ECLI:NL:OGHACMB:2020:7

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
30 januari 2020
Publicatiedatum
3 februari 2020
Zaaknummer
500.00095/17 en 500.00308/15 (TUL) H 206/2018
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake medeplegen van moord en vuurwapenbezit in Curaçao

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 30 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte voor medeplegen van moord en vuurwapenbezit. De zaak betreft een liquidatie die plaatsvond op 5 februari 2017 in Curaçao, waarbij het slachtoffer, [slachtoffer], werd doodgeschoten. De verdachte, [VERDACHTE], werd beschuldigd van het faciliteren van de liquidatie door het verstrekken van vuurwapens, het regelen van een vluchtauto en het geven van informatie over de verblijfplaats van het slachtoffer. Het Hof oordeelde dat de verdachte als medepleger kan worden aangemerkt, gezien zijn essentiële rol in de uitvoering van de liquidatie. De verdachte werd eerder door het Gerecht in eerste aanleg veroordeeld tot 16 jaar gevangenisstraf, maar het Hof verhoogde deze straf naar 18 jaar, rekening houdend met de ernst van het delict en de impact op de samenleving. Daarnaast werden schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die emotioneel leed hadden geleden door de gewelddadige dood van hun zoon. Het Hof bevestigde de vorderingen van de benadeelde partijen en legde schadevergoedingsmaatregelen op aan de verdachte.

Uitspraak

Zaaknummer: H 206/2018
Parketnummers: 500.00095/17 en 500.00308/15 (TUL)
Uitspraak: 30 januari 2020 Tegenspraak
Vonnis
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht) van 28 september 2018 in de strafzaak tegen de verdachte:
[VERDACHTE],
geboren op [geboortedatum 1] in Curaçao,
wonende in Curaçao,
thans gedetineerd in het huis van bewaring in Curaçao.
Hoger beroep
Het Gerecht heeft de verdachte bij zijn vonnis ter zake van het onder 1 primair impliciet primair en het onder 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 jaren met aftrek van voorarrest. Voorts heeft het Gerecht beslissingen genomen ten aanzien van een vordering tot tenuitvoerlegging en vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het Hof heeft kennisgenomen van de vordering van de procureur-generaal,
mr. M.L.A. Angela, en van hetgeen door de verdachte en zijn raadslieden,
mrs. G.C.A. Scheperboer-Parris en M. Elzinga-Soumah, naar voren is gebracht. Voorts heeft het Hof kennisgenomen van hetgeen namens de benadeelde partijen [benadeelde partij 1], [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3], door Stichting Slachtofferhulp Curaçao, in het kader van de vorderingen tot schadevergoeding naar voren is gebracht.
De procureur-generaal heeft gevorderd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, behoudens ten aanzien van de beslissing op de vorderingen van de benadeelde partijen inclusief de daarbij behorende schadevergoedingsmaatregel, en in dat verband gevorderd over te gaan tot toewijzing van:
- de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] tot een bedrag van NAf 5.125,93 aan materiële schade en NAf 20.000,00 aan immateriële schade en oplegging van de daarbij behorende schadevergoedingsmaatregel;
- de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]tot een bedrag van NAf 9.323,06 aan materiële schade en NAf 20.000,00 aan immateriële schade en oplegging van de daarbij behorende schadevergoedingsmaatregel;
- de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] tot het gevorderde bedrag aan materiële schade en oplegging van de daarbij behorende schadevergoedingsmaatregel.
De raadslieden hebben primair bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten en dat de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling zal worden afgewezen. Subsidiair hebben zij een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het Hof tot andere beslissingen komt.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - met inachtneming van de gevorderde en toegewezen wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd:
FEIT 1:
PRIMAIR
dat hij op of omstreeks 5 februari 2017, te Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en -al dan niet- met voorbedachten rade,
[slachtoffer]
van het leven hebben/heeft beroofd, immers hebben/heeft verdachte en/of zijn mededader(s) met dat opzet en -al dan niet- na kalm beraad en rustig overleg, met (een) vuurwapen(s) een of meerdere (gerichte) schoten gelost op en/of in de richting van (het lichaam van) die [slachtoffer], tengevolge waarvan die [slachtoffer] meerdere verwondingen heeft opgelopen en die [slachtoffer] aan de verwondingen is overleden.
