripdeal, leidt dat vanzelf tot de conclusie dat van vol opzet op de dood van het slachtoffer geen sprake is geweest. Beoordeeld dient evenwel te worden of de verdachte opzet in voorwaardelijke zin had.
Het is een feit van algemene bekendheid dat ripdeals gepaard plegen te gaan met het nodige geweld. De kans was, naar het oordeel van het Hof, dan ook aanmerkelijk te achten dat het door [medeverdachte1] meegebrachte vuurwapen - waarvan de verdachte wist dat dit door hem was meegenomen - daadwerkelijk gebruikt zou gaan worden in de woning waarvan hem bekend was dat daar mensen aanwezig waren, met eventuele fatale gevolgen van dien. Door niettemin deel te nemen aan de - in verdachtes ogen - voorgenomen ripdeal heeft de verdachte die kans welbewust aanvaard. Dit betekent dat voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer bewezen kan worden. Het verweer wordt verworpen.
Medeplegen
Uit de bewijsmiddelen volgt dat tussen de verdachte, [medeverdachte1] en [medeverdachte2] voorafgaand aan het betreden van de woning afspraken waren gemaakt en een duidelijke rolverdeling tussen hen drieën was afgesproken. De verdachte heeft conform die afspraken de bewoners in de woonkamer onder schot gehouden en gemaand zich stil te houden en daarmee een bijdrage van substantieel gewicht geleverd aan het geheel. Daarmee kan medeplegen, zowel van de doodslag als van het vuurwapenbezit, worden bewezen. Het andersluidende verweer van de raadsvrouw wordt verworpen.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het onder feit 1 impliciet subsidiair bewezen verklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 2:259 juncto artikel 1:123 van het Wetboek van Strafrecht. Het wordt als volgt gekwalificeerd:
Medeplegen van doodslag.
Het onder feit 2 bewezen verklaarde is zowel ten aanzien van het voorhanden hebben van het vuurwapen, als ten aanzien van het voorhanden hebben van de munitie voorzien bij artikel 3, eerste lid, van de Vuurwapenverordening juncto artikel 1:123 van het Wetboek van Strafrecht en strafbaar gesteld in artikel 11 van voornoemde verordening.
Het wordt als volgt gekwalificeerd:
Medeplegen van overtreding van een verbod gesteld bij artikel 3, eerste lid, van de Vuurwapenverordening, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Oplegging van straf en maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, op de mate waarin de gedragingen aan de verdachte zijn te verwijten en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van een doodslag. De gewelddadige aanslag op het slachtoffer vond op klaarlichte dag in de woning van het slachtoffer plaats, terwijl de in de woning aanwezige personen, waaronder de vader van het slachtoffer, door de verdachte onder schot werden gehouden. Het slachtoffer werd, terwijl hij weerloos in zijn bed lag, doodgeschoten. Het slachtoffer is het meest fundamentele recht, te weten het recht om te leven, ontnomen. Ook de nabestaanden van het slachtoffer is een groot en onherstelbaar leed toegebracht. Het Hof rekent de verdachte zijn rol in dit feit zwaar aan. Het lijdt geen twijfel dat dit schietincident de rechtsorde van Curaçao ernstig heeft geschokt en gevoelens van angst, onveiligheid en verbijstering in de maatschappij teweeg heeft gebracht en versterkt.
Tevens heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan verboden vuurwapenbezit. In deze zaak is eens te meer duidelijk geworden tot welke onomkeerbare gevolgen verboden vuurwapenbezit kan leiden. Ook hiertegen dient streng te worden opgetreden.
Naar het oordeel van het Hof kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
In dat verband wordt aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten straftoemeting, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid van het Hof en de Gerechten in eerste aanleg zijn neerslag heeft gevonden. Daarin wordt voor doodslag als indicatie een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 10 à 12 jaren genoemd.
Het Hof heeft bij de straftoemeting tevens acht geslagen op de over de verdachte uitgebrachte rapporten van de psycholoog en de psychiater. Beiden achten de verdachte volledig toerekeningsvatbaar. Het Hof verenigt zich met deze conclusies en maakt deze tot de zijne.
