ECLI:NL:OGHACMB:2020:323

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
6 november 2020
Publicatiedatum
13 augustus 2021
Zaaknummer
HAR 91/2020
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om tijdelijk verlof onder elektronisch toezicht in strafzaak

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 6 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van een gedetineerde om tijdelijk verlof onder de voorwaarde van elektronisch toezicht. De verzoeker, die een gevangenisstraf van drie jaar ondergaat, had op 21 september 2020 een verzoek ingediend bij de Minister van Justitie om in aanmerking te komen voor dit verlof. De minister had dit verzoek echter afgewezen, waarop de advocaat van de verzoeker, mr. L.G. Da Costa Gomez, op 5 oktober 2020 een verzoekschrift indiende bij het Hof.

Tijdens de behandeling van het verzoek op 3 november 2020 in Curaçao, zijn de verzoeker, zijn advocaat en de procureur-generaal, mr. M.L.A. Angela, gehoord. De advocaat voerde aan dat de minister ten onrechte had besloten tot afwijzing van het verlof, onder andere omdat er eerder een positief advies was gegeven over het verlof. De procureur-generaal concludeerde echter tot afwijzing van het verzoek, en het Hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat het verzoek niet aan de voorwaarden voldeed zoals gesteld in de Beschikking elektronisch toezicht.

Het Hof oordeelde dat de verzoeker niet in aanmerking kwam voor verlof met elektronisch toezicht, omdat het strafrestant bij aanvang van de deelname aan het verlofprogramma korter was dan de vereiste minimumtermijn van één maand. Het verzoek werd derhalve afgewezen, en het Hof heeft geen verdere beoordeling van de argumenten van de verzoeker nodig geacht. De beschikking is op 6 november 2020 gegeven in Curaçao.

Uitspraak

Strafzaken over 2020
Zaaknummer: HAR 91/2020
Uitspraak: 6 november 2020
gegeven op het verzoek ex artikel 43 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) van:
[verzoeker],
geboren op [geboortedatum] 1974 op [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats],
thans gedetineerd in Sentro di Detenshon i Korekshon Kòrsou (SDKK),
hierna te noemen: verzoeker.

1.Het verloop van de procedure en wat daaraan is voorafgegaan

Verzoeker verblijft in detentie in SDKK uit hoofde van de tenuitvoerlegging van een aan hem opgelegde gevangenisstraf van 3 jaren. De Minister van Justitie (hierna: de minister) heeft op 21 september 2020 afwijzend beschikt (hierna: de beschikking) op zijn verzoek om in aanmerking te komen voor tijdelijk verlof onder de voorwaarde van elektronisch toezicht (hierna: ET).
Op 5 oktober 2020 heeft de gemachtigde van verzoeker, mr. L.G. Da Costa Gomez, advocaat in Curaçao, ter griffie van het Hof een verzoekschrift ex artikel 43 Sv ingediend. Het verzoek strekt ertoe dat het Hof het Land dan wel de minister zal bevelen dat het verzoeker wordt vergund bij wijze van verlof en onder de voorwaarde van ET de SDKK tijdelijk te verlaten.
De behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden in raadkamer van het Hof op 3 november 2020 in Curaçao. Verschenen en gehoord zijn verzoeker, zijn advocaat en de procureur-generaal, mr. M.L.A. Angela. De advocaat heeft het verzoek aan de hand van pleitaantekeningen toegelicht. Ook verzoeker en de procureur-generaal hebben het woord gevoerd.
De procureur-generaal heeft stukken overgelegd die ten grondslag hebben gelegen aan de beschikking van de minister. Voorts heeft hij met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de aan verzoeker opgelegde gevangenisstraf meegedeeld dat het in de lijn der verwachting ligt dat verzoeker op 27 november 2020 voorwaardelijk in vrijheid zal worden gesteld.
Het Hof heeft een beschikking aangezegd welke heden wordt gegeven.

