ECLI:NL:OGHACMB:2020:79

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
5 maart 2020
Publicatiedatum
28 april 2020
Zaaknummer
100.00547/17 H199/18
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep doodslag met beroep op noodweer in Sint Maarten

Op 5 maart 2020 heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten. De verdachte, geboren in 1997 en thans gedetineerd in Sint Maarten, was eerder vrijgesproken van moord, maar veroordeeld tot 12 jaar gevangenisstraf voor doodslag. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen deze veroordeling. Tijdens de zitting heeft de procureur-generaal gevorderd dat het Hof het vonnis zou vernietigen en de verdachte opnieuw zou veroordelen. De verdediging heeft betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard en dat de verdachte een geslaagd beroep op noodweer toekomt. Het Hof heeft echter geoordeeld dat de verdediging niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake was van een noodweersituatie. Het Hof heeft de verklaring van de 'key witness' terzijde geschoven, omdat deze niet geloofwaardig was. Uiteindelijk heeft het Hof de verdachte schuldig bevonden aan doodslag en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 jaren, met aftrek van voorarrest. Het Hof heeft de ernst van de daad en de gevolgen voor de nabestaanden zwaar laten meewegen in de strafmaat.

Uitspraak

Zaaknummer: H-199/2018

Parketnummer: 100.00547/17
Uitspraak: 5 maart 2020 Tegenspraak

Vonnis

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten (hierna: het Gerecht) van 19 september 2018 in de strafzaak tegen de verdachte:

[VERDACHTE]