In sterk matigende zin houdt het Hof rekening met de relatief jonge leeftijd van de verdachte en zijn proceshouding waaruit niet alleen is gebleken dat hij openheid van zaken heeft willen geven, maar tevens spijt en berouw heeft getoond voor zijn aandeel in het schietincident. Voorts wordt rekening gehouden met het feit dat de verdachte ongeveer vijf maanden van zijn voorarrest heeft doorgebracht in een politiecel.
Het Hof is alles afwegende, tot de slotsom gekomen dat een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren passend en geboden is. De verdachte zal daartoe dan ook worden veroordeeld.
Schadevergoeding
De benadeelde partijen [benadeelde partij 1], [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] hebben zich ieder in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. De benadeelde partijen hebben zich ieder in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De verdediging heeft het deel van de vorderingen van [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] dat ziet op de immateriële schade betwist.
Ten aanzien van de vorderingen van [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2]
De vordering van [benadeelde partij 1] strekt tot vergoeding van een bedrag van totaal NAf 45.125,94, bestaande uit een bedrag van NAf 5.125,93 aan materiële schade, bestaande uit uitvaartkosten, en NAf 40.000,00 aan immateriële schade. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van NAf 5.125,93.
De vordering van [benadeelde partij 2] strekt tot vergoeding van een bedrag van totaal NAf 49.323,06, bestaande uit een bedrag van NAf 9.323,06 aan materiële schade, bestaande uit uitvaartkosten, kransen/bloemstukken, grafsteen, T-shirts en T-shirts met opdruk en boodschappen voor condoleance bezoek, en NAf 40.000,00 aan immateriële schade. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van NAf 9.323,06.
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting, de inhoud van het strafdossier en de mondelinge toelichting op de vorderingen is het Hof genoegzaam gebleken dat [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade, zijnde kosten van lijkbezorging, hebben geleden tot bedragen van respectievelijk NAf 5.125,93 en NAf 9.323,06, elk te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 februari 2017 (zijnde de datum waarop de begrafenis heeft plaatsgevonden).
De verdachte is, hoofdelijk, tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vorderingen tot die bedragen toewijsbaar zijn.
Immateriële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting en de mondelinge toelichting op de vorderingen is het Hof gebleken dat de benadeelde partijen ernstig zijn getraumatiseerd door de gewelddadige dood van hun zoon. De vraag die het Hof dient te beantwoorden is of dit leed in onderhavige procedure op enigerlei wijze in juridische zin kan worden vertaald in een schadevergoeding.
Immateriële schade komt voor vergoeding in aanmerking als door het waarnemen van het schadeveroorzakende feit of de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan, een hevige emotionele schok bij de benadeelde partij wordt teweeggebracht, waaruit geestelijk letsel voortvloeit. Dit zal zich met name kunnen voordoen indien iemand tot wie de aldus getroffene in een nauwe affectieve relatie staat, bij het tenlastegelegde is gedood of gewond.
Voor vergoeding is dan wel vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld, hetgeen in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
Het Hof is van oordeel dat het causaal verband tussen het bewezen verklaarde handelen van de verdachte en de psychische klachten van [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] voldoende aannemelijk is geworden en dat zij immateriële schade hebben geleden.
Deze schade vloeit voort uit de psychische gevolgen die het schietincident voor hen heeft gehad. Zij waren allebei in de woning toen het schietincident in de slaapkamer van hun zoon plaatsvond en zijn direct geconfronteerd met hun geliquideerde zoon. Uit de verklaringen van neuropsycholoog, drs. S. Ebecilio, huisarts, dr. G.A. Henriquez, psycholoog, dr. G.M. Wedervoort en huisarts, dr. R.C.J. Landaeta, is gebleken dat bij de benadeelde partijen als gevolg van het incident sprake is van ernstig emotioneel lijden met een langdurig karakter en dat zij hiervoor onder behandeling zijn. Bij de benadeelde partijen is een posttraumatische stressstoornis vastgesteld.