(artikel 2:262/259 Wetboek van Strafrecht)
SUBSIDIAIR
dat [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] op 5 februari 2017, althans in of omstreeks de maand februari 2017 te Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en -al dan niet- met voorbedachten rade,
[slachtoffer]
van het leven heeft/hebben beroofd, immers heeft/hebben [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of hun mededader(s) met dat opzet en -al dan niet- na kalm beraad en rustig overleg, met (een) vuurwapen(s) een of meerdere (gerichte) schoten gelost op en/of in de richting van (het lichaam van) die [slachtoffer], tengevolge waarvan die [slachtoffer] meerdere verwondingen heeft opgelopen en die [slachtoffer] aan die verwondingen is overleden,
tot/bij welk misdrijf verdachte op 5 februari 2017, althans in of omstreeks de maand februari 2017 te Curaçao, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, hebbende hij, verdachte,
 die [medeverdachte 1] in contact gebracht met (de opdrachtgever) [medeverdachte 3] en/of,
 een vuurwapen van (de opdrachtgever) [medeverdachte 3] in ontvangst genomen en aan [medeverdachte 1] ter beschikking gesteld en/of,
 de woning van [slachtoffer] aan [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] aangewezen en/of,
 die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] ketelpakken, bivakmutsen en handschoenen verschaft en/of,
 een (gestolen) auto geregeld voor die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] zodat zij zich naar de woning van [slachtoffer] konden transporteren en/of,
 zijn woning beschikbaar gesteld zodat [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] zich konden aankleden om het feit te gaan plegen en/of,
 inlichtingen verschaft aan [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] over de locatie van de slaapkamer van [slachtoffer] binnen de woning en/of,
 zijn (stief)zoon op vooronderzoek gestuurd om vast te stellen dat [slachtoffer] thuis was en/of,
 [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] vervoerd van de “Barika di Seru” (de plek waar de auto werd verbrand) naar de woning (van zijn broer) en/of,
 een ontmoeting geregeld tussen die [medeverdachte 1] en (de opdrachtgever) [medeverdachte 3] bij de DOK maatschappij zodat [medeverdachte 1] de betaling in ontvangst kon nemen en/of,
 die haren van de [medeverdachte 2] geknipt om zijn identiteit te verhullen en/of,
 meegewerkt aan het creëren van een situatie waarin het voor die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] gemakkelijker, werd om bovenomschreven misdrijf te plegen;
(artikel 1:123 j◦ 2:262/259 Wetboek van Strafrecht)
FEIT 2:
dat hij op of omstreeks 5 februari 2017, te Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, voorhanden heeft gehad,
 een vuurwapen
in ieder geval een of meerdere vuurwapens en/of munitie in de zin van de Vuurwapenverordening 1930.
(artikel 3 j◦ 11 van de Vuurwapenverordening 1930)
Bewezenverklaring
Het Hof acht - op grond van de hierna weergegeven bewijsmiddelen en de nadere bewijsoverwegingen, in onderling verband en samenhang beschouwd - wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande:
FEIT 1:
PRIMAIR
dat hij op
of omstreeks5 februari 2017,
inCuraçao, tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen,
althans alleen,opzettelijk en
-al dan niet-met voorbedachten rade,
[slachtoffer]
van het leven
hebben/heeft beroofd, immers hebben
/heeftverdachte en
/ofzijn mededader
(s
)met dat opzet en -al dan niet- na kalm beraad en rustig overleg, met
(een
)vuurwapen
(s) een of meerdere (gerichte)schoten gelost
op en/ofin de richting van
(het lichaam van
)die [slachtoffer], ten gevolge waarvan die [slachtoffer] meerdere verwondingen heeft opgelopen en die [slachtoffer] aan de verwondingen is overleden;
FEIT 2:
dat hij op
of omstreeks5 februari 2017,
inCuraçao, tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen,
althans alleen,voorhanden heeft gehad,
 een vuurwapen
in ieder geval een of meerdere vuurwapensen
/ofmunitie in de zin van de Vuurwapenverordening 1930.
Het Hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd (
cursief). De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsmiddelen
Het Hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de hierna volgende bewijsmiddelen zijn vervat en redengevend zijn voor de bewezenverklaring. [1] De inhoud van de bewijsmiddelen is telkens zakelijk weergegeven.
Daarbij wordt opgemerkt dat ieder bewijsmiddel, ook in zijn onderdelen, slechts wordt gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft en, voor zover het een geschrift als bedoeld in artikel 387, eerste lid, aanhef, onder e, van het Wetboek van Strafvordering betreft, telkens slechts wordt gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
1. Op 5 februari 2017 omstreeks 16.00 uur, werd de verbalisant [verbalisant 1] naar aanleiding van een melding gedirigeerd naar het adres [adres] in Curaçao. Zij heeft het volgende gerelateerd:
“Ik, verbalisant, was omstreeks 16.15 uur, ter plaatse op het adres [adres]. In de achterste slaapkamer lag het slachtoffer op zijn buik op bed. Hij had drie schotwonden, in zijn (romp) rug, zijn linkerhand en zijn linker bovenarm. Hij gaf geen teken van leven.
Het slachtoffer bleek in leven te zijn: [slachtoffer], geboren in Curaçao op [geboortedatum 2].
Door de politiearts Dr. A.H.E. Maduro werd omstreeks 17.10 uur de dood van het slachtoffer [slachtoffer], geconstateerd.” [2]
2. Op 7 februari 2017 werd door de patholoog-anatoom Dr. R.O. Gogorza gerechtelijke sectie verricht op het lichaam van [slachtoffer]. De verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] hebben het volgende gerelateerd:
Kogeltrajecten:
1. Kogeltrajectverloop van inschotwond bij het vingerkootje van de rechter wijsvinger, uitschot- en inschotwond bij palmair zijde van de rechter wijsvinger, uitschotwond bij het dorsaal gedeelte tussen de rechterduim en wijsvinger, inschotwond bij de rechter oksel en uitschotwond bij de rechter bovenrug.
2. Kogeltrajectverloop van rechter onderbuik naar rechter onderrug, waar door de patholoog-anatoom een projectiel onder de huid van het slachtoffer werd verwijderd.
