ECLI:NL:OGHACMB:2020:78

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
12 maart 2020
Publicatiedatum
28 april 2020
Zaaknummer
500.00094/19 H136/19
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van een vonnis in een drugszaak met betrekking tot invoer van verdovende middelen

Op 12 maart 2020 heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba uitspraak gedaan in hoger beroep in een strafzaak tegen de verdachte, die eerder door het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao was veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaren. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis, dat was gewezen op 14 juni 2019. De procureur-generaal, mr. M.L.A. Angela, vorderde bevestiging van het vonnis, terwijl de raadsman, mr. H.H.S. Johannes, pleitte voor vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde en voerde een strafmaatverweer. Het Hof heeft het vonnis van het Gerecht bevestigd, met enkele aanpassingen en toevoegingen aan de bewijsmiddelen.

Het Hof heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte betrokken waren bij de invoer van verdovende middelen, waaronder cocaïne en hennep. De verdachte had verklaard dat hij en zijn medeverdachte wiet gingen halen, maar het Hof oordeelde dat zij bewust het risico hadden genomen dat zij ook cocaïne zouden invoeren. De bewijsmiddelen, waaronder verklaringen van de verdachte en de medeverdachte, wezen erop dat de in beslag genomen balen aan hen konden worden toegeschreven. Het Hof concludeerde dat er wettig en overtuigend bewijs was voor de invoer van zowel hennep als cocaïne.

De uitspraak van het Hof bevestigde de eerdere veroordeling en benadrukte de ernst van de feiten, waarbij het Hof de aanpassing van bewijsmiddelen en de overwegingen van de raadsman in zijn beslissing heeft meegenomen. De uitspraak werd gedaan in tegenwoordigheid van de griffier tijdens een openbare terechtzitting.

Uitspraak

Zaaknummer: H 136/19

Parketnummer: 500.00094/19
Uitspraak: 12 maart 2020 Tegenspraak

Vonnis

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht) van 14 juni 2019 in de strafzaak tegen de verdachte:

[VERDACHTE],

geboren op [geboortedatum] 1993 in [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats],
thans gedetineerd in het huis van bewaring in Curaçao.
Hoger beroep
Het Gerecht heeft de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren met aftrek van voorarrest.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het Hof heeft kennisgenomen van de vordering van de procureur-generaal, mr. M.L.A. Angela, en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman, mr. H.H.S. Johannes, advocaat in Curaçao, naar voren is gebracht.
De procureur-generaal heeft gevorderd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De raadsman heeft primair bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde. Voorts is een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het Hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en met de redengeving waarop dit berust, met aanpassing van een bewijsmiddel en met toevoeging van een bewijsmiddel en een tweetal bewijsoverwegingen.
Aanpassing en toevoeging van een bewijsmiddel
Het Hof past bewijsmiddel 6 uit het vonnis van het Gerecht aan, zodat dit thans als volgt komt te luiden:
6.
De verklaring van de verdachte op de terechtzitting van het Gerecht van 14 juni 2019, inhoudende:
Ik weet dat ik iets verkeerd heb gedaan. We gingen wiet halen. Ik had met een zaklantaarn in de balen gecontroleerd. Ik denk dat ik zeven balen heb gezien.
Het Hof vult de door het Gerecht gebezigde bewijsmiddelen aan met het volgende bewijsmiddel:
7.
Het proces-verbaalverhoor verdachte van 30 maart 2019, (Code V02-4), voor zover inhoudende als volgt:
[medeverdachte] en ik gingen Greepy (Marihuana) halen bij een andere boot op zee. [medeverdachte] was op de hoogte daarvan. Hij was de kapitein op de boot.
Aan de verdachte [VERDACHTE] wordt de foto van de aangetroffen verdovende middelen getoond.
U vraagt mij hoe wij aan deze verdovende middelen zijn gekomen. De andere boot heeft het voor ons gebracht en wij moesten het overladen.De andere jongens op de andere boot hebben geholpen met overladen.
Aanvullende bewijsoverwegingen
a.
De raadsman heeft aangevoerd dat het proces-verbaal aanhouding van 30 maart 2019 (bewijsmiddel 1) en het proces-verbaal van overname, weging, testen en opsturen van monsters naar het laboratorium van 30 maart 2019 (bewijsmiddel 2) niet met elkaar overeenstemmen met betrekking tot de hoeveelheid drugs. Immers, uit het eerste proces-verbaal blijkt dat er in totaal 7 balen door de Kustwacht zijn aangetroffen en in het tweede proces-verbaal wordt gesproken van:
  • zes (6) balen bevattende in totaal honderd zevenenvijftig (157) pakken;
  • een baal bevattende in totaal twintig (20) pakken;
  • twee losse pakken.
Het Hof is anders dan de raadsman van oordeel dat van enige onduidelijkheid omtrent de in beslag genomen balen geen sprake is. Immers, uit bewijsmiddel 2 blijkt dat de door de Kustwacht aan de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] overgedragen verdovende middelen dezelfde zijn als de door de Kustwacht op de boot [naam boot] aangetroffen verdovende middelen. Bovendien is de verdachte geconfronteerd met een foto van de balen vergezeld van de twee losse pakken en heeft hij er gezien zijn reactie blijk van gegeven deze te herkennen [1] .
b.
Namens de verdachte is als verweer gevoerd dat de in het water aangetroffen baal de cocaïne moet hebben bevat. Deze baal was niet van zijn boot afkomstig zodat hij daar geen verantwoordelijkheid voor kan dragen.
Het Hof stelt voorop dat blijkens de bewijsmiddelen een baal in het water heel dicht bij het vaartuig dreef. Onder die omstandigheden staat buiten redelijke twijfel vast dat de desbetreffende baal door de verdachte en de medeverdachte in het water is gegooid. Derhalve kunnen al de inbeslaggenomen balen aan de verdachte en de medeverdachte worden toegeschreven.
Het Hof is van oordeel dat de verdachten willens en wetens bewust de aanmerkelijke kans hebben aanvaard dat zij naast hennep ook cocaïne hebben ingevoerd. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte en de medeverdachte bij de overdracht merkten dat het totale gewicht van de balen (aanzienlijk) méér was dan de afgesproken hoeveelheid hennep die zij zouden ophalen. Het is een feit van algemene bekendheid dat cocaïne, al dan niet in combinatie met hennep, met grote regelmaat op soortgelijke wijze naar Curaçao wordt getransporteerd. Aldus hebben de verdachte en de medeverdachte – op zijn minst – bewust het risico genomen dat zij naast de afgesproken hennep ook cocaïne hebben ingevoerd in Curaçao.
Derhalve kan wettig en overtuigend bewezen worden dat de verdachte en de medeverdachte ook de baal cocaïne hebben ingevoerd.

BESLISSING

Het Hof:
bevestigthet vonnis van het Gerecht met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J. Geurts-de Veld, mr. S.A. Carmelia en mr. D. Radder, leden van het Hof, bijgestaan door mr. R.J. Gras, zittingsgriffier, en op 12 maart 2020 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao.
uitspraakgriffier:

Voetnoten

1.Zie hiervoor bewijsmiddel 7.