2.De standpunten

In raadkamer heeft verzoeker bij monde van zijn advocaat in den brede uiteengezet dat, en op welke gronden, de minister niet in redelijkheid tot het negatieve besluit ten aanzien van het verlof onder de voorwaarde van ET heeft kunnen komen. In de kern heeft verzoeker daarbij aangevoerd dat de minister ten onrechte zijn besluit heeft gebaseerd op beweerdelijk herhaald bezit en/of gebruik van (mobiele) telefoons door verzoeker in detentie. Daarnaast is sprake van schending van zorgvuldigheidsnormen nu eerder binnen SDKK over verzoeker een positief advies ten aanzien van het verlof met ET is opgemaakt.
De procureur-generaal heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.

3.De beoordeling

3.1.
Ingevolge artikel 43, eerste lid, Sv kan in alle gevallen, waarin het belang van een goede strafrechtsbedeling een voorziening dringend noodzakelijk maakt en het wetboek zelf daaromtrent geen regeling bevat, een verzoek om zodanige voorziening worden gedaan door de verdachte of degene die daarbij een rechtstreeks hem bepaaldelijk aangaand belang heeft.
Volgens vaste jurisprudentie van het Hof strekt artikel 43 Sv zich mede uit over de fase van tenuitvoerlegging van een opgelegde straf. Nu de strafzaak die tot de detentie van verzoeker heeft geleid, laatstelijk bij het Hof aanhangig is geweest, is het verzoek terecht aan het Hof gedaan.
3.2.
Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Beschikking elektronisch toezicht houdende regels voor het toepassen van elektronisch toezicht (hierna: de Beschikking) kan aan een gedetineerde die is veroordeeld tot onvoorwaardelijke vrijheidsstraf, niet zijnde vervangende hechtenis, op diens verzoek door de Minister van Justitie worden vergund om bij wijze van verlof, voorafgaand aan de ommekomst van de straf dan wel van twee derde, of vier vijfde van de gevangenisstraf, tijdelijk het gesticht te verlaten onder de voorwaarde dat de gedetineerde onder elektronisch toezicht wordt gesteld.
3.3.
Op grond van artikel 5, sub b, van de Beschikking is het verlof slechts mogelijk indien het strafrestant bij aanvang van de deelname aan het verlofprogramma ten minste één maand bedraagt.
3.4.
Verzoeker ondergaat thans de tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf van 3 jaren. De datum van zijn voorwaardelijke invrijheidstelling is voorzien op 27 november 2020. Toepassing en uitleg van dit onderdeel van de regeling brengt in het geval van verzoeker mee dat (het gedeelte van) het strafrestant bij aanvang van zijn veronderstelde deelname aan het programma van verlof met ET korter is dan de in artikel 5 sub van de Beschikking bepaalde minimumtermijn van één maand. Het betoog van de advocaat in raadkamer dat het (gedeelte van het) strafrestant bezien dient te worden vanaf 24 juni 2020 (zijnde de datum die is genoemd in het positieve advies van de SDKK) kan niet worden gevolgd, nu artikel 5, sub b, van de Beschikking ondubbelzinnig bepaalt dat uit moet worden gegaan van het strafrestant bij aanvang van de deelname aan het verlofprogramma.
3.5.
Dit betekent dat verzoeker ingevolge de in de Beschikking neergelegde regeling niet voor verlof met ET in aanmerking kan komen. Reeds daarom dient het verzoek (in zowel de primair als subsidiair geformuleerde variant) te worden afgewezen. Bij die stand van zaken behoeft wat namens verzoeker aan het verzoek ten grondslag is gelegd geen beoordeling door het Hof.

4.De beslissing

Het Hof:
wijst afhet verzoek.
Deze beschikking is gegeven op 6 november 2020 in Curaçao door
mrs. R. Veldhuisen, W.J. Geurts-de Veld en H. de Doelder, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, in tegenwoordigheid van de griffier.