3. Kogeltrajectverloop van de rechter posterior oksellijn door de tiende rib, door de rechterlong en vervolgens door de aorta. Het projectiel kwam hierna tot stilstand bij het linker gedeelte van de lichaamsholte tussen de longen.
Doodsoorzaak:
[Slachtoffer] is overleden ten gevolge van een inwendige bloeding veroorzaakt door weefselschade aan de longen en de aorta. De weefselschade werd zeer waarschijnlijk veroorzaakt door kogelperforatie.” [3]
3. De politie heeft camerabeelden verkregen die zijn opgenomen buiten de woning gelegen aan de [adres] op 5 februari 2017. Het Hof heeft ter terechtzitting op die beelden het volgende waargenomen:
“Omstreeks 15.11.51, komt een zwarte auto in beeld welke midden op straat voor de woning gelegen aan de [adres] stopt. Twee geheel in het blauw geklede en bewapende mannen stappen uit de auto en rennen de woning binnen. De mannen zijn ongeveer 14 seconden in de woning en vertrekken in voornoemde auto.” [4]

4.[Getuige 1] heeft op 5 februari 2017 de volgende verklaring afgelegd:

“Vandaag 5 februari 2017 zat ik in mijn woonkamer televisie te kijken. Ik zag op dat moment een zwartgekleurd voertuig voor mijn woning stoppen en twee geheel in het blauw geklede mannen uit het voertuig stappen en zich naar mijn woning haasten. Hun gezichten waren bedekt met bivakmutsen. Één van de mannen kwam op me af en zei ‘Para ketu’. Hij hield mij onder dwang door een vuurwapen tegen mijn linkerslaap te zetten. De andere man liep direct naar de slaapkamer van mijn zoon. Ik hoorde hierna drie à vier schoten uit de slaapkamer van mijn zoon komen. Hierna namen zij de benen. Zij stapten in het zwartgekleurde voertuig en reden met gierende banden weg. Ik liep naar de slaapkamer van “Chado” (opmerking verbalisant: met Chado wordt bedoeld wijlen [slachtoffer]). Hij lag op zijn bed en ik zag bloed aan zijn rechterzijde.” [5]
5. De verdachte [medeverdachte 2] heeft op 16 februari 2017 de volgende verklaring afgelegd:
“[M] (het Hof begrijpt: [medeverdachte 1]) is degene die Chado heeft doodgeschoten. [M] en [S] (het Hof begrijpt: de verdachte) hebben tegen mij gelogen. Er werd tegen mij gezegd dat wij naar de woning van Chado zouden gaan om Chado van drugs te beroven. Ik moest in de woonkamer blijven om de anderen die in de woning aanwezig waren onder controle te houden.” [6]
6. De verdachte [medeverdachte 2] heeft op 16 februari 2017 de volgende nadere verklaring afgelegd:
“Ik heb de mensen die zich op 5 februari 2017 in de woning bevonden onder controle gehouden door hen met het vuurwapen, een revolver, dat ik in mijn hand had te bedreigen.
Ik had een lichtblauw gekleurd ketelpak, zwarte schoenen en zwarte handschoenen aan en een donkergekleurde bivakmuts op mijn hoofd. [M] had een donkerblauw gekleurd ketelpak, zwarte handschoenen en sportschoenen aan en een zwartgekleurde bivakmuts op zijn hoofd. Hij had ook een revolver bij zich. Wij hebben op 5 februari 2017 de vuurwapens van [S] gekregen. Ook de zwart gekleurde auto werd op die dag, dertig minuten voordat wij naar de woning van Chado waren gegaan, door [S] aan [M] en mij gegeven. [S] had zijn stiefzoon naar de woning van Chado gestuurd om een Playstationspel te lenen. Zo wisten wij dat Chado zich thuis bevond. Hierna vertrokken wij meteen vanuit de woning van [S] naar de woning van Chado. [M] trad op als bestuurder van de auto. De auto heeft hij midden op straat tot stilstand gebracht. Wij renden toen naar binnen en in de woonkamer richtte ik mijn vuurwapen op de vader van Chado. Ondertussen was [M] naar de slaapkamer van Chado gerend. Hij opende de slaapkamerdeur en ging naar binnen. Meteen nadat hij naar binnen was gegaan, hoorde ik schoten. Nadat [M] uit de slaapkamer van Chado kwam, renden wij naar de auto, stapten in en reden met hoge snelheid weg. In de buurt van de school op de Oranjestraat heeft [M] de auto in brand gestoken met gasoline die [S] vooraf in de auto had gezet. [M] heeft daarbij brandwonden opgelopen. De ketelpakken, bivakmutsen en handschoenen hebben wij iets verder uitgetrokken en weggegooid. De revolvers hebben wij teruggegeven aan [S]. Hij stond ons in een auto op te wachten en wij reden naar de woning van een familielid van hem, waar [M] zich kon wassen. Hierna reden wij naar de woning van [S], waar hij mijn lange haren had afgeknipt. Daarna stapte ik in mijn auto die voor de woning van [S] stond geparkeerd en reed naar huis. [M] bleef achter bij de woning van [S]. De volgende dag rond de middaguren werd ik door [M] gebeld met het verzoek hem thuis op te halen. Daar aangekomen zei hij dat [S] hem US$ 8.000,00 had gegeven voor de moord op Chado. US$ 4.000,00 voor [M] en US$ 4.000,00 voor mij. Gedurende de vlucht heb ik vragen aan [M] gesteld over het feit dat Chado was doodgeschoten en niet beroofd. [M] zei dat ik me geen zorgen moest maken omdat er geld op het hoofd van Chado stond. De revolver die ik bij me had, bevatte geen kogels.” [7]
7. De verdachte [medeverdachte 2] heeft op 21 februari 2017 de volgende verklaring afgelegd:
“De ketelpakken, bivakmutsen en handschoenen werden door [S] aan [M] en mij gegeven op 5 februari 2017.” [8]

8.De verdachte heeft op 10 mei 2017 de volgende verklaring afgelegd:

“Op 5 februari 2017 waren [M] en Chamo (het Hof begrijpt: [medeverdachte 2]) de woning van Chado binnengevallen. [M] heeft Chado doodgeschoten. Patutu (het Hof begrijpt: [medeverdachte 3]) was de persoon die heeft betaald om de woning van Chado binnen te vallen. Patutu had mij benaderd om de woning van Chado binnen te vallen. Hij had aan mij gevraagd om twee mannen naar hem toe te sturen, zodat zij iets voor hem konden doen. [M] heeft Chamo erbij gehaald om de opdracht van Patutu uit te kunnen voeren. Ik heb een vuurwapen uit handen van Patutu gekregen, dat ik aan [M] moest geven.
