ECLI:NL:OGHACMB:2020:327

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
3 december 2020
Publicatiedatum
20 september 2021
Zaaknummer
H 240/2019
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Penitentiair strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en bedreiging met vuurwapen; strafmaat in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 3 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten. De verdachte, geboren in 1978 en thans gedetineerd, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 jaren voor poging tot doodslag en bedreiging met een vuurwapen. De procureur-generaal had in hoger beroep een zwaardere straf van 10 jaren geëist, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte.

Het Hof heeft het vonnis van het Gerecht vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld, nu het Hof tot een andere bewezenverklaring kwam. De verdachte werd vrijgesproken van poging tot moord, maar het Hof achtte de poging tot doodslag, bedreiging met een vuurwapen en het voorhanden hebben van een vuurwapen wettig en overtuigend bewezen. De feiten vonden plaats op 2 december 2018 in Sint Maarten, waar de verdachte een schietpartij veroorzaakte die leidde tot ernstig letsel bij het slachtoffer, dat blijvende gevolgen ondervindt.

Bij de strafoplegging hield het Hof rekening met de ernst van de feiten, de gevolgen voor het slachtoffer en de eerdere veroordelingen van de verdachte. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 jaren, waarbij de tijd in voorlopige hechtenis in mindering wordt gebracht. Het Hof benadrukte de schokkende impact van het delict op de rechtsorde en de maatschappij.

