ECLI:NL:OGHACMB:2020:326

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
3 december 2020
Publicatiedatum
20 augustus 2021
Zaaknummer
100.00480/19 H-256/2019
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten inzake witwassen en voorhanden hebben van munitie

In deze zaak gaat het om hoger beroep tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, waarin de verdachte werd veroordeeld voor het bezit van hennep en witwassen. De verdachte, geboren in 1989, werd op 3 september 2019 aangehouden en beschuldigd van het voorhanden hebben van ongeveer 4704 gram hennep en het witwassen van aanzienlijke geldbedragen. Het Gerecht had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 maanden en geldboetes. Zowel de verdachte als de officier van justitie gingen in hoger beroep. Tijdens de zitting heeft de procureur-generaal een gevangenisstraf van 18 maanden geëist, terwijl de raadsvrouw vrijspraak voor bepaalde feiten bepleitte.

Het Hof heeft het vonnis van het Gerecht vernietigd en kwam tot de conclusie dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan het bezit van hennep en het witwassen van geldbedragen. Het Hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk handelde in strijd met de Opiumlandsverordening en dat hij wist dat de geldbedragen afkomstig waren uit misdrijven. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarbij rekening werd gehouden met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze waren gepleegd. Tevens werd de verbeurdverklaring van de in beslag genomen geldbedragen gelast.