[M] was degene die het verhaal over het stelen van drugs bij de woning heeft verzonnen.
Ik was degene die aan [M] en Chamo had verteld dat de slaapkamer van Chado de laatste kamer aan de rechterkant was. Toen ik op 6 februari 2017 (het Hof begrijpt: 5 februari 2017) met Chado had gesproken heeft hij tegen mij gezegd dat hij die dag nergens naartoe zou gaan en thuis zou blijven. Ik had die informatie aan [M] en Chamo doorgegeven.
Patutu heeft tegen mij gezegd dat hij geld aan de jongens moest geven nadat de daad had plaatsgevonden. Hij wilde weten waar hij de jongens kon vinden om het beloofde geld te kunnen overhandigen. Ik had tegen Patutu gezegd dat ik bij Dok Maatschappij zou gaan werken, dat ik om 12.00 uur ’s middags pauze had en dat hij dan bij mij kon komen. Ik had tegen Patutu gezegd dat hij bij mijn werk moest komen om te betalen nadat zijn opdracht was uitgevoerd. Hij moest het geld aan mij geven. Er werd NAf 20.000,00 aan [M] beloofd voor de moord op Chado. [M] heeft op 6 februari 2017 het geld in ontvangst genomen. Patutu was bij Dok Maatschappij gekomen om [M] te betalen.” [9]
9. Op 10 mei 2017 hebben de verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] een fotoconfrontatie met [verdachte] gehouden. Zij hebben het volgende gerelateerd:
“Er werd een meerkeuze fotoconfrontatie met [verdachte] gedaan.
[Verdachte] wees op fotosheet B de man afgebeeld onder nummer 6 aan, als de man bijgenaamd Patutu, als de persoon die had betaald om Chado te laten vermoorden.
Op fotosheet B op foto nummer 6, staat [medeverdachte 3], geboren op [geboortedatum 3] in Curaçao, afgebeeld.” [10]
10. De verdachte [medeverdachte 1] heeft op 11 februari 2017 het volgende verklaard:
“De volgende dag (het Hof begrijpt: 6 februari 2017) ging ik naar Dok Maatschappij en bleef daar op [S] wachten. Hij had omstreeks 12.00 uur pauze. Hij had aan mij gezegd dat zo meteen iemand iets voor hem zou komen brengen. Kort daarna kwam er een oude man aanrijden. Hij trad op als bestuurder van een goudgekleurde SUV en hij gaf mij een lift. Onderweg had hij tegen mij gezegd dat ik een zak die in de auto lag moest pakken en dat de zak voor [S] is. Toen ik uit de auto stapte en in de zak keek zag ik dat er geld in zat. Er zat US$ 12.000,00 in de zak. Op een papier in de zak stond ‘Pa [S]’ geschreven. [S] had tegen mij gezegd dat ik het geld samen met [voornaam] (het Hof begrijpt: [medeverdachte 2]) moest delen en dat ik US$ 3.000,00 voor hem moest brengen.” [11]
11. Op 2 april 2017 hebben de verbalisanten [verbalisant 6] en [verbalisant 1] een fotoconfrontatie met [medeverdachte 1] gehouden. Zij hebben het volgende gerelateerd:
“Er werd een meerkeuze fotoconfrontatie met [medeverdachte 1] gedaan.
[Medeverdachte 1] wees op fotosheet A de man afgebeeld onder nummer 8 aan, als de persoon die hij bij Dok Maatschappij had ontmoet, van wie hij een lift had gekregen en hem een zak met geld voor [S] had gegeven.