Uitspraak

Zaaknummer: H-240/2019

Parketnummer: 100.00196/19
Uitspraak: 3 december 2020 Tegenspraak

Vonnis

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten (hierna: het Gerecht) van 13 november 2019 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1978 te [geboorteplaats],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in [woon- of verblijfplaats],
thans gedetineerd in Sint Maarten.
Hoger beroep
Het Gerecht heeft de verdachte bij zijn vonnis ter zake van het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren met aftrek van voorarrest.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het Hof heeft kennisgenomen van de vordering van de procureur-generaal,
mr. R.H. den Haan, en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. S.R. Bommel naar voren is gebracht.
De procureur-generaal heeft gevorderd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen ten aanzien van de strafmaat en de verdachte zal veroordelen tot een
een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren.
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het Hof ten aanzien van feit 1 primair tot een engszins andere bewezenverklaring komt, ten aanzien van alle feiten een andere bewijsconstructie hanteert en omdat het Hof zich niet kan verenigen met de kwalificatiebeslissing ten aanzien van feit 3 en de opgelegde straf en de motivering daarvan.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
:
1.
primair
hij op of omstreeks 2 december 2018 in Sint Maarten, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om -al dan niet- met voorbedachten rade, een persoon, te weten [slachtoffer 1], opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet en - al dan niet - na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen een kogel in de maag /borstkas, althans het (boven)lichaam van die [slachtoffer 1] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
subsidiair
hij op of omstreeks 2 december 2018 in Sint Maarten, aan een persoon, te weten [slachtoffer 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door met een vuurwapen een kogel op hem of te vuren waardoor die [slachtoffer 1] werd getroffen in zijn maag/ borstkas, met een schotverwonding, met een dwarslaesie en/of een breuk bij lendenwervel en/of beschadiging aan zijn lever en/of zijn milt en/of zijn schildklier, als gevolg.
meer subsidiair
hij op of omstreeks 2 december 2018 in Sint Maarten, [slachtoffer 1] opzettelijk heeft mishandeld, door met een vuurwapen een kogel in de richting van de maag /borstkas, althans het (boven)lichaam, van die [slachtoffer 1] of te vuren, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel, te weten een dwarslaesie en/of een breuk bij zijn lendenwervel en/of beschadiging aan zijn lever en/of zijn milt en/of zijn schildklier, in elk geval letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
2.
hij op of omstreeks 2 december 2018 in Sint Maarten, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling en/of met mishandeling met gebruikmaking van een vuurwapen, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een vuurwapen getoond aan en/of gericht op het hoofd van voornoemde [slachtoffer 2] en/of daarbij geroepen/gezegd "niets proberen", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
3.
hij op of omstreeks 2 december 2018 in Sint Maarten, een vuurwapen en, een hoeveelheid, munitie, in de zin van de Vuurwapenverordening, voorhanden heeft gehad.
Vrijspraak poging tot moord
Het Hof is met de procureur-generaal van oordeel dat voor de onder 1 primair, impliciet primair ten laste gelegde poging tot moord, onvoldoende bewijs voorhanden is, zodat de verdachte daarvan wordt vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het Hof acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair, 2 en 3 ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
1, primair
hij op
of omstreeks2 december 2018 in Sint Maarten, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
-al dan niet- met voorbedachten rade,een persoon, te weten [slachtoffer 1], opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet
en - al dan niet - na kalm beraad en rustig overleg,met een vuurwapen een kogel in de maag
/borstkas, althans het (boven)lichaamvan die [slachtoffer 1] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2.
hij op
of omstreeks2 december 2018 in Sint Maarten, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht
en/of met zware mishandeling en/of met mishandeling met gebruikmaking van een vuurwapen,immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een vuurwapen getoond aan en
/ofgericht op het hoofd van voornoemde [slachtoffer 2] en
/ofdaarbij
geroepen/gezegd "niets proberen",
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
3.
hij op
of omstreeks2 december 2018 in Sint Maarten, een vuurwapen en een hoeveelheid munitie, in de zin van de Vuurwapenverordening, voorhanden heeft gehad.
Het Hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Indien tegen dit verkorte vonnis beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het Hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het vonnis. Deze aanvulling zal vervolgens aan het vonnis worden gehecht.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs en bespreking van gevoerde verweren
Onzorgvuldig onderzoek: enkelvoudige fotoconfrontaties
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de verklaringen van de getuigen, voor zover inhoudend dat zij de verdachte herkennen op een aan ieder van hen bij gelegenheid van een enkelvoudige fotoconfrontatie getoonde foto, van het bewijs uitgesloten dienen te worden. Zij heeft gesteld dat die confrontaties onzorgvuldig zijn uitgevoerd. Bovendien is het voor de verdediging niet duidelijk of, en zo ja welke foto aan het slachtoffer [slachtoffer 1] is getoond, omdat een foto ontbreekt bij de stukken in het dossier, aldus de raadsvrouw.
