ECLI:NL:OGHACMB:2020:34

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
3 maart 2020
Publicatiedatum
6 maart 2020
Zaaknummer
CUR201501033 - CUR2018H00285
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van onzijdig persoon en schikking in familiezaken

In deze zaak, behandeld door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, gaat het om de verdeling van een onzijdig persoon in het kader van een schikking. De zaak betreft een geschil tussen vier appellanten, aangeduid als de kinderen, en de moeder, die als geïntimeerde optreedt. De appellanten hebben hun domicilie gekozen ten kantore van hun advocaat, terwijl de moeder wordt vertegenwoordigd door haar gemachtigde. De procedure heeft een lange voorgeschiedenis, met tussenvonnissen van 4 juli 2019 en 17 december 2019, waarin het Hof al voorlopige oordelen heeft gegeven. Tijdens de mondelinge behandeling op 22 januari 2020 is gebleken dat de appellanten en de moeder bereid zijn tot een schikking, maar dat één van de appellanten, [appellante sub 4], weigert mee te werken. Het Hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de voorlopige oordelen gehandhaafd blijven en dat het bestreden vonnis moet worden bevestigd. Het Hof heeft ook de rol van de onzijdige persoon besproken, die de belangen van [appellante sub 4] moet behartigen. De beslissing van het Hof houdt in dat de kosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is uitgesproken op 3 maart 2020.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2020 Vonnis no.:
Registratienummers: ghis 76939 - CUR201501033 - CUR2018H00285
Uitspraak: 3 maart 2020
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Vonnis in de zaak van:

1.[appellante sub 1],

2. [
[appellant sub 2],
2. [
[appellante sub 3],
allen domicilie gekozen hebbende ten kantore van hun advocaat,
hierna gezamenlijk te noemen: [appellante sub 1] c.s.,
oorspronkelijk gedaagden, thans appellanten,
gemachtigde: mr. M.F. Bonapart,
en

4.[appellante sub 4],

wonende in Curaçao,
hierna te noemen: [appellante sub 4],
oorspronkelijk gedaagde, thans appellante,
procederende in persoon,
e-mail: [naam]@gmail.com,
appellanten onder 1-4 worden gezamenlijk ook aangeduid met: de kinderen,
tegen
[geïntimeerde],
wonende in Curaçao,
hierna te noemen: de moeder,
oorspronkelijk eiseres, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. C. van der Slikke.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Het Hof verwijst voor het verloop tot dan toe naar zijn tussenvonnissen van 4 juli 2019 en 17 december 2019.
1.2. [
[appellante sub 4] heeft op 17 december 2019, 18 december 2019,20 december 2019, 28 december 2029, 30 december 2029, 8 januari 2020, 9 januari 2020 en 17 januari 2020 e-mails, meestal met producties, ingezonden.
1.3.
Op 22 januari 2020 heeft de in het laatste tussenvonnis gelaste tussenvonnis voortzetting van de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Verschenen zijn [appellante sub 1] c.s., vergezeld van hun gemachtigde en de moeder, vergezeld van haar gemachtigde. [appellante sub 4] is, zoals door haar aangekondigd, niet verschenen.
1.4.
Vonnis is nader bepaald op heden.
1.5.
Op 27 januari 2020 heeft [appellante sub 4] een e-mail ingezonden.

2.Beoordeling

2.1.
Bij de voortzetting van de mondelinge behandeling op 22 januari 2020 is verklaard dat [appellante sub 1] c.s. en de moeder bereid zijn tot een schikking, maar dat [appellante sub 4] weigert daaraan mee te werken.
2.2.
In haar in rov. 1.2 genoemde e-mails is [appellante sub 4] niet adequaat ingegaan op de voorlopige oordelen van het Hof, gegeven in het tussenvonnis van 17 december 2019. Ook de overige partijen hebben, ter zitting, niet de voorlopige oordelen aan de orde gesteld.
2.3.
Het ziet Hof ziet geen reden af te wijken van zijn gegeven voorlopige oordelen en maakt die thans tot eindoordelen.
2.4.
Het bestreden vonnis moet worden bevestigd. Ter zitting is aan de orde geweest dat te verwachten is dat [appellante sub 4] ‘niet [zal] meewerken tot een verdeling nadat deze bij rechterlijke uitspraak is bevolen’ (artikel 3:181 lid 1 BW). [appellante sub 4] wil alleen meewerken uitgaande van een scheiding van tafel en bed van haar ouders, dus uitgaande van het convenant. Blijft zij vasthouden aan dit standpunt na de bevestiging door het Hof van het uitvoerbaar bij voorraad verklaarde vonnis van het Gerecht, dan werkt zij niet mee aan de bevolen verdeling en zal zij kunnen worden vertegenwoordigd door de door het Gerecht benoemde onzijdige persoon.
2.5.
Ter zitting is gesproken over benoeming van een kandidaat-notaris tot onzijdig persoon in plaats van een deurwaarder, zoals in het bestreden vonnis geschied. Met de boedelnotaris is door de griffier overlegd. De boedelnotaris heeft geen kandidaat-notaris en hij ontraadt een zodanige benoeming. Het Hof zal de benoeming van het Gerecht handhaven, mede gelet op het hierna volgende.
2.6.
Ingevolge artikel 3:183 lid 2 BW moet de verdeling die tot stand is gekomen met vertegenwoordiging door de onzijdige persoon geschieden bij notariële akte en worden goedgekeurd door het Gerecht (
Parlementaire Geschiedenis van het nieuwe Burgerlijk Wetboek. Boek 3, Vermogensrecht in het algemeen, 1981, p. 611). De goedkeuring kan bij (EJ-)verzoekschrift worden gevraagd, eventueel door de notaris namens de meewerkende deelgenoten en de onzijdig persoon (vgl. HR 3 juni 2005, NJ 2007/88).
2.7.
De onzijdig persoon zal de belangen van [appellante sub 4] naar eigen beste inzicht moeten behartigen (artikel 3:181 lid 1 BW). Indien in het kader van de verdeling een schikking in het belang van [appellante sub 4] is en de onzijdig persoon daaraan als vertegenwoordiger meewerkt, zal het Gerecht, dat ingevolge artikel 3:183 lid 2 BW de verdeling moet goedkeuren, daarover kunnen oordelen.
2.8.
Gelet op de familierelatie tussen partijen worden de kosten gecompenseerd.

3.Beslissing

Het Hof bevestigt het bestreden vonnis en compenseert de kosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mrs. F.W.J. Meijer, M.W. Scholte en J. de Boer, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 3 maart 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.