Uitspraak

Zaaknummer: H-256/2019

Parketnummer: 100.00480/19
Uitspraak: 3 december 2020 Tegenspraak

Vonnis

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten (hierna: het Gerecht) van 27 november 2019 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1989 te [geboorteplaats],
adres: [adres 1] te [woonplaats].
Hoger beroep
Het Gerecht heeft bij zijn vonnis de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten bewezen verklaard en de verdachte ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde ontslagen van alle rechtsvervolging. Ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde heeft het Gerecht de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden, met aftrek van voorarrest, en geldboetes opgelegd, uitgedrukt in
$ 27.888,- subsidiair 170 dagen hechtenis, en € 2.540,- subsidiair 35 dagen hechtenis.
Zowel de verdachte als de officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het Hof heeft kennisgenomen van de vordering van de procureur-generaal,
mr. R.H. den Haan, en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. S.H.M. Ibrahim naar voren is gebracht.
De procureur-generaal heeft gevorderd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van voorarrest. Zijn vordering behelst voorts de verbeurdverklaring van de in beslag genomen geldbedragen.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten vrijspraak bepleit en ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd. Het Hof komt ten aanzien van het bewijs van feit 2 tot een andere beslissing. Voorts kan het Hof zich niet verenigen met achtereenvolgens de kwalificatiebeslissingen ten aanzien van de feiten 1 en 3, de aan de verdachte opgelegde straf en de motivering daarvan. Voorts geeft het Hof beslissingen over in beslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
:
1.
hij op of omstreeks 3 september 2019, althans (op een of meer data en tijdstippen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2019 tot en met 3 September 2019 in Sint Maarten, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk in zijn bezit heeft gehad en/of aanwezig heeft gehad en/of heeft aangewend, ongeveer 4704 gram, in elk geval een hoeveelheid hennep, zijnde een middel als bedoeld in artikel 1 Opiumlandsverordening;
2.
hij op of omstreeks hij op of omstreeks 3 september 2019 in Sint Maarten, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, munitie, in de zin van de Vuurwapenverordening, te weten 10 scherpe patronen, voorhanden heeft gehad.
3.
hij op of omstreeks 3 september 2019, in Sint Maarten, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van een voorwerp, te weten een geldbedrag van:
• USD 43.393,70, en/of
• € 5873,10, en/of
• NAF 10.947,50,
de werkelijke aard en/of herkomst en/ of vindplaats en/ of vervreemding en/ of verplaatsing heeft verborgen en/ of verhuld, althans heeft verborgen en/ of verhuld wie de rechthebbende op dat voorwerp was, of wie dat voorwerp voorhanden had, terwijl hij wist of begreep, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat voormeld voorwerp -onmiddellijk of middellijk- afkomstig was uit enig misdrijf
en/ of
een voorwerp, te weten een geldbedrag van:
• USD 43.393,70, en/of
• € 5873,10, en/of
• NAF 10.947,50,
heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van dat voorwerp gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist of begreep, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat voormeld voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Tegen de achtergrond van de inhoud van het dossier en wat is verhandeld ter terechtzitting leest het Hof de tenlastelegging aldus, dat de steller daarvan waar het de daarin vermelde geldbedragen betreft het oog heeft gehad op de bedragen die in onderscheiden ruimten van de woning aan de [adres 1] zijn aangetroffen en in beslag genomen, te weten pand [pand 1], pand [pand 2] en pand [pand 3]. Door deze lezing wordt de verdachte niet in zijn verdediging en het openbaar ministerie niet in de vervolging geschaad.
Het bewijs
Vrijspraak feit 2
Volgens het daarvan opgemaakte proces-verbaal zijn bij gelegenheid van een doorzoeking 10 scherpe patronen aangetroffen. De ruimte en locatie van aantreffen van die patronen is in dat proces-verbaal omschreven: “pand [pand 3], onder de bar”. Deze ruimte was bij zowel de verdachte als zijn broer, tevens medeverdachte, in gebruik, zodat op grond daarvan het bewijsvermoeden gerechtvaardigd is dat ieder van hen wetenschap moet hebben gehad van de aanwezigheid van die munitie in die ruimte.
De verdachte heeft echter ontkend wetenschap te hebben gehad van de aanwezigheid van deze patronen. Het onderzoek heeft uitgewezen dat in die ruimte ook anderen hebben verbleven, waarvan op grond van CIE-informatie in elk geval twee van hen (namelijk [verblijver 1] en [verblijver 2]) met vuurwapens in verband zijn gebracht.
In aanmerking genomen:
- verdachtes ontkenning van zijn wetenschap van de aanwezigheid van die
patronen;
- de ruimte waar die patronen zijn aangetroffen: niet alleen de verdachte,
maar ook anderen hielden daarin verblijf;
- de locatie van aantreffen: niet in het volle zicht, maar onder de bar,
kan niet worden vastgesteld dat bij de verdachte een voor het bewijs toereikende mate van bewustheid omtrent de aanwezigheid van die patronen heeft bestaan. Daarom zal het Hof de verdachte van dit feit vrijspreken.
Bewezenverklaring
Het Hof acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 en 3 ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
1.
hij op
of omstreeks3 september 2019,
althans (op een of meer data en tijdstippen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2019 tot en met 3 September 2019in Sint Maarten, tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen, al dan nietopzettelijk in zijn bezit heeft gehad en
/ofaanwezig heeft gehad
en/of heeft aangewend,ongeveer 4704 gram
, in elk geval een hoeveelheidhennep
, zijnde een middel als bedoeld in artikel 1 Opiumlandsverordening;
3.
hij op
of omstreeks3 september 2019, in Sint Maarten,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van een voorwerp, te weten een geldbedrag van:
• USD 43.393,70, en/of
• € 5873,10, en/of
• NAF 10.947,50,
de werkelijke aard en/of herkomst en/ of vindplaats en/ of vervreemding en/ of verplaatsing heeft verborgen en/ of verhuld, althans heeft verborgen en/ of verhuld wie de rechthebbende op dat voorwerp was, of wie dat voorwerp voorhanden had, terwijl hij wist of begreep, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat voormeld voorwerp -onmiddellijk of middellijk- afkomstig was uit enig misdrijf
en/ of
in pand [pand 1] van [adres 1]een voorwerp, te weten een geldbedrag
(in verschillende munteenheden)van:
• USD
43.393,70, 24.248,00 en
/of
• €
5873,10,2.550,00 en
/of
• NAf
10.947,505.590,00,
heeft verworven, voorhanden heeft gehad
, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van dat voorwerp gebruik heeft gemaakt,terwijl hij wist
of begreep, althans redelijkerwijs moest vermoedendat voormeld voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf
en
hij op 3 september 2019, in Sint Maarten, tezamen en in vereniging met een ander
in pand [pand 3] van [adres 1] een voorwerp, te weten een geldbedrag (in verschillende munteenheden) van:
• USD 6.443,00 en
• € 73,00 en
• NAf 2.494,50,