Op fotosheet A op foto nummer 8, staat [medeverdachte 3], geboren op [geboortedatum 3] in Curaçao, afgebeeld.” [12]
12. De getuige [medeverdachte 1] heeft ter terechtzitting van het Hof van 12 september 2019 een verklaring afgelegd. Hij heeft toen verklaard:
“Ik kan me niet zo goed herinneren hoe lang voor de schietpartij [verdachte] de opdracht heeft gegeven, maar wel dat het een paar dagen daarvoor was. Ik heb de opdracht rechtstreeks van [verdachte] gekregen.” [13]
13. De verdachte [medeverdachte 2] heeft ter terechtzitting van het Hof van 12 september 2019 een verklaring afgelegd. Hij heeft toen verklaard:
“Het klopt dat ik de opdracht om de drugs van Chado te stelen van [medeverdachte 1] heb vernomen. [Verdachte] had alles voor ons geregeld.” [14]
Bewijsoverwegingen
De raadslieden hebben betoogd dat van medeplegen geen sprake is en de verdachte heeft verklaard dat hij dacht dat het om een ripdeal ging. Het Hof overweegt in dat verband het navolgende.
Uit de bewijsmiddelen en het onderliggende dossier kan de volgende feitelijke gang van zaken worden afgeleid.
Buiten elke twijfel kan worden aangenomen dat [slachtoffer] het slachtoffer is geworden van een pure liquidatie. De opdracht daartoe kwam van de verdachte [medeverdachte 3]. Laatstgenoemde heeft de verdachte benaderd om twee mannen bereid te vinden deze klus te klaren. Voorts werd de verdachte door [medeverdachte 3] gevraagd een rol te spelen bij de betaling zodra het werk zou zijn gedaan. De verdachte heeft hieraan gehoor gegeven en de verdachte [medeverdachte 1] benaderd. [medeverdachte 1] heeft deze klus aanvaard en de verdachte [medeverdachte 2] erbij betrokken. Tegen laatstgenoemde heeft [medeverdachte 1] echter gezegd dat het om een ripdeal zou gaan. Pas tijdens de vlucht na de liquidatie heeft [medeverdachte 1] [medeverdachte 2] te kennen gegeven dat geld voor de dood van Chado was aangeboden.
Dat ook tegen de verdachte zou zijn gezegd dat het om een ripdeal zou gaan, zoals de verdachte heeft verklaard, acht het Hof volstrekt ongeloofwaardig nu de verdachte degene is die met de opdrachtgever in contact stond. Hij was de tweede man, die de uitvoerders bij de klus moest zoeken en alles eromheen regelde. Bovendien heeft hij zelf verklaard dat [medeverdachte 1] het drugsverhaal heeft verzonnen. Deze verklaring van de verdachte schuift het Hof dan ook als ongeloofwaardig terzijde.
De verdachte heeft [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] vervolgens tot in detail in de gelegenheid gesteld het feit te kunnen plegen. Hij overhandigde een vuurwapen van [medeverdachte 3] aan [medeverdachte 1] en verschafte ook een tweede vuurwapen. Voorts regelde hij de vluchtauto, de kleding, de brandstof om de vluchtauto naderhand in brand te steken en verschafte hij voorafgaand aan de liquidatie relevante informatie over waar de slaapkamer van het slachtoffer zich bevond in de woning. Vlak voor de liquidatie liet hij hen weten dat het slachtoffer thuis was. Hij had zijn stiefzoon vooruit gestuurd om dit na te gaan. Na afloop, en nadat zij op zijn instructie de vluchtauto hadden verbrand, haalde hij de beide mannen op, bracht hen naar een veilig onderkomen, alwaar hij ervoor zorgde dat [medeverdachte 1] zich kon wassen, en knipte hij de haren van [medeverdachte 2]. Tenslotte fungeerde hij de volgende dag als tussenpersoon bij de betaling aan [medeverdachte 1] en ontving hij voor zijn aandeel ook een deel van het geld dat op het hoofd van Chado stond.
Hieruit volgt zonder meer dat de verdachte als medepleger van de gepleegde moord (en het vuurwapenbezit) kan worden aangemerkt. Zijn aandeel is essentieel geweest voor het succesvol uitvoeren van de liquidatie. De verweren worden verworpen.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het onder feit 1 primair impliciet primair bewezen verklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 2:262 juncto artikel 1:123 van het Wetboek van Strafrecht. Het wordt als volgt gekwalificeerd:
Medeplegen van moord.
Het onder feit 2 bewezen verklaarde is zowel ten aanzien van het voorhanden hebben van het vuurwapen, als ten aanzien van het voorhanden hebben van de munitie voorzien bij artikel 3, eerste lid, van de Vuurwapenverordening juncto artikel 1:123 van het Wetboek van Strafrecht en strafbaar gesteld in artikel 11 van die verordening.
Het wordt als volgt gekwalificeerd:
Medeplegen van overtreding van een verbod gesteld bij artikel 3, eerste lid, van de Vuurwapenverordening, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Oplegging van straf en maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, op de mate waarin de gedragingen aan de verdachte zijn te verwijten en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van een liquidatie. Hij heeft, kennelijk enkel met het oog op financieel gewin, een opdracht tot liquidatie aangenomen, maar daarbij zijn eigen handen niet vuil gemaakt. Hij heeft uitvoerders aangezocht voor de klus, hen volledig voorbereid en geïnstrueerd en nadien zorggedragen voor de uitbetaling, waarbij hij zelf ook een deel van het geld heeft ontvangen dat op het hoofd van het slachtoffer stond. De door de verdachte aangezochte mannen hebben op meedogenloze wijze de opdracht uitgevoerd.