Het Hof stelt voorop, dat geen rechtsregel eraan in de weg staat om voor het bewijs gebruik te maken van de verklaring van een getuige die de dader van een strafbaar feit zegt te herkennen op een hem bij een enkelvoudige fotoconfrontatie getoonde foto. Wel dient het Hof daarbij behoedzaamheid te betrachten.
Volgens hun verklaringen is de dader van de schietpartij een bekende voor zowel de uitbaatster van de bar in de nabijheid waarvan die schietpartij plaatsvond, getuige [getuige], als voor de aangever [slachtoffer 1]. De laatstgenoemde kent degene die hij als dader heeft aangewezen als bijgenaamd “[bijnaam verdachte]” en hij heeft een gedetailleerd signalement van die dader opgegeven. In dat verband wijst hij onder meer op het gegeven dat volgens zijn waarneming die bijnaam op de linker onderarm van die dader is getatoeëerd.
Voornoemde getuige [getuige] zegt de bewoner van een pand tegenover de bar te kennen als bezoeker van die bar onder diens bijnaam “[bijnaam 1]”. De als getuige gehoorde [slachtoffer 2] heeft volgens zijn verklaring de dader “[bijnaam 1]” zien komen aanlopen van tegenover de bar, kort voordat door die “[bijnaam 1]” is geschoten op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] vervolgens door hem is bedreigd.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte ten tijde van de tenlastegelegde feiten woonde tegenover de bar in de nabijheid waarvan de schietpartij plaatsvond. Voorts volgt uit de bewijsmiddelen dat verdachtes bijnaam [bijnaam 2] is, en dat die bijnaam op diens linker onderarm is getatoeëerd.
Bij die stand van zaken valt niet in te zien dat en waarom tijdens het opsporingsonderzoek niet mocht worden volstaan met het tonen van een enkele foto waarop de verdachte is afgebeeld, noch vloeit daaruit voort dat die herkenningen niet betrouwbaar zijn. Immers, het aan die herkenningen toe te kennen gewicht bij de bewijslevering dat de even genoemde getuigen met “[bijnaam 1]” de verdachte aanduiden is weliswaar van betekenis, maar bepaald niet doorslaggevend. Daarom verwerpt het Hof het tot bewijsuitsluiting strekkende verweer. Voorts verdient opmerking dat wanneer de namen [bijnaam 2] en [bijnaam 1] worden uitgesproken door de luisteraar weliswaar verschillen kunnen worden gehoord, maar ook en vooral frappeert dat die uitgesproken namen een zeer sterke klankmatige overeenkomst hebben.
De stelling van de verdediging dat niet duidelijk is of überhaupt wel een foto aan [slachtoffer 1] is getoond en zo ja, welke foto dat is geweest, wordt door de inhoud van de bewijsmiddelen weerlegd.
Getuige [slachtoffer 2] heeft onbetrouwbaar verklaard
De raadsvrouw heeft gewezen op achtereenvolgens wat door een politieambtenaar van de uniformdienst ter plaatse op de plaats van het delict is ondervonden naar aanleiding van haar contact met [slachtoffer 2], op het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 2] ongeveer 5 maanden later, en op zijn verklaring van 6 augustus 2020, afgelegd ten overstaan van de rechter-commissaris. De conclusie moet zijn dat [slachtoffer 2] heeft gelogen althans onbetrouwbaar heeft verklaard, aldus de raadsvrouw.
Aan de verdediging moet worden toegegeven dat die bevindingen en verklaringen discrepanties bevatten. Zo verklaart [slachtoffer 2] op 6 augustus 2020 als getuige onder meer, dat hij niet op de avond van het delict (2 december 2018) met de politie heeft gesproken, terwijl verbalisant [verbalisant] in haar proces-verbaal heeft gerelateerd (doorgenummerd blz. 75) dat zij – naar moet worden aangenomen – [slachtoffer 2] heeft gesproken: [slachtoffer 2] verkerend onder invloed van alcohol en hij kon haar niets vertellen. Hij zou na het incident ter plaatse zijn gekomen en daarom niets hebben gezien of gehoord. Nadat de politie [slachtoffer 2] op 15 mei 2019 heeft benaderd legt hij alsnog een gedetailleerde getuigenverklaring af en doet hij aangifte tegen de verdachte: hij was wel ter plaatse en is toen door de verdachte met de dood bedreigd. In zijn verhoor ten overstaan van de rechter-commissaris heeft [slachtoffer 2] aangegeven waarom hij met het afleggen van die verklaring zo lang heeft gewacht:
because I was not involving myself in it. I was just parting them. Met betrekking tot zijn drankgebruik die avond verklaart [slachtoffer 2]: I drank that night, I didn’t have much. I had 4-5 Heineken. I did not feel drunk, I was able to see everything. When I gave my statement to the police (het Hof begrijpt: op 15 mei 2019) I remembered the incident well.
Het Hof waardeert de discrepantie (wel of niet onder invloed van alcohol) voor de betrouwbaarheidstoets als van ondergeschikte betekenis, en het kennelijke dralen met het afleggen van een verklaring als voldoende verklaard. Niet in de laatste plaats is voor de waardering van de bruikbaarheid van de door [slachtoffer 2] bij de politie afgelegde verklaring van belang dat deze verklaring op zichzelf beschouwd feitelijk gedetailleerd en authentiek is, terwijl deze verankering vindt in de overige bewijsmiddelen. Het Hof verwerpt dit onderdeel van het gevoerde verweer.
Getuige [getuige] heeft onbetrouwbaar verklaard
De betekenis voor het bewijs van de discrepanties waarop de raadsvrouw heeft gewezen kan buiten bespreking blijven, nu het Hof – met de raadsvrouw – ervan uitgaat dat [getuige] geen getuige van de schietpartij is geweest. Haar verklaring is voor het bewijs slechts van betekenis waar het gaat om haar persoonsbeschrijving van de man die zij kent als bezoeker van de bar en die daar tegenover woont: [bijnaam 1], de man die eerder op die avond nog in de bar een cheeseburger bij haar heeft besteld. Het Hof verwerpt ook dit onderdeel van het gevoerde verweer.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het onder 1 primair bewezen verklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 2:259 juncto 1:119 van het Wetboek van Strafrecht. Het wordt als volgt gekwalificeerd:

poging tot doodslag.

Het onder 2 bewezen verklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 2:255 van het Wetboek van Strafrecht. Het wordt als volgt gekwalificeerd:

bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Het onder 3 bewezen verklaarde is voorzien bij artikel 3, eerste lid, van de Vuurwapenverordening en strafbaar gesteld in artikel 11 van die verordening. Het wordt als volgt gekwalificeerd:
overtreding van een in artikel 3 van de Vuurwapenverordening gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 11 van de Vuurwapenverordening, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Oplegging van straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, op de mate waarin de gedragingen aan de verdachte te verwijten zijn en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Hij heeft het slachtoffer ’s nachts bij een bar opgezocht waarna een vechtpartij tussen hen ontstond. Nadat een vriend van het slachtoffer tussenbeide kwam en de ruzie probeerde te sussen heeft de verdachte een vuurwapen tevoorschijn gehaald en op het slachtoffer geschoten. De kogel is dwars door de maag van het slachtoffer gegaan. Het slachtoffer heeft daardoor zeer ernstig blijvend letsel opgelopen. Er is letsel veroorzaakt bij de lever, de mild en de schildklier van het slachtoffer. Voorts is een breuk ontstaan bij de lendenwervel en heeft het slachtoffer te kampen met een motorische stoornis, in het bijzonder in zijn rechter been. Het slachtoffer heeft op 27 juli 2020 tegenover de rechter-commissaris verklaard dat hij nog steeds in een rolstoel zit en niet kan lopen, dat hij niets zelf kan doen en zijn moeder hem met alles moet helpen. Ook heeft hij verklaard dat hij geen gevoel heeft aan zijn rechterzijde. Dat de gedraging van de verdachte niet tot de dood van het slachtoffer heeft geleid, is een uitermate gelukkige omstandigheid.
Van algemene bekendheid is dat een dergelijke schending van de lichamelijke integriteit bij slachtoffers daarvan ook langdurige psychische problemen tot gevolg kan hebben. Dat geldt in deze zaak te meer nu het slachtoffer doordat hij in een rolstoel zit en afhankelijk is van de zorg van anderen aan het incident dagelijks zal worden herinnerd.
Het behoeft ten slotte geen nadere toelichting dat de rechtsorde ernstig wordt geschokt door een dergelijk misdrijf. De verdachte heeft met zijn agressieve en ongeremde handelen blijk gegeven van gebrek aan respect voor het recht op leven van een medemens.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht door een vuurwapen te richten op het hoofd van iemand die nota bene de ruzie probeerde te sussen. Bedreiging is een ernstig feit dat bij de slachtoffers en de maatschappij gevoelens van onveiligheid en onrust veroorzaakt. De onderhavige bedreiging is des ter ernstiger nu er sprake is van een bedreiging met een vuurwapen op de openbare weg.
Naar het oordeel van het Hof kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Het Hof zoekt aansluiting bij de oriëntatiepunten straftoemeting, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid van het Hof en de Gerechten in eerste aanleg zijn neerslag heeft gevonden. Daarin wordt bij blijvende ernstige lichamelijke gevolgen/invaliditeit/hulpbehoevendheid - zoals bij het slachtoffer het geval is - voor een poging doodslag met een vuurwapen als indicatie een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 tot 10 jaar gegeven.
Het Hof betrekt bij de bepaling van de hoogte van de gevangenisstraf naast de ernst van het toegebrachte letsel de navolgende strafverzwarende omstandigheden:
  • het schietincident vond plaats op de openbare weg;
  • bij de verdachte is een gebrek aan erkenning en inzicht in het problematische van zijn gedrag;
  • er is sprake van een geschokte rechtsorde;
  • er was sprake van vol opzet.
Daar komt bij dat de verdachte, zo blijkt uit de in hoger beroep overgelegde strafkaart uit [geboorteplaats], eerder onherroepelijk tot een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf is veroordeeld voor geweldsdelicten. Ook dat weegt in het nadeel van de verdachte.
Het Hof is na een en ander te hebben afgewogen, tot de slotsom gekomen dat de ernst van het bewezen verklaarde onvoldoende tot uitdrukking komt in de door het Gerecht opgelegde en de door de procureur-generaal gevorderde straf. Het Hof is - met eenparigheid van stemmen - van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden is. De verdachte zal daartoe dan ook worden veroordeeld.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op artikel 1:136 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidde ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het Hof:
vernietigt het vonnis van het Gerecht en doet opnieuw recht;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificeert de feiten zoals hierboven is omschreven;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de
12 (twaalf) jaren;
beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mrs. R. Veldhuisen, A.J.M. van Gink en W.J. Geurts-de Veld, leden van het Hof, bijgestaan door mr. A.F. van der Heide (zittings)griffier, en op 3 december 2020 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van het Hof in Sint Maarten.
mr. A.J.M. van Gink en de uitspraakgriffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.