ECLI:NL:OGHACMB:2020:331

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
3 december 2020
Publicatiedatum
16 november 2021
Zaaknummer
H 207/2019, 100.00314/19
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Penitentiair strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis Gerecht in eerste aanleg met uitzondering van een kwalificatiebeslissing en de straf in een strafzaak betreffende het voorhanden hebben van een vuurwapen en hennep

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 3 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten. De verdachte was eerder op 2 oktober 2019 veroordeeld tot een taakstraf van 150 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 10 maanden. De officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij een zwaardere straf heeft gevorderd. Het Hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het kennisnam van de vordering van de procureur-generaal en de argumenten van de verdachte en zijn raadsvrouw. Het Hof heeft besloten het vonnis van het Gerecht te bevestigen, met uitzondering van de kwalificatiebeslissing en de straf. Het Hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 11 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. De straf is gebaseerd op de ernst van de feiten, waaronder het voorhanden hebben van een vuurwapen en een aanzienlijke hoeveelheid hennep. Het Hof heeft rekening gehouden met de reeds uitgevoerde werkstraf en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van het Hof in Sint Maarten.

Uitspraak

Zaaknummer: H-207/2019

Parketnummer: 100.00314/19
Uitspraak: 3 december 2020 Tegenspraak

Vonnis

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten (hierna: het Gerecht) van 2 oktober 2019 in de strafzaak tegen de verdachte:

[VERDACHTE],

geboren op [geboortedatum] 1993 te [geboorteplaats],
adres: [adres] te [woonplaats].
Hoger beroep
Het Gerecht heeft de verdachte bij zijn vonnis van het onder 3 ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf, voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest alsmede tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden met een proeftijd van 2 jaren.
De officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het Hof heeft kennisgenomen van de vordering van de procureur-generaal,
mr. R.H. den Haan, en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. S.R. Bommel, naar voren is gebracht.
De procureur-generaal heeft gevorderd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verdachte zal vrijspreken voor het onder 3 ten laste gelegde en het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 21 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met aftrek van voorarrest.
De raadsvrouw heeft een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het Hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, met uitzondering van de kwalificatiebeslissing ten aanzien van feit 1 en de straf en de motivering daarvan. In zoverre zal het vonnis waarvan beroep worden vernietigd.
Kwalificatie van het onder 1 bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde is voorzien bij artikel 3, eerste lid, van de Vuurwapenverordening en strafbaar gesteld in artikel 11 van die verordening.
Het wordt als volgt gekwalificeerd:
Overtreding van een verbod gesteld bij artikel 3, eerste lid, van de Vuurwapenverordening, meermalen gepleegd.
Oplegging van straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, op de mate waarin de gedraging aan de verdachte te verwijten is en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen, munitie en patroonhouders in zijn woning. Een dergelijk feit veroorzaakt gevoelens van angst, onrust en onveiligheid in de kleinschalige samenleving van Sint Maarten waar vuurwapenbezit niet zelden tot schietincidenten leidt met ernstige afloop. Tegen dit bezit dient daarom streng te worden opgetreden.
Daarnaast heeft de verdachte ruim 1,7 kilogram hennep in zijn bezit gehad. Het gebruik van hennep kan schadelijke gevolgen hebben voor de gezondheid van de gebruikers en het gebruik hiervan is bezwarend voor de samenleving, onder meer vanwege de daarmee gepaard gaande andere vormen van criminaliteit.
Naar het oordeel van het Hof kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Het Hof zoekt aansluiting bij de oriëntatiepunten straftoemeting, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid van het Hof en de Gerechten in eerste aanleg zijn neerslag heeft gevonden. Daarin wordt bij een first offender – zoals verdachte - voor het bezit van een vuurwapen thuis als indicatie een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, waarvan een deel voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren gegeven. Bij het voorhanden hebben van een hoeveelheid hennep van tussen de 1.001 gram en 2.000 gram wordt bij een first offender – zoals verdachte - als indicatie een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan een 6 maanden voorwaardelijk gegeven.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de procureur-generaal naar voren gebracht dat de verdachte reeds de in eerste aanleg opgelegde werkstraf van 150 uren heeft verricht. Hij heeft medegedeeld dat het openbaar ministerie hiermee in de executiefase van de onderhavige zaak rekening zal houden, in die zin dat de uitgevoerde werkstraf in mindering zal worden gebracht op de op te leggen straf. Het Hof zal daar echter reeds bij de strafoplegging in het voordeel van de verdachte rekening mee houden.
Hetzelfde geldt voor verdachtes persoonlijke omstandigheden zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken. Het Hof zal daarom een groter deel van de op te leggen gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen dan op grond van voornoemde oriëntatiepunten in beginsel aan de orde zou zijn.
Het Hof, is na een en ander te hebben afgewogen, tot de slotsom gekomen dat de ernst van het bewezen verklaarde onvoldoende tot uitdrukking komt in de door het Gerecht opgelegde straf. Het Hof is van oordeel dat een gevangenisstraf van 21 maanden, waarvan 11 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren in beginsel passend en geboden is. Hierop komt evenwel in mindering het aantal uren werkstraf die de verdachte reeds heeft uitgevoerd. Het Hof rekent dat aantal uren – in het voordeel van de verdachte – om naar 3 maanden gevangenisstraf, zodat resteert een gevangenisstraf 18 maanden, waarvan 11 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. De verdachte zal daartoe dan ook worden veroordeeld.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 1:19, 1:20, 1:21 en 1:136 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 4 en 11 van de Opiumlandverordening, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het Hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de kwalificatiebeslissing ten aanzien van feit 1 en de straf en de motivering daarvan en doet in zoverre opnieuw recht;
kwalificeert het onder 1 bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de
18 (achttien) maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van deze straf, groot
11 (elf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd, van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Dit vonnis is gewezen door mrs. A.J.M. van Gink, W.J. Geurts-de Veld en R. Veldhuisen, leden van het Hof, bijgestaan door mr. A.F. van der Heide (zittings)griffier, en op 3 december 2020 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van het Hof in Sint Maarten.
De uitspraakgriffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.