De gewelddadige aanslag op het slachtoffer vond op klaarlichte dag in de woning van het slachtoffer plaats, terwijl de in de woning aanwezige personen, waaronder de vader van het slachtoffer, onder schot werden gehouden. Het slachtoffer werd, terwijl hij weerloos in zijn bed lag, doodgeschoten. Het slachtoffer is het meest fundamentele recht, te weten het recht om te leven, ontnomen. Ook de nabestaanden van het slachtoffer is een groot en onherstelbaar leed toegebracht. Het Hof rekent de verdachte zijn rol in dit feit zwaar aan. Het lijdt geen twijfel dat dit schietincident de rechtsorde van Curaçao ernstig heeft geschokt en gevoelens van angst, onveiligheid en verbijstering in de maatschappij teweeg heeft gebracht en versterkt.
Tevens heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan verboden vuurwapenbezit. In deze zaak is eens te meer duidelijk geworden tot welke onomkeerbare gevolgen verboden vuurwapenbezit kan leiden. Ook hiertegen dient streng te worden opgetreden.
Naar het oordeel van het Hof kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
In dat verband kan aansluiting worden gezocht bij de oriëntatiepunten straftoemeting, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid van het Hof en de Gerechten in eerste aanleg zijn neerslag heeft gevonden. Daarin wordt voor het medeplegen van moord, als indicatie een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 18 jaren genoemd. Het Hof heeft tevens acht geslagen op de inmiddels onherroepelijk geworden veroordeling door het Gerecht van de schutter in deze zaak tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 jaren.
Het Hof heeft bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf voorts acht geslagen op de strafkaart van de verdachte. Daaruit volgt dat de verdachte reeds eerder en meermalen onherroepelijk is veroordeeld voor geweldsdelicten en ten tijde van het plegen van de bewezen verklaarde feiten nog in een proeftijd liep van een eerder aan hem opgelegde deels voorwaardelijke gevangenisstraf.
Voorts heeft het Hof oog gehad voor de proceshouding van de verdachte, die geen blijk geeft van enig inzicht in de ernst van zijn handelen, laat staan van enig berouw. Integendeel, de verdachte is zich tot en met zijn hoger beroep op het standpunt blijven stellen dat hem weinig blaam treft, omdat hij niet op de hoogte was van de eigenlijke bedoelingen van de opdrachtgever, terwijl zonneklaar is dat de verdachte zoveel mogelijk achter de schermen als diens rechterhand fungeerde en zijn rol voor het slagen van de liquidatie van essentieel belang is geweest.
Voor wat betreft de persoon van de verdachte heeft het Hof kennisgenomen van het psychologisch rapport d.d. 5 mei 2017 opgemaakt door L. Bonofacia, psycholoog, en drs. H.W.T. Linkels, psycholoog NIP. Beiden achten de verdachte volledig toerekeningsvatbaar. Het Hof verenigt zich met deze conclusies en maakt deze tot de zijne.
Het Hof is alles afwegend en met eenparigheid van stemmen van oordeel dat de door het Gerecht opgelegde en door de procureur-generaal gevorderde gevangenisstraf voor de duur van 16 jaren onvoldoende recht doet aan de ernst van het bewezen verklaarde en dat aan de verdachte een gevangenisstraf dient te worden opgelegd voor de duur van 18 jaren.
De verdachte zal daartoe dan ook worden veroordeeld.
Schadevergoeding
De benadeelde partijen [benadeelde partij 1], [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] hebben zich ieder in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. De benadeelde partijen hebben zich ieder in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vorderisng.
De verdediging heeft het deel van de vorderingen van [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2]dat ziet op de immateriële schade betwist.
Ten aanzien van de vordering van [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2]
De vordering van [benadeelde partij 1] strekt tot vergoeding van een bedrag van totaal NAf 45.125,94, bestaande uit een bedrag van NAf 5.125,93 aan materiële schade, bestaande uit uitvaartkosten, en NAf 40.000,00 aan immateriële schade. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van NAf 5.125,93.
De vordering van [benadeelde partij 2] strekt tot vergoeding van een bedrag van totaal NAf 49.323,06, bestaande uit een bedrag van NAf 9.323,06 aan materiële schade, bestaande uit uitvaartkosten, kransen/bloemstukken, grafsteen, T-shirts en T-shirts met opdruk en boodschappen voor condoleance bezoek, en NAf 40.000,00 aan immateriële schade. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van NAf 9.323,06.
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting, de inhoud van het strafdossier en de mondelinge toelichting op de vorderingen is het Hof genoegzaam gebleken dat [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade, zijnde kosten van lijkbezorging, hebben geleden tot bedragen van respectievelijk NAf 5.125,93 en NAf 9.323,06, elk te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 februari 2017 (zijnde de datum waarop de begrafenis heeft plaatsgevonden).
De verdachte is, hoofdelijk, tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vorderingen tot die bedragen toewijsbaar zijn.
Immateriële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting en de mondelinge toelichting op de vorderingen is het Hof gebleken dat de benadeelde partijen ernstig zijn getraumatiseerd door de gewelddadige dood van hun zoon. De vraag die het Hof dient te beantwoorden is of dit leed in onderhavige procedure op enigerlei wijze in juridische zin kan worden vertaald in een schadevergoeding.
