ECLI:NL:OGHACMB:2020:66

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
20 maart 2020
Publicatiedatum
10 april 2020
Zaaknummer
SXM2018H00112
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over redelijk loon voor taxatiewerkzaamheden en kosten van juridisch advies

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de besloten vennootschap First Universal Construction B.V. (FUC) tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten. FUC had in eerste aanleg een vordering ingesteld tegen de geïntimeerden, die oorspronkelijk gedaagden waren, met betrekking tot een bedrag van US$ 6.300,- voor taxatiewerkzaamheden en kosten van juridisch advies. Het Gerecht had deze vordering afgewezen, waarop FUC in hoger beroep ging. In de memorie van grieven heeft FUC haar grieven tegen het vonnis toegelicht en verzocht om vernietiging van het vonnis en toewijzing van haar vorderingen. De geïntimeerden hebben de grieven bestreden en verzocht om bevestiging van het bestreden vonnis.

De rechters hebben vastgesteld dat FUC niet voldoende heeft onderbouwd dat er een overeenkomst was voor de betaling van een fee van 5% van de verzekeringsuitkering. De stellingen van FUC waren onvoldoende om aan te tonen dat er een overeenkomst was voor de werkzaamheden die zij had verricht. Wel is vastgesteld dat er een afzonderlijke overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen voor de taxatiewerkzaamheden die FUC op verzoek van de geïntimeerden heeft uitgevoerd. Het Hof heeft geoordeeld dat FUC recht heeft op een redelijk loon voor deze werkzaamheden, dat is vastgesteld op US$ 500,-. Het Hof heeft het bestreden vonnis vernietigd en de geïntimeerden veroordeeld tot betaling van dit bedrag aan FUC, terwijl FUC in de proceskosten is veroordeeld.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2020 Vonnis no.:
Registratienummers: SXM201800132 – SXM2018H00112
Uitspraak: 20 maart 2020
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:
de besloten vennootschap
FIRST UNIVERSAL CONSTRUCTION B.V.,
gevestigd in Sint Maarten,
oorspronkelijk eiseres,
thans appellante,
vertegenwoordigd door haar managing director N.C. Wathey,
tegen
1. [geïntimeerde],
2.
[geïntimeerde 2],
wonende in [woonplaats],
oorspronkelijk gedaagden,
thans geïntimeerden,
gemachtigde: mr. F.N. Jansen.
De partijen worden hierna FUC en [geïntimeerden c.s.] genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Bij akte van appel van 29 juni 2018 is FUC in hoger beroep gekomen van het tussen partijen gewezen en op 12 juni 2018 uitgesproken vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten (verder: het Gerecht).
1.2
Bij op 8 augustus 2018 ingekomen memorie van grieven, met producties, heeft FUC grieven tegen het vonnis aangevoerd en toegelicht. Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof het vonnis zal vernietigen en haar vorderingen alsnog zal toewijzen, met veroordeling van [geïntimeerden c.s.] in de proceskosten in beide instanties.
1.3
Bij memorie van antwoord, met producties, heeft [geïntimeerden c.s.] de grieven bestreden. Hun conclusie strekt ertoe dat het Hof het bestreden vonnis zal bevestigen, met veroordeling van FUC in de met de wettelijke rente te vermeerderen proceskosten in zowel de eerste aanleg als het hoger beroep.
1.4
Op de daarvoor nader bepaalde dag heeft alleen FUC pleitnotities overgelegd waaraan op voorhand aan de wederpartij toegezonden producties zijn gehecht.
1.5
Vonnis is gevraagd en bepaald op vandaag.