Deze schade zal op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op een bedrag van NAf 20.000,00 per persoon, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 februari 2017.
De verdachte is, hoofdelijk, tot vergoeding van die schade gehouden, zodat beide vorderingen tot dat bedrag toewijsbaar zijn.
Het Hof is van oordeel dat de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] voor het overige niet kunnen worden ontvangen in hun vorderingen en zij het resterende deel van de vorderingen slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen.
Ten aanzien van de vordering van [benadeelde partij 3]
De vordering strekte tot vergoeding van een bedrag van totaal NAf 15.234,53 ter zake van materiële schade in de vorm van ticketkosten, voedingskosten, benzine- en telefoonkosten in Nederland en in Curaçao. Deze vordering is door het Gerecht volledig toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting en de mondelinge toelichting op de vordering is het Hof genoegzaam gebleken dat [benadeelde partij 3] als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade, redelijkerwijs te beschouwen als kosten (in verband met) lijkbezorging, heeft geleden tot een bedrag van NAf 15.234,53, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 februari 2017 (zijnde de datum waarop de benadeelde partij naar Curaçao is gevlogen om de uitvaart van haar broer bij te kunnen wonen).
De verdachte is, hoofdelijk, tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het Hof ziet aanleiding om voor de hiervoor toegewezen vorderingen telkens een schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 1:78 van het Wetboek van Strafrecht aan de verdachte op te leggen. Voor het geval volledige betaling of volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet volgt, zal vervangende hechtenis van na te melden duur worden opgelegd.
De proceskosten van de benadeelde partijen, tot op heden begroot op nihil en ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken, zullen ten laste van de verdachte worden gebracht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 1:78 en 1:136 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het Hof:
vernietigt het vonnis van het Gerecht en doet opnieuw recht;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder feit 1 impliciet primair ten laste is gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 impliciet subsidiair en feit 2 ten laste gelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de
8 (acht) jaren;
beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
wijst de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde partij 1]geleden materiële schade toe tot een bedrag van
NAf 5.125,93 (zegge: vijfduizend honderdvijfentwintig gulden en drieënnegentig cent),vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 16 februari 2017
,tot aan de dag van de voldoening, en veroordeelt de verdachte, die hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij;
legt aan de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij
[benadeelde partij 1]de verplichting op tot betaling aan het Land van een bedrag van
NAf 5.125,93 (zegge: vijfduizend honderdvijfentwintig gulden en drieënnegentig cent), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
60 (zestig) dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 februari 2017 tot aan de dag van de voldoening;
wijst de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [benadeelde partij 1] geleden immateriële schade toe tot een bedrag van
NAf 20.000,00 (zegge: twintigduizend gulden),vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 februari 2017 tot aan de dag van de voldoening, en veroordeelt de verdachte, die hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij;
legt aan de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij
[benadeelde partij 1]de verplichting op tot betaling aan het Land van een bedrag van
NAf 20.000,00 (zegge: twintigduizend gulden), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
135 (honderdvijfendertig) dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 februari 2017 tot aan de dag van de voldoening;
verklaart de benadeelde partij
[benadeelde partij 1]in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat deze de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
wijst de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde partij 2]geleden materiële schade toe tot een bedrag van
NAf 9.323,06 (zegge: negenduizend driehonderd drieëntwintig gulden en zes cent),vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 16 februari 2017 tot aan de dag van de voldoening, en veroordeelt de verdachte, die hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij;
legt aan de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij
[benadeelde partij 2]de verplichting op tot betaling aan het Land van een bedrag van
NAf 9.323,06 (zegge: negenduizend driehonderd drieëntwintig gulden en zes cent), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
81 (eenentachtig) dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 februari 2017 tot aan de dag van de voldoening;
wijst de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde partij 2]geleden immateriële schade toe tot een bedrag van
NAf 20.000,00 (zegge: twintigduizend gulden),vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 februari 2017 tot aan de dag van de voldoening, en veroordeelt de verdachte, die hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij;
legt aan de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij
[benadeelde partij 2]de verplichting op tot betaling aan het Land van een bedrag van
NAf 20.000,00 (zegge: twintig gulden), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
135 (honderdvijfendertig) dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 februari 2017 tot aan de dag van de voldoening;
verklaart de benadeelde partij
[benadeelde partij 2]in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat deze de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
wijst de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde partij 3]geleden schade toe tot een bedrag van
NAf 15.234,53 (zegge: vijftienduizend tweehonderdvierendertig gulden en drieënvijftig cent),vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 februari 2017 tot aan de dag van de voldoening, en veroordeelt de verdachte, die hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij;
legt aan de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij
[benadeelde partij 3]de verplichting op tot betaling aan het Land van een bedrag van
NAf 15.234,53 (zegge: vijftienduizend tweehonderdvierendertig gulden en drieënvijftig cent), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
111 (honderdelf) dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 februari 2017 tot aan de dag van de voldoening;
bepaalt, voor iedere hiervoor toegewezen vordering en opgelegde schadevergoedingsmaatregel, dat indien en voor zover een van de mededaders van de verdachte voormelde bedragen heeft betaald aan de betreffende benadeelde partij of het Land, de verdachte in zoverre is bevrijd van voormelde verplichting tot betaling aan de betreffende benadeelde partij of aan het Land;
veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Dit vonnis is gewezen door mrs. M.C.B. Hubben, A.J.M. van Gink en
W.J. Geurts-de Veld, leden van het Hof, bijgestaan door R.A. Caupain, (zittings)griffier, en op 30 januari 2020 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao.
uitspraakgriffier:

Voetnoten

1.Hierna wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar ambtsedige - en door de desbetreffende verbalisant(en) in wettelijke vorm opgemaakte - processen-verbaal en overige geschriften, die als bijlagen zijn opgenomen in het eindproces-verbaal van het Korps Politie Curaçao d.d. 6 juni 2017, geregistreerd onder proces-verbaalnummer 201705260805.DOS en de onderzoeksnaam “Gabilan”.
2.Proces-verbaal van onderzoek plaats delict d.d. 6 februari 2017, proces-verbaalnummer: 201702061000, pagina 1-2.
3.Proces-verbaal van forensisch onderzoek naar aanleiding van een sectie d.d. 3 mei 2017, proces-verbaalnummer: 20170205F01, pagina 22-27.
4.Eigen waarneming van het Hof (ter terechtzitting van 12 september 2019, zoals die - indien tegen dit vonnis beroep in cassatie wordt ingesteld - in het proces-verbaal van die terechtzitting is weergegeven).
5.Proces-verbaal van getuige verhoor d.d. 5 februari 2017, proces-verbaalnummer: 201702051710, pagina 55-60.
6.Schriftelijk bescheid, te weten een proces-verbaal van verdachtenverhoor d.d. 16 februari 2017, proces-verbaalnummer: 201702161145, persoonsdossier [verdachte], pagina B47-B50.
7.Schriftelijk bescheid, te weten een proces-verbaal van verdachtenverhoor d.d. 16 februari 2017, proces-verbaalnummer: 201702161230, persoonsdossier [verdachte], pagina B51-B62.
8.Proces-verbaal van de terechtzitting van 7 september 2018
9.Proces-verbaal van verdachtenverhoor d.d. 10 mei 2017, proces-verbaalnummer: 201705101115, persoonsdossier [medeverdachte 2], pagina D91-D104.
10.Proces-verbaal van bevinding bij fotoconfrontatie d.d. 10 mei 2017, proces-verbaalnummer: 201705101730, persoonsdossier [medeverdachte 2], pagina D110-D111.
11.Proces-verbaal van verdachtenverhoor d.d. 11 februari 2017, proces-verbaalnummer: 201702111203, persoonsdossier [medeverdachte 1], pagina A26-A033.
12.Proces-verbaal van de terechtzitting van 12 september 2019.
13.Proces-verbaal van bevinding bij fotoconfrontatie d.d. 2 april 2017, proces-verbaalnummer: 201702121335, persoonsdossier [medeverdachte 1], pagina A116.