Immateriële schade komt voor vergoeding in aanmerking als door het waarnemen van het schadeveroorzakende feit of de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan, een hevige emotionele schok bij de benadeelde partij wordt teweeggebracht, waaruit geestelijk letsel voortvloeit. Dit zal zich met name kunnen voordoen indien iemand tot wie de aldus getroffene in een nauwe affectieve relatie staat, bij het tenlastegelegde is gedood of gewond.
Voor vergoeding is dan wel vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld, hetgeen in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
Het Hof is van oordeel dat het causaal verband tussen het bewezen verklaarde handelen van de verdachte en de psychische klachten van [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] voldoende aannemelijk is geworden en dat zij immateriële schade hebben geleden.
Deze schade vloeit voort uit de psychische gevolgen die het schietincident voor hen heeft gehad. Zij waren allebei in de woning toen het schietincident in de slaapkamer van hun zoon plaatsvond en zijn direct geconfronteerd met hun geliquideerde zoon. Uit de verklaringen van neuropsycholoog, drs. S. Ebecilio, huisarts, dr. G.A. Henriquez, psycholoog, dr. G.M. Wedervoort en huisarts, dr. R.C.J. Landaeta, is gebleken dat bij de benadeelde partijen als gevolg van het incident sprake is van ernstig emotioneel lijden met een langdurig karakter en dat zij hiervoor onder behandeling zijn. Bij de benadeelde partijen is een posttraumatische stressstoornis vastgesteld.
Deze schade zal op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op een bedrag van NAf 20.000,00 per persoon, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 februari 2017.
De verdachte is, hoofdelijk, tot vergoeding van die schade gehouden, zodat beide vorderingen tot dat bedrag toewijsbaar zijn.
Het Hof is van oordeel dat de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] voor het overige niet kunnen worden ontvangen in hun vorderingen en zij het resterende deel van de vorderingen slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen.
Ten aanzien van de vordering van [benadeelde partij 3]
De vordering strekte tot vergoeding van een bedrag van totaal NAf 15.234,53 ter zake van materiële schade in de vorm van ticketkosten, voedingskosten, benzine- en telefoonkosten in Nederland en in Curaçao. Deze vordering is door het Gerecht volledig toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting en de mondelinge toelichting op de vordering is het Hof genoegzaam gebleken dat [benadeelde partij 3] als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade, redelijkerwijs te beschouwen als kosten (in verband met) lijkbezorging, heeft geleden tot een bedrag van NAf 15.234,53, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 februari 2017 (zijnde de datum waarop de benadeelde partij naar Curaçao is gevlogen om de uitvaart van haar broer bij te kunnen wonen).
De verdachte is, hoofdelijk, tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het Hof ziet aanleiding om voor de hiervoor toegewezen vorderingen telkens een schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 1:78 van het Wetboek van Strafrecht aan de verdachte op te leggen. Voor het geval volledige betaling of volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet volgt, zal vervangende hechtenis van na te melden duur worden opgelegd.
De proceskosten van de benadeelde partijen, tot op heden begroot op nihil en ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken, zullen ten laste van de verdachte worden gebracht.
Vordering tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
De officier van justitie heeft bij vordering van 28 augustus 2017 de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van dit Gerecht van 20 april 2016 in de zaak met parketnummer: 500.00308/15 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden.
De procureur-generaal heeft gevorderd dat het Hof zal gelasten dat die voorwaardelijke gevangenisstraf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd.
Nu is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan strafbare feiten heeft schuldig gemaakt, is het Hof van oordeel dat de tenuitvoerlegging van deze straf dient te worden gelast.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 1:26, 1:78 en 1:136 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het Hof:
vernietigt het vonnis van het Gerecht en doet opnieuw recht;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 primair impliciet primair en feit 2 ten laste gelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de
18 (achttien) jaren;
beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
wijst de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde partij 1]geleden materiële schade toe tot een bedrag van
NAf 5.125,93 (zegge: vijfduizend honderdvijfentwintig gulden en drieënnegentig cent),vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 16 februari 2017
,tot aan de dag van de voldoening, en veroordeelt de verdachte, die hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij;
legt aan de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij
[benadeelde partij 1]de verplichting op tot betaling aan het Land van een bedrag van
NAf 5.125,93 (zegge: vijfduizend honderdvijfentwintig gulden en drieënnegentig cent), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
60 (zestig) dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 februari 2017 tot aan de dag van de voldoening;
wijst de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [benadeelde partij 1] geleden immateriële schade toe tot een bedrag van
NAf 20.000,00 (zegge: twintigduizend gulden),vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 februari 2017 tot aan de dag van de voldoening, en veroordeelt de verdachte, die hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij;
legt aan de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij
[benadeelde partij 1]de verplichting op tot betaling aan het Land van een bedrag van