geboren op [geboortedatum] 1997 in [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats],
thans gedetineerd in Sint Maarten.
Hoger beroep
Het Gerecht heeft de verdachte bij zijn vonnis van het primair ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het subsidiair ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren met aftrek van voorarrest. Voorts heeft het Gerecht de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het Hof heeft kennisgenomen van de vordering van de procureur-generaal,
mr. R.H. den Haan, en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. S.D.M. Roseburg, naar voren is gebracht.
De procureur-generaal heeft gevorderd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het subsidiair ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren met aftrek van voorarrest.
De raadsvrouw heeft primair bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de strafvervolging van de verdachte. Ten aanzien van het primair en subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit en ten aanzien van het meer subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsvrouw bepleit dat de verdachte een geslaagd beroep op noodweer dan wel noodweerexces toekomt. Ten slotte heeft de raadsvrouw een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het Hof kan zich op onderdelen niet met het vonnis waarvan beroep verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het Hof het gehele vonnis vernietigen.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De raadsvrouw heeft bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de strafvervolging van de verdachte. Daartoe heeft zij allereerst aangevoerd dat de verklaring van de ‘key witness’, te weten de verklaring van [naam key witness] van 7 februari 2018, zich in eerste aanleg niet in het dossier van de rechter en de verdediging bevond en daarom ten onrechte door het Gerecht niet is betrokken bij zijn oordeel. Volgens de raadsvrouw ondersteunt deze getuigenverklaring de verklaring van de verdachte. Als de rechter in eerste aanleg wel de beschikking zou hebben gehad over die getuigenverklaring, dan zou het Gerecht volgens de raadsvrouw naar alle waarschijnlijkheid een andere beslissing hebben genomen, omdat de bedoelde verklaring het noodweerverweer van de verdachte ondersteunt. Door deze grove fout van het openbaar ministerie is de verdachte bijna anderhalf jaar van zijn leven kwijt geraakt, aldus de raadsvrouw.
Door voornoemd handelen van het openbaar ministerie zijn volgens de raadsvrouw bovendien beginselen van een goede procesorde geschonden en is de verdachte in zijn verdedigingsbelangen geschaad. Tenslotte is door voornoemde gang van zaken het beginsel van equality of arms geschonden en heeft de verdachte geen eerlijk proces op grond van artikel 6 EVRM gehad, aldus nog steeds de raadsvrouw.
In de tweede plaats is volgens de raadsvrouw sprake geweest van tunnelvisie bij de opsporingsambtenaren. De politie heeft tijdens de verhoren van de verdachte telkens gezegd dat zijn verhaal niet klopte, omdat het slachtoffer nooit aan de voorzijde van zijn lichaam is gestoken, hetgeen niet juist is. De verdachte heeft zelfs onder die druk de waarheid verteld. Dat had anders kunnen lopen. De verdachte had namelijk onder de druk van de verbalisanten een andere verklaring kunnen afleggen, aldus de raadsvrouw. Door voornoemd handelen van de verbalisanten is volgens de verdediging tevens de onschuldpresumptie geschonden.
Het Hof overweegt als volgt.
De verklaring van [naam key witness]
Vooropgesteld wordt dat de stelling van de raadsvrouw dat de verdediging in eerste aanleg niet over de verklaring van [naam key witness] van 7 februari 2018 beschikte feitelijk onjuist is, nu de raadsvrouw ter terechtzitting in hoger beroep van 14 maart 2019 heeft medegedeeld dat achteraf bleek dat zij die verklaring wel degelijk in haar bezit had. Daarnaast is in het geheel niet vast komen te staan dat het Gerecht niet over deze verklaring beschikte. Dit is slechts een aanname van de raadsvrouw, die niet heel waarschijnlijk is, nu de desbetreffende verklaring zich dus achteraf wel in het dossier bevond dat aan de raadsvrouw is aangeleverd en zich dus zeer vermoedelijk ook heeft bevonden in het dossier dat aan het Gerecht ter beschikking is gesteld. Er is bovendien nog geen begin van aannemelijkheid gebleken dat het openbaar ministerie deze verklaring doelbewust buiten het dossier van het Gerecht heeft gehouden of willen houden. Tenslotte geldt dat zelfs als het Gerecht, per abuis, niet over die verklaring heeft beschikt, kan worden aangenomen dat het Gerecht niet tot een ontslag van rechtsvervolging zou zijn gekomen. Immers, het Gerecht heeft, nadat het geoordeeld heeft dat het door de verdachte aan zijn noodweerverweer ten grondslag gelegde feitencomplex niet aannemelijk is geworden, ten overvloede overwogen dat ook als van de aannemelijkheid van dit feitencomplex zou worden uitgegaan, het verweer van de verdachte evenmin kan slagen vanwege het niet voldoen aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit. Daarmee kan worden aangenomen dat ook als de verklaring van [naam key witness] het Gerecht bekend was geweest, dit niet tot het slagen van het noodweerverweer had geleid. Het verweer faalt.
Tunnelvisie
Het standpunt van de verdediging dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging zou moeten worden verklaard omdat bij de opsporingsambtenaren sprake was van tunnelvisie, is evenmin gestaafd met een begin van onderbouwing. Daarnaast is nagelaten te motiveren waarom deze vermeende normschending tot het zwaarste rechtsgevolg dient te leiden, terwijl dat wel van de verdediging mag worden verlangd. Daarom wordt dit verweer gepasseerd.
Het Hof is van oordeel dat ook overigens niet is gebleken dat door het openbaar ministerie ernstig inbreuk is gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. Het Hof acht het openbaar ministerie daarom ontvankelijk in de strafvervolging van de verdachte.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg – ten laste gelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 5 december 2017 in Sint Maarten, opzettelijk, en al dan niet met voorbedachten rade, [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet, en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] meerdere malen in het lichaam gestoken/gesneden met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