voorhanden heeft gehad terwijl hij wist dat voormeld voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Het Hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd; omwille van de leesbaarheid zijn ook wijzigingen aangebracht in de bewezenverklaring (
cursief). De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Indien tegen dit verkorte vonnis beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het Hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het vonnis. Deze aanvulling zal vervolgens aan het vonnis worden gehecht.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs en bespreking van gevoerde verweren
Geen verdenking en een onrechtmatige doorzoeking
Door de raadsvrouw is aangevoerd dat alleen anonieme tips de grondslag hebben gevormd van het tegen de verdachte en zijn broer, tevens medeverdachte, gestarte opsporingsonderzoek. Die basis is te smal en daarop kan niet een rechtmatig opsporingsonderzoek worden gestart. Daarbij komt, dat de doorzoeking onrechtmatig is geweest, met gevolg dat de vruchten daarvan van de bewijslevering uitgesloten dienen te worden. Weliswaar heeft de rechter-commissaris een machtiging verleend tot doorzoeking, doch die machtiging is verleend voor het adres [adres 1], en niet (ook) voor het adres [adres 2]. Het is het laatste adres waar de doorzoeking heeft plaatsgehad en voorwerpen zijn aangetroffen en inbeslaggenomen, aldus de raadsvrouw.
Uit de stukken van het dossier blijkt, dat de verdachte (en zijn broer) ten tijde van de doorzoeking in de onderhavige zaak woonde(n) op het adres [adres 1]. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte desgevraagd verklaard dat hij ten tijde van de doorzoeking op dat adres woonde (en nog immer woont). In zoverre mist dit onderdeel van het verweer feitelijke grondslag.
Ook de door de raadsvrouw gewraakte start van het onderzoek kan de rechtmatigheidstoets doorstaan. Op achtereenvolgens 7 juni 2019 en 6 augustus 2019 is bij de Criminele Inlichtingen Eenheid (CIE) van de politie informatie binnengekomen, die door die eenheid met het oog op het kunnen verrichten van tactisch onderzoek is verstrekt. Derhalve geen anonieme tips, maar informatie die afkomstig is van een of meer bronnen, waarvan de politie de identiteit niet heeft onthuld. De inhoud van die informatie heeft steeds betrekking op onder meer gedragingen van de tweelingbroers [verdachte] en [medeverdachte] met betrekking tot verdovende middelen en vuurwapens. Als plaats van handeling wordt in die informatie een specifieke locatie genoemd. Uit onderzoek is aan de politie vervolgens gebleken dat deze informatie betrekking had op de personen van de verdachte en diens broer, tevens medeverdachte. De inhoud van daarna afgeluisterde en opgenomen vertrouwelijke communicatie bood in enige mate ondersteuning aan de eerder verstrekte CIE-informatie. Vervolgens is met daartoe verkregen machtiging een doorzoeking gehouden. In deze gang van zaken valt in het geheel geen onrechtmatigheid te bespeuren. Het voorgaande voert tot de slotsom dat het Hof ook dit onderdeel van het verweer verwerpt.
Witwassen (feit 3)
Het aan de verdachte gemaakte verwijt houdt – voor zover hier van belang – in, dat hij (met een ander) geldbedragen voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist van de misdadige herkomst van die bedragen althans die herkomst redelijkerwijs moest vermoeden.
Bij gelegenheid van een gehouden doorzoeking zijn, verspreid over de woning van achtereenvolgens de verdachte (in het dossier genoemd: pand [pand 1]), zijn broer, tevens medeverdachte (in het dossier genoemd: pand [pand 2]) en een bij hen beiden in gebruik zijnde ruimte (in het dossier genoemd: pand [pand 3]), onder meer contante geldbedragen aangetroffen en in beslag genomen. In elk van die ruimten was dat contante geld over meer plaatsen verspreid (in bakjes, tassen en dozen) en in verschillende valuta (dollars, euro’s en Antilliaanse guldens).
Ten laste van de verdachte is niet ook een gronddelict ten laste gelegd en bewezenverklaard waaraan dat contante geld rechtstreeks kan worden gerelateerd, zodat de aangetroffen geldbedragen in zoverre niet over die band met een bepaald misdrijf in verband kunnen worden gebracht.
De procureur-generaal heeft ter terechtzitting – voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven – aandacht gevraagd voor:
- het ontbreken van een verifieerbare en legale verklaring voor de omvang
van de aangetroffen geldbedragen;
- het feit van de diverse valuta, de (verstop)plekken waar die valuta zijn
aangetroffen en het totaal van die contante bedragen, en de daaraan te
verbinden kwalificatie: in het maatschappelijk verkeer hoogst
ongebruikelijk;
- het gegeven dat diverse vormen van criminaliteit gepaard gaan met het
voorhanden hebben van grote hoeveelheden geld in contanten;
- het feit dat de verdachte geen inkomsten uit arbeid genoot.
Het Hof acht met de procureur-generaal deze aspecten voor het bewijs van belang, in zoverre dat dit een en ander het vermoeden rechtvaardigt dat het niet anders kan zijn dan dat deze geldbedragen een misdadige herkomst hebben.
Het Hof stelt vervolgens vast dat het in het voorliggende geval ontbreekt aan een concrete, verifieerbare en op voorhand niet hoogst onwaarschijnlijke verklaring van de verdachte dat die gelden
nietvan misdrijf afkomstig zijn. Weliswaar is door verdachte gesproken over (het fokken van) kippen en hanen en het genereren van inkomsten daaruit en uit (het wedden op) hanengevechten, echter bij gelegenheid van de doorzoeking is kip noch haan gezien. Door de verdachte is tijdens het voorbereidend onderzoek over de herkomst van het geld (aanvankelijk) wisselend verklaard, terwijl hij geen concrete aanknopingspunten heeft willen of kunnen aanreiken die het (begin van het) bestaan van de beweerde bron(nen) van die inkomsten zou(den) kunnen onderbouwen. Zo bezien verdient wat door verdachte is aangevoerd over de herkomst van de zeer aanzienlijke contante geldbedragen geen geloof en gaat het Hof daaraan voorbij.
Waar het gaat om de omvang van de contante geldbedragen waarvan het voorhanden hebben daarvan aan de verdachte moet worden toegeschreven zoekt het Hof aansluiting bij wat over het gebruik van de onderscheiden ruimten en de daarin aangetroffen geldbedragen is komen vast te staan: verdachte als de gebruiker van pand [pand 1], en met zijn broer, tevens medeverdachte, gebruiker van pand [pand 3].
Daarmee heeft de verdachte (in pand [pand 1]) 5.590 NAf; 24.248 US dollar en 2.550 Euro voorhanden gehad en tezamen en in vereniging met zijn broer (in pand [pand 3]) NAf 2.494,50; 6.443 US dollar en 73 Euro. Met betrekking tot al die bedragen wist hij telkens dat die bedragen (on)middellijk afkomstig waren uit enig misdrijf.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde is voorzien bij artikel 4, eerste lid, aanhef, onder b en B van de Opiumlandsverordening 1960 en strafbaar gesteld in artikel 11, tweede lid, aanhef, onder b van die verordening. Het wordt als volgt gekwalificeerd:
opzettelijk handelen in strijd met artikel 4, eerste lid, van de Opiumlandsverordening 1960, in vereniging.
Het onder 3 bewezen verklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 2:404 van het Wetboek van Strafrecht. Het wordt als volgt gekwalificeerd:

witwassen

en

witwassen in vereniging.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Oplegging van straffen
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder dat bewezen verklaarde is begaan, op de mate waarin de gedragingen aan de verdachte te verwijten zijn en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting, onder meer uit het de verdachte betreffende voorlichtingsrapport van de reclassering, naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft samen met zijn broer een grote hoeveelheid hennep in zijn bezit gehad. Het gebruik van hennep kan schadelijke gevolgen hebben voor de gezondheid van de gebruikers en het gebruik hiervan is bezwarend voor de samenleving, onder meer vanwege de daarmee gepaard gaande andere vormen van criminaliteit.
De verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan het witwassen van geldbedragen, door hem zowel alleen als in vereniging (met zijn broer) gepleegd. Door opbrengsten van misdrijven aan het zicht van justitie en de fiscus te onttrekken wordt het plegen van criminele activiteiten in stand gehouden en indirect ook bevorderd. Witwassen vormt een ernstige bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. De verdachte heeft hier met zijn handelen aan bijgedragen.
Naar het oordeel van het Hof kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Het Hof zoekt aansluiting bij de oriëntatiepunten straftoemeting, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid van het Hof en de Gerechten in eerste aanleg zijn neerslag heeft gevonden. Daarin wordt bij het voorhanden hebben van een hoeveelheid hennep van tussen de 2.001 gram en 5.000 gram bij een first offender – zoals de verdachte - als indicatie een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden gegeven. Bij opzetwitwassen met een benadelingsbedrag van tussen de NAf 20.000 en NAf 140.000 wordt als indicatie een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 tot 5 maanden of een werkstraf tussen de 120 en 240 uur met daarbij een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand gegeven.
Gelet op voornoemde oriëntatiepunten acht het Hof in beginsel een gevangenisstraf van 14 maanden passend en geboden. Het Hof zal echter, gelet op de op te leggen bijkomende straf van verbeurdverklaring, deze straf met twee maanden verminderen.
Het Hof, is na een en ander te hebben afgewogen, tot de slotsom gekomen dat een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden is. De verdachte zal daartoe dan ook worden veroordeeld.
In beslag genomen voorwerpen
Aan de orde zijn voorts de onder de verdachte (in pand [pand 1]) en onder de verdachte en zijn broer (in pand [pand 3]) in beslag genomen en nog niet teruggegeven geldbedragen.
Die geldbedragen zijn vatbaar voor verbeurdverklaring. De aangetroffen geldbedragen behoren immers toe aan de verdachte en met behulp daarvan is het onder 3 bewezen verklaarde begaan. Het Hof zal daarom de verbeurdverklaring gelasten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 1:55, 1:67, 1:68, 1:123 en 1:136 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 4 en 11 van de Opiumlandverordening, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het Hof:
vernietigt het vonnis van het Gerecht en doet opnieuw recht;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2 ten laste is gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de
12 (twaalf) maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
verklaart verbeurdde in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten
de navolgende geldbedragen:
• USD 30.691,00 en
• € 2.623,00 en
• NAf 8.084,50.
Dit vonnis is gewezen door mrs. R. Veldhuisen, A.J.M. van Gink en W.J. Geurts-de Veld, leden van het Hof, bijgestaan door mr. A.F. van der Heide, (zittings)griffier, en op 3 december 2020 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van het Hof in Sint Maarten.
mr. A.J.M. van Gink en de uitspraakgriffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.