NAf 20.000,00 (zegge: twintigduizend gulden), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
135 (honderdvijfendertig) dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 februari 2017 tot aan de dag van de voldoening;
verklaart de benadeelde partij
[benadeelde partij 1]in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat deze de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
wijst de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde partij 2]geleden materiële schade toe tot een bedrag van
NAf 9.323,06 (zegge: negenduizend driehonderd drieëntwintig gulden en zes cent),vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 16 februari 2017 tot aan de dag van de voldoening, en veroordeelt de verdachte, die hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij;
legt aan de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij
[benadeelde partij 2]de verplichting op tot betaling aan het Land van een bedrag van
NAf 9.323,06 (zegge: negenduizend driehonderd drieëntwintig gulden en zes cent), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
81 (eenentachtig) dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 februari 2017 tot aan de dag van de voldoening;
wijst de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde partij 2]geleden immateriële schade toe tot een bedrag van
NAf 20.000,00 (zegge: twintigduizend gulden),vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 februari 2017 tot aan de dag van de voldoening, en veroordeelt de verdachte, die hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij;
legt aan de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij
[benadeelde partij 2]de verplichting op tot betaling aan het Land van een bedrag van
NAf 20.000,00 (zegge: twintig gulden), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
135 (honderdvijfendertig) dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 februari 2017 tot aan de dag van de voldoening;
verklaart de benadeelde partij
[benadeelde partij 2]in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat deze de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
wijst de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde partij 3]geleden schade toe tot een bedrag van
NAf 15.234,53 (zegge: vijftienduizend tweehonderdvierendertig gulden en drieënvijftig cent),vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 februari 2017 tot aan de dag van de voldoening, en veroordeelt de verdachte, die hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij;
legt aan de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij
[benadeelde partij 3]de verplichting op tot betaling aan het Land van een bedrag van
NAf 15.234,53 (zegge: vijftienduizend tweehonderdvierendertig gulden en drieënvijftig cent), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
111 (honderdelf) dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 februari 2017 tot aan de dag van de voldoening;
bepaalt, voor iedere hiervoor toegewezen vordering en opgelegde schadevergoedingsmaatregel, dat indien en voor zover een van de mededaders van de verdachte voormelde bedragen heeft betaald aan de betreffende benadeelde partij of het Land, de verdachte in zoverre is bevrijd van voormelde verplichting tot betaling aan de betreffende benadeelde partij of aan het Land;
veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken;
gelast de tenuitvoerlegging van de in de zaak met parketnummer: 500.00308/15 bij van vonnis van dit Gerecht d.d. 20 april 2016, voorwaardelijk aan de verdachte opgelegde straf, te weten een gevangenisstraf voor de duur van
10 (tien) maanden.
Dit vonnis is gewezen door mrs. M.C.B. Hubben, A.J.M. van Gink en
W.J. Geurts-de Veld, leden van het Hof, bijgestaan door R.A. Caupain, (zittings)griffier, en op 30 januari 2020 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao.
uitspraakgriffier:

Voetnoten

1.Hierna wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar ambtsedige - en door de desbetreffende verbalisant(en) in wettelijke vorm opgemaakte - processen-verbaal en overige geschriften, die als bijlagen zijn opgenomen in het eindproces-verbaal van het Korps Politie Curaçao d.d. 6 juni 2017, geregistreerd onder proces-verbaalnummer 201705260805.DOS en de onderzoeksnaam “Gabilan”.
2.Proces-verbaal van onderzoek plaats delict d.d. 6 februari 2017, proces-verbaalnummer: 201702061000, pagina 1-2.
3.Proces-verbaal van forensisch onderzoek naar aanleiding van een sectie d.d. 3 mei 2017, proces-verbaalnummer: 20170205F01, pagina 22-27.
4.Eigen waarneming van het Hof, opgenomen in het proces verbaal van de terechtzitting van 12 september 2019.
5.Proces-verbaal van getuige verhoor d.d. 5 februari 2017, proces-verbaalnummer: 201702051710, pagina 55-60.
6.Proces-verbaal van verdachtenverhoor d.d. 16 februari 2017, proces-verbaalnummer: 201702161145, persoonsdossier [medeverdachte 2], pagina B47-B50.
7.Proces-verbaal van verdachtenverhoor d.d. 16 februari 2017, proces-verbaalnummer: 201702161230, persoonsdossier [medeverdachte 2], pagina B51-B62.
8.Proces-verbaal van verdachtenverhoor d.d. 21 februari 2017, proces-verbaalnummer: 201702211505, persoonsdossier [medeverdachte 2], pagina B76-B83.
9.Proces-verbaal van verdachtenverhoor d.d. 10 mei 2017, proces-verbaalnummer: 201705101115, persoonsdossier [verdachte], pagina D91-D104.
10.Proces-verbaal van bevinding bij fotoconfrontatie d.d. 10 mei 2017, proces-verbaalnummer: 201705101730, persoonsdossier [verdachte], pagina D110-D111.
11.Proces-verbaal van verdachtenverhoor d.d. 11 februari 2017, proces-verbaalnummer: 201702111203, persoonsdossier [medeverdachte 1], pagina A26-A033.
12.Proces-verbaal van bevinding bij fotoconfrontatie d.d. 2 april 2017, proces-verbaalnummer: 201702121335, persoonsdossier [medeverdachte 1], pagina A116.
13.Verklaring van getuige [medeverdachte 1] opgenomen in het proces-verbaal van de terechtzitting van 12 september 2019.
14.Verklaring van verdachte [medeverdachte 2] opgenomen in het proces-verbaal van de terechtzitting van 12 september 2019, gevoegd in het dossier van de verdachte op 9 januari 2020.