subsidiair
hij op of omstreeks 5 december 2017 in Sint Maarten, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen in het lichaam van die [slachtoffer] gestoken/gesneden, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 5 december 2017 in Sint Maarten, aan een persoon te weten: [slachtoffer] opzettelijk, en al dan niet met voorbedachten rade, zwaar lichamelijk letsel, te weten: meerdere (diepe) snijwonden in het lichaam en/of een gesneden halsslagader en/of een gesneden rechter long en/of een gesneden linker long, heeft toegebracht door die [slachtoffer] opzettelijk, en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, (meermaals) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het lichaam te steken/te snijden, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Vrijspraak primair ten laste gelegde
Het Hof leest de tenlastelegging aldus dat de opsteller daarvan heeft bedoeld primair alleen moord ten laste te leggen en subsidiair doodslag.
Het Hof is met het openbaar ministerie en de verdediging van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat met voorbedachten rade is gehandeld. De verdachte zal daarom, zonder nadere motivering, van het primair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het Hof acht - op grond van de hierna weergegeven bewijsmiddelen en de nadere bewijsoverwegingen, in onderling verband en samenhang beschouwd - wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
subsidiair:
hij op
of omstreeks5 december 2017 in Sint Maarten, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet met een mes,
althans een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen in het lichaam van die [slachtoffer] gestoken/gesneden, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Het Hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Overneming van het door het Gerecht gebezigde bewijs
Het Hof neemt over de bewijsmiddelen zoals vermeld op pagina 1 van de bijlage bij het vonnis waarvan beroep onder de nummers 1, 2 en 3. Het Hof verwijst naar die bewijsmiddelen en legt deze ten grondslag aan zijn bewezenverklaring.
Het Hof merkt evenals het Gerecht op dat in de bewijsmiddelen geen (expliciete) landsaanduiding is opgenomen, maar dat algemeen bekend is dat de in die bewijsmiddelen wel opgenomen plaatsen zijn gelegen in Sint Maarten.
Het Hof overweegt voorts dat voor zover geschriften zijn gebruikt, deze slechts zijn gebruikt in samenhang met de inhoud van de andere bewijsmiddelen, die op hetzelfde feit betrekking hebben.
Bewijsoverweging ten aanzien van de subsidiair ten laste gelegde doodslag
De raadsvrouw heeft betoogd dat de verdachte ten aanzien van de subsidiair ten laste gelegde doodslag dient te worden vrijgesproken, omdat het slachtoffer niet meteen is overleden. Het slachtoffer heeft na de vechtpartij nog contact met een vriend van hem gehad en hem de instructie gegeven om op de verdachte te schieten. Daarnaast heeft hij nog contact gehad met zijn vriendin en de heer [naam 1]. Daarnaast had de verdachte niet het (voorwaardelijk) opzet op het doden van het slachtoffer, aldus de raadsvrouw. Hij wilde het slachtoffer van zich af hebben en heeft zich tegen hem verdedigd.
Het Hof overweegt als volgt.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte het slachtoffer tienmaal met een mes in zijn lichaam heeft gestoken/gesneden. Twee steekwonden zijn door de verdachte in de nek van het slachtoffer aangebracht, drie bij zijn schouders, drie op zijn rug, één aan de linkerzijde, laag zijdelings, van zijn borstkas en één op zijn elleboog. Drie van deze steekwonden hebben tot de dood van het slachtoffer geleid: de steekwond linksachterin de nek, de steekwond aan de rechterzijde van de onderrug die een steekwond in de rechter long heeft veroorzaakt en de steekwond aan de linkerzijde, laag zijdelings, van de borstkas van het slachtoffer. Deze steekwonden waren tussen de 8 en 10 centimeter diep.
De verdachte heeft – gelet op de diepte van de steekwonden - met grote kracht met een mes meermalen in het bovenlichaam van het slachtoffer gestoken, waardoor hij is overleden. Door het slachtoffer op deze wijze met een mes meermalen in het bovenlichaam te steken, kan het niet anders zijn dan dat de verdachte de bedoeling had het slachtoffer te doden. Vol opzet op de dood kan dus worden bewezen.
Het Hof acht de subsidiair ten laste gelegde doodslag derhalve bewezen. Het feit dat het slachtoffer na het toebrengen van de messteken nog contact heeft gehad met anderen, doet aan het voorgaande niet af.
Het verweer wordt verworpen.
Verweren ten aanzien van de strafbaarheid van het feit
De raadsvrouw heeft in hoger beroep nadrukkelijk betoogd dat het beroep op noodweer(exces) ziet op het meer subsidiair ten laste gelegde feit en niet op de ten laste gelegde doodslag.
Nu de verdachte gemotiveerd heeft aangevoerd dat hij heeft gehandeld uit zelfverdediging, overweegt het Hof ten aanzien van de strafbaarheid van het bewezenverklaarde feit het volgende.
De verdachte heeft verklaard dat hij op 5 december 2017 het slachtoffer, dat hem eerder die nacht met een vuurwapen had bedreigd, in zijn woning zag kijken. Het slachtoffer liep daarna naar zijn auto en de verdachte is naar hem toegelopen en heeft hem aangesproken. Het slachtoffer heeft hem daarop aangevallen met een mes. De verdachte heeft dat mes afgepakt, zonder daarbij zelf gewond te raken. In de worsteling die volgde heeft de verdachte het slachtoffer eenmaal in zijn buik gestoken. De verdachte kan zich niet herinneren dat hij het slachtoffer vaker heeft gestoken. De verdachte heeft aangevoerd dat hij niet kon vluchten, omdat hij tussen twee auto’s ingeklemd stond en achter hem een grote boom stond waar hij niet langs kon. De verdachte heeft daarom uit zelfverdediging het slachtoffer met een mes gestoken. Het door de verdachte geschetste scenario is middels een reconstructie nagespeeld. De beelden zijn, voor zover nodig, ter terechtzitting in hoger beroep bekeken.
Het Hof verwerpt het verweer evenals het Gerecht op feitelijke gronden. Anders dan de verdediging is het Hof van oordeel dat op geen enkel moment de feiten die ten grondslag zijn gelegd aan het bestaan van een noodweersituatie aannemelijk zijn geworden.
Het Hof overweegt daartoe als volgt.
[naam key witness] heeft op 12 december 2017, zeven dagen na het incident, een getuigenverklaring afgelegd. Daarin heeft hij onder meer verklaard:

I saw the man that passed away and [naam verdachte](het Hof begrijpt: de verdachte)
were fighting. I was like 20 meter from where the cars from the victim were parked.’ [1]
[naam key witness] heeft tijdens dat verhoor niets verklaard over een mes dat hij heeft gezien bij het slachtoffer of de verdachte, ook niet nadat hem was gevraagd wat hij over het slachtoffer kon vertellen. Evenmin heeft hij verklaard dat hij heeft gezien dat er stekende bewegingen werden gemaakt, terwijl hij zich op slechts 20 meter afstand van het incident zou hebben bevonden.
Twee maanden na de steekpartij, op 7 februari 2018, heeft [naam key witness] een gedetailleerde verklaring afgelegd waarin hij onder meer heeft verklaard dat het slachtoffer in eerste instantie een mes in zijn handen had [2] . Het Hof is van oordeel dat als [naam key witness] dat op 5 december 2017 inderdaad zou hebben gezien, het in de rede had gelegen dat hij zo’n belangrijke waarneming al tijdens zijn eerste verhoor bij de politie naar voren had gebracht.
Het Hof is met de procureur-generaal van oordeel dat gelet op het verschil in inhoud tussen de eerste en de tweede verklaring van [naam key witness], tegen de achtergrond van het tijdsverloop tussen die twee verklaringen, er gerede twijfel is of de inhoud van de tweede verklaring wel op de eigen waarneming van [naam key witness] berust. Het Hof acht de getuigenverklaring van [naam key witness] van 7 februari 2018 daarom niet geloofwaardig en stelt deze terzijde.
De verklaring van de verdachte dat hij het slachtoffer heeft gestoken nadat hij door het slachtoffer werd aangevallen, vindt derhalve geen steun in het dossier en is ook overigens niet aannemelijk geworden.
Het Hof is met het Gerecht van oordeel dat daarentegen wel elementen te vinden zijn die het scenario van de verdachte tegenspreken. Het Hof betrekt daarbij met name de aard van de verwondingen bij het slachtoffer. De steekwonden zijn deels van boven en voornamelijk in de rug en nek van het slachtoffer aangebracht. Dat duidt op aanvalsletsel. Daarnaast is geen enkel afweerletsel bij de verdachte [3] en bij het slachtoffer [4] aangetroffen. Deze omstandigheden passen bij een scenario waarbij het slachtoffer onverhoeds is aangevallen en niet bij een scenario dat de verdachte zich moest verdedigen.
Het beroep op noodweer wordt door het Hof verworpen. Ook overigens zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten, zodat dit strafbaar is.
Kwalificatie
Het subsidiair bewezen verklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 2:259 van het Wetboek van Strafrecht. Het wordt als volgt gekwalificeerd:

doodslag.

Strafbaarheid van de verdachte
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van het beroep op noodweer, kort gezegd inhoudende dat geen sprake was van een noodweersituatie, komt de verdachte evenmin een beroep op noodweerexces toe.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Oplegging van straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, op de mate waarin de gedraging aan de verdachte te verwijten is en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag. Hij heeft het slachtoffer maar liefst tienmaal met een mes gestoken/gesneden. Niet alleen heeft de verdachte daardoor het slachtoffer zijn meest fundamentele recht, te weten het recht om te leven, ontnomen, maar ook aan zijn familie en nabestaanden een groot en onherstelbaar leed toegebracht.
Naar het oordeel van het Hof kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
In dat verband wordt aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten straftoemeting, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid van het Hof en de Gerechten in eerste aanleg zijn neerslag heeft gevonden. Daarin wordt voor een doodslag als indicatie een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 10 tot 12 jaren gegeven.
In dit geval heeft de verdachte vol opzet op de dood van het slachtoffer gehad. Het Hof rekent de verdachte voorts zwaar aan dat hij op kennelijk lichtvaardige wijze ter beslechting van een conflict over een parkeerplaats tot het meermalen steken van het slachtoffer is overgegaan.
De verdachte heeft door zijn proceshouding geen enkele verantwoordelijkheid voor zijn daad genomen en geen inzicht in zijn handelen gegeven, laat staan berouw getoond.
Voorts heeft het geweld plaatsgevonden in de vroege middag op de openbare weg, waarbij mensen aanwezig hadden kunnen zijn. De verdachte heeft op de koop toegenomen dat voorbijgangers werden geconfronteerd met het geweld.
Dat zijn omstandigheden die naar het oordeel van het Hof strafverhogend werken.
Het Hof heeft verder acht geslagen op de strafkaart van de verdachte.
Tenslotte heeft het Hof gelet op de over de verdachte uitgebrachte rapportages omtrent zijn persoon, waarin zowel psychiater als psycholoog concluderen tot volledige toerekeningsvatbaarheid. Het Hof verenigt zich met deze conclusie en maakt deze tot de zijne.
Het Hof is, na alles te hebben afgewogen, tot de slotsom gekomen dat een gevangenisstraf van 12 jaren, met aftrek van voorarrest, passend en geboden is. De verdachte zal daartoe dan ook worden veroordeeld.

BESLISSING

Het Hof:
vernietigt het vonnis van het Gerecht en doet opnieuw recht;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte primair ten laste is gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de
12 (twaalf) jaren;
beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mrs. M.C.B. Hubben, S.A. Carmelia en W.J. Geurts-de Veld, leden van het Hof, bijgestaan door mr. A.F. van der Heide, (zittings)griffier, en op 5 maart 2020 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van het Hof in Sint Maarten.
mr. M.C.B. Hubben en de uitspraakgriffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam key witness] met documentcode 1712121150.GET van 12 december 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 1](dossierpagina’s 111-113 zaakdossier02 onderzoek Posbank).
2.Proces-verbaal van tweede verhoor getuige [naam key witness] met documentcode 1802071420.GET van 7 februari 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 2] en [opsporingsambtenaar 3](dossierpagina’s 116-117 zaakdossier02 onderzoek Posbank).
3.Verklaring verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 13 februari 2020.
4.Een geschrift, zijnde het Forensic Autopsy Report d.d. 21 december 2017 (dossierpagina’s 40-48)