2.De beoordeling

2.1
Voor de vaststaande feiten, het procesverloop in eerste aanleg en de in die instantie gegeven beslissingen wordt verwezen naar het bestreden vonnis.
2.2
Naar de kern genomen gaat het om de afwijzing van de vordering van FUC om [geïntimeerden c.s.] te veroordelen tot betaling van een bedrag van
US$ 6.300,- te vermeerderen met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. Het tegen die beslissingen gerichte hoger beroep faalt op grond van het volgende.
2.3
FUC heeft ook in hoger beroep niet gesteld, laat staan gemotiveerd dat zij met [geïntimeerden c.s.] een “fee” van 5% van de door laatstgenoemden te ontvangen verzekeringsuitkering is overeengekomen die ook - of juist - verschuldigd zou zijn indien de herstelwerkzaamheden niet (volledig) aan FUC zouden worden opgedragen. Uit de enkele vermelding van “estimation” in de offerte/taxatie kan die afspraak niet worden afgeleid; de hoogte van de “fee” noch die van de voor de “estimation” te rekenen kosten worden in dat document ook niet gekwantificeerd.
2.4
De stellingen van FUC en de door haar overgelegde verklaringen en andere stukken zijn ook ontoereikend als motivering en/of bewijs van de stelling dat partijen reeds waren overeengekomen dat FUC de werkzaamheden zou uitvoeren conform de gehele offerte van 6 november 2017, als dat is wat FUC (mede) bedoelt te betogen. De offerte is niet door [geïntimeerden c.s.] ondertekend en voor de conclusie dat zij de opdracht in deze omvang en voor deze prijs hebben aanvaard is te weinig (concreets) gesteld en het blijkt ook niet uit de overgelegde verklaringen. Die zijn op dit punt te weinig specifiek en houden niet meer in dan dat [geïntimeerden c.s.] op enig moment gezegd zouden hebben dat FUC “the job” zou krijgen. Dat deze toezegging betrekking had op de overgelegde offerte ligt niet erg voor de hand nu deze in elk geval deels een schadetaxatie behelst, met posten als het vervangen van een laptop een en televisie, en Franck bovendien verklaart dat de offerte/taxatie van [geïntimeerden c.s.] zo hoog mogelijk moest worden gesteld (en dat het geven van de opdracht afhankelijk was van ontvangst van de verzekeringsuitkering).
2.5
Voorts kan ook wanneer met FUC zou worden aangenomen dat [geïntimeerden c.s.] bij haar het vertrouwen hebben gewekt dat zij FUC in elk geval een substantieel deel van de werkzaamheden zouden gunnen, een groter deel dan zij hebben aangeboden, dit niet leiden tot toewijzing van het gevorderde bedrag. Onder omstandigheden zou kunnen worden geoordeeld dat [Geïntimeerden c.s.] de onderhandelingen met FUC niet meer mochten afbreken zonder haar de gemaakte kosten te vergoeden. FUC heeft echter onvoldoende onderbouwd tot welk bedrag zij kosten heeft gemaakt en dat deze kosten ook maar in de buurt komen van het gevorderde bedrag is onaannemelijk. Dat bedrag van 5% van de verzekeringsuitkering is veeleer te beschouwen als een “succes fee”. Die is echter, zoals eerder werd overwogen, niet overeengekomen.
2.6
Waar FUC is tekortgeschoten in haar stelplicht kan van het horen van getuigen geen sprake zijn. Ten aanzien van de twee personen die reeds schriftelijk hebben verklaard geldt overigens dat FUC ook niet toelicht wat deze in hoger beroep meer of anders zouden kunnen verklaren dan wat zij reeds op papier naar voren hebben gebracht.
2.7
Het vorenstaande neemt echter niet weg dat wat betreft de taxatiewerkzaamheden die FUC op verzoek van [geïntimeerden c.s.] heeft verricht wel een afzonderlijke overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen. Die werkzaamheden, in het bijzonder de bespreking met de claim adjuster op 9 november 2017, gaan het bestek van een normale aannemersofferte te buiten. Uit het als productie 4 bij memorie van grieven overgelegde e-mailbericht van [geïntimeerde 2] aan FUC blijkt dat hij wist dat andere aannemers voor die taxatiewerkzaamheden een fee vroegen, naar hij schrijft van US$ 500,-. Omstandigheden op grond waarvan [geïntimeerden c.s.] mochten menen dat FUC genoegen nam met alleen de mogelijkheid dat zij ook de herstelwerkzaamheden zou mogen uitvoeren zijn onvoldoende gesteld of gebleken. De stelling dat FUC niet over een vergoeding is begonnen is ontoereikend. Nu partijen geen prijs hebben bepaald is een redelijk loon verschuldigd. Mede gelet op de voornoemd e-mailbericht zal dit loon worden vastgesteld op US$ 500,-.
2.8
Het bestreden vonnis moet daarom worden vernietigd om het bedrag van US$ 500,- alsnog toe te wijzen. Omdat FUC het aanbod van [geïntimeerden c.s.] om US$ 1.100,- (dus meer dan het dubbele van wat wordt toegewezen) heeft afgeslagen, en is gaan procederen voor een veel hoger bedrag, is geen sprake van verzuim zijdens [geïntimeerden c.s.] (dat aanspraak geeft op vergoeding van de wettelijke rente) en zal FUC als overwegend in het ongelijk gestelde partij wel worden veroordeeld in de proceskosten.
2.9
Die kosten zullen worden begroot overeenkomstig het liquidatietarief waarbij als waarde geldt het afgewezen deel van de vordering.
De door [geïntimeerden c.s.] gevorderde kosten (betaling van in totaal US$ 240,- voor twee consulten met betrekking tot de procedure in eerste aanleg) vallen niet onder in artikel 61 Rv (in beginsel) limitatief opgesomde verrichtingen en voor het maken van een uitzondering ziet het Hof geen aanleiding. De hanteerbaarheid van het systeem is er niet mee gediend dat per geval zou moeten worden beoordeeld - mogelijk zelfs met bewijslevering - welke expertisekosten een in persoon procederende partij heeft gemaakt die met de kosten van een gemachtigde gelijkgesteld zouden kunnen worden. Afspraken zoals [geïntimeerden c.s.] met het kantoor van mr. Jansen hebben gemaakt worden daarmee niet onmogelijk. De gemachtigde kan zich immers stellen en met zijn cliënt afspreken dat deze een deel van de werkzaamheden zelf verricht.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht;
veroordeelt [geïntimeerden c.s.] om aan FUC te betalen een bedrag van US$ 500,-;
veroordeelt FUC in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerden c.s.] gevallen en tot op heden begroot op NAf 249,50 aan verschotten en NAf 4.500.- (3 punten x tarief 4) aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mrs. M.W. Scholte, F.W.J. Meijer en J. de Boer leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Sint Maarten uitgesproken op 20 maart 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.