ECLI:NL:OGHACMB:2020:60

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
7 april 2020
Publicatiedatum
10 april 2020
Zaaknummer
CUR201501225 en CUR2016H00095
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindvonnis inzake indexering huurprijs en energiekosten met rechtsverwerking

In deze zaak, die voor het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba werd behandeld, gaat het om een geschil tussen Dricoma Trading Company N.V. en Europe West Indian Trading Company N.V. over de indexering van de huurprijs en energiekosten. De procedure is gestart door Dricoma, die oorspronkelijk als eiseres optrad, maar nu als appellante en geïntimeerde wordt aangeduid. EWT, de tegenpartij, is eveneens appellante en geïntimeerde. De zaak betreft de rechtsverwerking van Dricoma met betrekking tot het indexeringsbeding, dat gedurende een bepaalde periode niet is ingeroepen.

Het Hof heeft vastgesteld dat Dricoma gedurende een lange periode onduidelijkheid heeft gecreëerd over de huurprijs, wat heeft geleid tot rechtsverwerking. Dricoma had in 2012 schriftelijk aan EWT laten weten dat zij aanspraak maakte op indexering, maar het Hof oordeelt dat de onduidelijkheid die Dricoma had laten voortbestaan, hen het recht op nakoming van het indexeringsbeding heeft ontnomen tot die datum. Het Hof heeft geoordeeld dat de indexering per 1 augustus 2012 moet ingaan, en dat Dricoma recht heeft op nabetaling van een bedrag van NAf 44.320,- aan EWT, vermeerderd met wettelijke rente vanaf die datum.

De uitspraak van het Hof vernietigt het eerdere vonnis en compenseert de proceskosten, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. Dit vonnis is uitgesproken op 7 april 2020, en de betrokken rechters hebben de beslissing genomen tijdens een openbare zitting in Curaçao.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2020
Registratienummers: CUR201501225 - CUR2016H00095
Uitspraak: 7 april 2020

GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE

van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
VONNIS
in de zaak van:
de naamloze vennootschap

DRICOMA TRADING COMPANY N.V.,

gevestigd in Curaçao,
oorspronkelijk eiseres, thans appellante, tevens geïntimeerde,
gemachtigden: mrs. D.A. Matroos-Piar en T.E. Matroos,
tegen
de naamloze vennootschap

