In deze zaak, behandeld door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, gaat het om de verdeling van een onzijdig persoon in het kader van een schikking. De zaak betreft een geschil tussen vier appellanten, aangeduid als de kinderen, en de moeder, die als geïntimeerde optreedt. De appellanten hebben hun domicilie gekozen ten kantore van hun advocaat, terwijl de moeder wordt vertegenwoordigd door haar gemachtigde. De procedure heeft een lange voorgeschiedenis, met tussenvonnissen van 4 juli 2019 en 17 december 2019, waarin het Hof al voorlopige oordelen heeft gegeven. Tijdens de mondelinge behandeling op 22 januari 2020 is gebleken dat de appellanten en de moeder bereid zijn tot een schikking, maar dat één van de appellanten, [appellante sub 4], weigert mee te werken. Het Hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de voorlopige oordelen gehandhaafd blijven en dat het bestreden vonnis moet worden bevestigd. Het Hof heeft ook de rol van de onzijdige persoon besproken, die de belangen van [appellante sub 4] moet behartigen. De beslissing van het Hof houdt in dat de kosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is uitgesproken op 3 maart 2020.