ECLI:NL:OGHACMB:2020:334

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
3 december 2020
Publicatiedatum
20 januari 2022
Zaaknummer
H-105/2019
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag in Sint Maarten door schieten op auto met ex-vriendin

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, waarin de verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 jaren voor poging tot doodslag. De verdachte heeft op 24 april 2019 een auto beschoten waarin onder andere zijn ex-vriendin zat. Het Gerecht heeft in zijn vonnis beslissingen genomen over de vordering tot tenuitvoerlegging en schadevergoeding van een benadeelde partij. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld, waarbij zijn raadsvrouw de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie heeft bepleit en heeft gepleit voor vrijspraak van de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten. Het Hof heeft de zaak onderzocht en kennisgenomen van de vordering van de procureur-generaal en de argumenten van de verdachte en zijn raadsvrouw. Het Hof heeft de bewijsmotivering verbeterd en geconcludeerd dat de verdachte opzettelijk heeft geprobeerd de inzittenden van de auto van het leven te beroven door op hen te schieten. Het Hof heeft de strafmaat in het nadeel van de verdachte aangescherpt, rekening houdend met eerdere veroordelingen en het feit dat hij tijdens een proeftijd opnieuw strafbare feiten heeft gepleegd. Uiteindelijk heeft het Hof het vonnis van het Gerecht bevestigd, met enkele aanvullingen op de motivering.

Uitspraak

Zaaknummer: H-105/2019

Parketnummer: 100.00436/18 en 100.00205/17 (tul)
Uitspraak: 3 december 2020 Tegenspraak

Vonnis

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten (hierna: het Gerecht) van 24 april 2019 in de strafzaak tegen de verdachte:

[VERDACHTE],

geboren op [geboortedatum] 1987 in [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats],
thans gedetineerd in Sint Maarten.
Hoger beroep
Het Gerecht heeft de verdachte bij zijn vonnis ter zake van het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren met aftrek van voorarrest. Voorts heeft het Gerecht beslissingen genomen ten aanzien van een vordering tot tenuitvoerlegging en een vordering tot schadevergoeding van een benadeelde partij.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het Hof heeft kennisgenomen van de vordering van de procureur-generaal,
mr. R.H. den Haan, en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. Z.J. Bary, naar voren is gebracht. Voorts heeft het Hof kennisgenomen van hetgeen de benadeelde partij [benadeelde partij] in het kader van de vordering tot
schadevergoeding naar voren heeft gebracht.
De procureur-generaal heeft gevorderd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
Door de raadsvrouw is primair de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie bepleit. Subsidiair heeft zij zich op het standpunt gesteld dat de verdachte ten aanzien van de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten dient te worden vrijgesproken. De raadsvrouw heeft meer subsidiair een strafmaatverweer gevoerd. Zij heeft voorts betoogd dat de vordering tot tenuitvoerlegging alsmede de vordering van de benadeelde partij dienen te worden afgewezen, althans dat de laatste dient te worden gematigd.
Vonnis waarvan beroep
Het Hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, met dien verstande dat het Hof de gronden daarvan verbetert, in die zin dat het Hof:
  • de overwegingen van het Gerecht ten aanzien van het verweer tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie aanvult;
  • een onderdeel van de bewijsmotivering van het Gerecht vervangt en
  • de strafmotivering aanvult.
Aanvullende motivering ten aanzien van de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De raadsvrouw heeft in hoger beroep nader betoogd dat de aangifte van [benadeelde partij] onbetrouwbaar is gebleken, nu [benadeelde partij] op haar aangifte is teruggekomen toen zij door het Gerecht ter terechtzitting als getuige werd gehoord.
In het licht van de nadere onderbouwing waarvan dit in hoger beroep andermaal gevoerde verweer is voorzien kan dit verweer niet anders dan tot verwerping leiden. Immers, ook indien van de door de raadsvrouw gestelde discrepantie moet worden uitgegaan valt niet in te zien dat daarin enig verzuim is gelegen, dat tot sanctionering zou hebben te leiden in de door de raadsvrouw bepleite vorm.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs
Het Hof verbetert de bewijsmotivering (in het vonnis van Gerecht neergelegd op pagina’s 11 en 12, alinea’s vier, vijf en zes) en overweegt in plaats daarvan als volgt.
De als getuigen gehoorde [benadeelde partij] en [getuige 1] herkennen ieder voor zich de verdachte als de schutter. Beiden kennen de verdachte en hebben hem herkend, toen hij direct na de geloste schoten op de motor was gezeten, waarop zij hem volgens hun verklaringen eerder die avond ook al hebben zien rijden. Dat tussen de verdachte en [benadeelde partij] sprake is van een langlopend conflict, brengt met zich dat met hetgeen [benadeelde partij] heeft verklaard in zoverre behoedzaam moet worden omgegaan. Haar verklaringen vinden evenwel bevestiging in en worden ondersteund door de andere bewijsmiddelen, meer in het bijzonder de verklaringen van de als getuigen gehoorde [getuige 1] en [getuige 2], zodat deze voor het bewijs kunnen worden gebezigd. Aan het andersluidende betoog van de raadsvrouw op dit punt wordt voorbijgegaan.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte de drie aangevers opzettelijk van het leven heeft geprobeerd te beroven door kogels af te vuren op de auto waarin zij toen en daar zaten. De afstand tussen de verdachte en de auto heeft er niet aan in de weg gestaan dat het voor de verdachte mogelijk was om de auto te raken, zoals ook is gebleken. De auto is door het schieten op meer plaatsen beschadigd geraakt, en looddelen en één kogel zijn in (het frame van) de auto aangetroffen. Daarmee heeft naar het oordeel van het Hof de aanmerkelijke kans bestaan dat (een of meer van) de inzittenden van de auto werden geraakt door de kogels die de verdachte heeft afgevuurd, welke kans door de verdachte blijkens zijn bewezen geachte gedragingen ook is aanvaard.
Aanvullende strafmotivering
Het Hof betrekt bij de bepaling van de hoogte van de straf in het nadeel van de verdachte dat hij het bewezen verklaarde heeft gepleegd terwijl voor hem een proeftijd gold uit hoofde van een eerder aan hem opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf. Opmerking verdient dat ook in die strafzaak [benadeelde partij] het slachtoffer was. Kennelijk heeft ook dat hem niet ervan weerhouden om ernstige strafbare feiten te plegen.
Voorts houdt het Hof er in het nadeel van de verdachte rekening mee dat hij kennelijk in een korte periode van iets meer dan één maand over twee vuurwapens heeft kunnen beschikken. Hij heeft er twee keer bewust voor gekozen met een geladen vuurwapen op zak te lopen, terwijl uit zijn strafkaart volgt dat hij al eerder is veroordeeld voor verboden vuurwapenbezit.

BESLISSING

Het Hof:
bevestigt het vonnis van het Gerecht met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
Dit vonnis is gewezen door mrs. W.J. Geurts-de Veld, A.J.M. van Gink en R. Veldhuisen, leden van het Hof, bijgestaan door mr. A.F. van der Heide, (zittings)griffier, en op 3 december 2020 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van het Hof in Sint Maarten.
mr. A.J.M. van Gink en de uitspraakgriffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.