EUROPE WEST INDIAN TRADING COMPANY N.V.,

gevestigd in Curaçao,
oorspronkelijk gedaagde, thans appellante, tevens geïntimeerde,
gemachtigde: mr. A.C. Small.
Partijen zullen hierna wederom Dricoma en EWT genoemd worden.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Voor het procesverloop tot dan toe wordt verwezen naar de tussenvonnissen van 15 januari 2019 en 30 juli 2019.
1.2.
Op 20 augustus 2019 heeft Dricoma een akte uitlating, met producties, genomen.
1.3.
Op 29 oktober 2019 heeft EWT een antwoordakte, met producties, genomen.
1.4.
Op 26 november 2019 heeft Dricoma daarop gereageerd met een akte uitlating.
1.5.
Vonnis is nader bepaald op heden.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In het tussenvonnis van 30 juli 2019 heeft het Hof na bewijslevering geoordeeld:
2.4
Het Hof is van oordeel dat EWT er in is geslaagd het bewijs te leveren van de stelling dat [ex directeur Dricoma] tijdens de besprekingen met [aandeelhouder EWT] in 2007 en 2008 en tijdens de besprekingen met [statutair directeur EWT] en [algemeen directeur EWT] vanaf 2009 uitlatingen heeft gedaan waaruit EWT mocht opmaken dat ex directeur Dricoma] niet van plan was om de huur te verhogen.
2.11
Uit dit geheel van omstandigheden komt het volgende beeld naar voren. EWT wenste na ommekomst van de looptijd van de huurovereenkomst duidelijkheid te verkrijgen over de voortzetting daarvan en de daaraan verbonden voorwaarden. In het eerste gesprek in 2007 heeft [ex directeur Dricoma] toegezegd dat de huur ongewijzigd zou blijven. Van de gesprekken in 2008 en 2009 is dit niet komen vast te staan, wellicht was [ex directeur Dricoma] voorzichtiger geworden vanwege de in die periode sterk stijgende dieselprijs en/of na advisering door [naam adviseur Dricoma], dat blijft onduidelijk. Maar wat wel vast staat is dat Dricoma hetzelfde bedrag is blijven factureren en geen nieuwe huurovereenkomst heeft opgesteld, hoewel zij dat wel had toegezegd. In de gesprekken met [statutair directeur EWT, algemeen directeur] en [aandeelhouder EWT] in Curaçao heeft [ex directeur Dricoma] wel toegezegd dat de huurprijs niet zou worden aangepast. Het is aannemelijk dat daarbij een rol heeft gespeeld dat EWT duidelijk had gemaakt dat zij niet bereid was om meer huur te gaan betalen. Dricoma heeft aldus een onduidelijke situatie gecreëerd die zij vervolgens lange tijd heeft laten voortbestaan. Dit terwijl Dricoma wist dat EWT, die een solide huurder was gebleken die Dricoma graag wilde behouden, na een (substantiële) verhoging van de huur waarschijnlijk de huurovereenkomst zou beëindigen, zoals zij uiteindelijk ook heeft gedaan.
2.12
Het Hof is van oordeel dat een en ander meebrengt dat Dricoma het recht op nakoming van het indexeringsbeding gedurende de periode dat zij deze onduidelijkheid heeft laten voortbestaan, heeft verwerkt. Dit betreft dus de periode tot 10 juli 2012, de dag waarop Dricoma schriftelijk aan EWT heeft bericht dat zij alsnog over de gehele huurperiode aanspraak maakte op indexering. Vanaf die datum wist EWT dat Dricoma zich op dit standpunt stelde en kan dus niet langer worden volgehouden dat dit onduidelijk was als gevolg van het doen en nalaten van Dricoma. Dit betekent dat het recht om nakoming van het indexeringsbeding te vorderen met ingang van de volgende huurtermijn, 1 augustus 2012, intact is gebleven.
2.2.
Dit oordeel van het Hof moet aldus worden uitgelegd dat met het oog op de indexering per 1 augustus 2012 deze dag als punt 0 geldt. Aan de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid waarop de rechtsverwerking berust, zou anders onvoldoende recht gedaan worden. Dit betekent dat in deze het gelijk ligt bij EWT en niet bij Dricoma die – omdat per 1 januari 2006 de nieuwe leaseovereenkomst inging – uitgaat van 2006 als jaar 0 (en uitkomt op een navordering van NAf 195.488,10 aan energiekosten en NAf 174.417,54 aan huur koelcel).
2.3.
In haar akte van 29 oktober 2019 heeft EWT een – naar eigen zeggen aan een actuaris voorgelegde – berekening gemaakt die uitkomt op het volgende:
6. De datum 01 augustus 2012 dient als "aanvangsjaar" te gelden. De te volgen indexering en inflatiecorrectie cijfers vangen aan per dat moment. EWT heeft op basis van de hier te lande door het Centraal Bureau voor de Statistiek geregistreerde inflatiecorrectiecijfers het geïndexeerde huurbedrag berekend, en, op basis van de dieselprijzen als door Curoil gepubliceerd de geïndexeerde kosten energie (koeling) berekend.
In nacalculatie resulteren de berekeningen tot het volgende resultaat:
Nacalculatie huurprijs NAf 34.685,00
Nacalculatie energiekosten NAf 9.635,00
____________
In totaal in nacalculatie nog aan Dricoma te betalen NAf 44.320,00
2.4.
In haar akte van 26 november 2019 heeft Dricoma enkel het uitgangspunt bestreden – maar tevergeefs, zoals hiervóór blijkt uit rov. 2.2 – en niet de calculatie.
2.5.
Het Hof zal daarom, met vernietiging van het bestreden vonnis, EWT veroordelen tot nabetaling van NAf 44.320,-. Er is geen reden om EWT, die geen betaling heeft aangeboden, niet per 1 augustus 2012 in verzuim te achten zodat zij de wettelijke rente vanaf die dag verschuldigd is.
2.6.
In de uitkomst ziet het Hof reden de kosten van deze procedure te compenseren.
3. BESLISSINGHet Hof:
- vernietigt het bestreden vonnis, en opnieuw rechtdoende:
- veroordeelt EWT tot betaling van NAf 44.320,- aan Dricoma, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 augustus 2012 tot de dag van algehele voldoening;
- verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde;
- compenseert de proceskosten van deze procedure aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mrs. M.W. Scholte, D. Radder en J. de Boer, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken op 7 april 2020.