ECLI:NL:OGHACMB:2020:320

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
3 december 2020
Publicatiedatum
11 augustus 2021
Zaaknummer
100.00311/19 H-233/2019
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijslevering verkrachting en mishandeling medewerksters adult entertainment club met strafmaat in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 3 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten. De verdachte was eerder vrijgesproken van de onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde feiten, maar veroordeeld tot een gevangenisstraf van één jaar voor de onder 1 subsidiair, 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde feiten. De officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij heeft gevorderd dat het Hof het vonnis zou vernietigen en de verdachte zou veroordelen tot een gevangenisstraf van 40 maanden.

Het Hof heeft de zaak behandeld op basis van de vordering van de procureur-generaal en de argumenten van de verdachte en zijn raadsvrouw. De verdachte werd beschuldigd van verkrachting van een medewerkster van een adult entertainment club, alsook van mishandeling van twee andere medewerksters. Het Hof heeft de verklaringen van de slachtoffers als betrouwbaar beoordeeld en heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten. De verdachte heeft de slachtoffers ernstig in hun lichamelijke integriteit aangetast, wat heeft geleid tot een aanzienlijke strafmaat.

Het Hof heeft uiteindelijk de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarbij rekening is gehouden met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd. De tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, wordt in mindering gebracht op de opgelegde straf. De uitspraak is gedaan door een collegiaal Hof, waarbij de leden de zaak in zijn geheel hebben beoordeeld en de eerder genomen beslissingen hebben heroverwogen.

Uitspraak

Zaaknummer: H-233/2019

Parketnummer: 100.00311/19
Uitspraak: 3 december 2020 Tegenspraak

Vonnis

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten (hierna: het Gerecht) van 16 oktober 2019 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats],
adres: [adres] te [woonplaats].
Hoger beroep
Het Gerecht heeft de verdachte bij zijn vonnis van het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1 subsidiair, 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één jaar, met aftrek van voorarrest.
De officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het Hof heeft kennisgenomen van de vordering van de procureur-generaal,
mr. R.H. den Haan, en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. S.R. Bommel, naar voren is gebracht.
De procureur-generaal heeft gevorderd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het onder 1 primair, 2 primair en 3 ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden, met aftrek van voorarrest.
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte van de onder 1 primair en subsidiair, 2 primair en 3 ten laste gelegde feiten dient te worden vrijgesproken. Zij heeft ten aanzien van het onder 2 subsidiair ten laste gelegde feit bepleit dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat de verdachte zou hebben gehandeld uit noodweer.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het Hof ten aanzien van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten tot andere beslissingen komt.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
:
1.
Primair:
hij op of omstreeks 26 mei 2018 te Sint Maarten, door geweld en/of door een andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld en/of een andere feitelijkheid, een persoon, genaamd [slachtoffer 1], heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen bestaande uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1], te weten het meermalen, althans eenmaal, duwen/brengen/bewegen van een of meer van zijn vinger(s) in haar vagina,
waarbij dat geweld en/of
diefeitelijkheid en/of die bedreiging met geweld en/of met
een andere feitelijkheid erin heeft bestaan dat verdachte die [slachtoffer 1]
meermalen, althans eenmaal, met kracht (van de bar) naar zich toe heeft getrokken
en/of (vervolgens) meermalen, althans eenmaal, haar met kracht heeft vastgepakt
bij haar lichaam en/of bij haar haren en/of (tegelijkertijd) meermalen, althans
eenmaal, haar in de schaamstreek heeft betast en/of meermalen, althans eenmaal,
zijn vinger(s) in haar vagina heeft geduwd/gebracht/bewogen, terwijl hij haar
vasthield;
Subsidiair:
hij op of omstreeks 26 mei 2018 te Sint Maarten, door geweld of een andere
feitelijkheid of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige handelingen,
door die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, met kracht naar zich toe
te trekken en/of haar meermalen, althans eenmaal, met kracht vast te pakken bij
haar lichaam en/of bij haar haren en/of (vervolgens) op onverhoedse wijze en/of
voorbijgaand aan haar (verbale) protesten, haar te betasten in haar schaamstreek
en/of haar vagina aan te raken;
2.
Primair:
hij op of omstreeks 26 mei 2018 te Sint Maarten, ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om opzettelijk zwaar lichamelijk letsel aan een persoon
genaamd [slachtoffer 2] toe te brengen, met dat opzet met een flesje op
haar (achter)hoofd te slaan;
Subsidiair:
hij op of omstreeks 26 mei 2018 te Sint Maarten, [slachtoffer 2] heeft
mishandeld met gebruikmaking van een wapen in de zin van de
Wapenverordening, door haar met een fles op haar (achter)hoofd te slaan;
(artikel 2:273 lid 1 jo. lid 2 Wetboek van Strafrecht)
3.
hij op of omstreeks 26 mei 2018 te Sint Maarten, [slachtoffer 3] heeft
mishandeld door haar meermalen, althans eenmaal, met zijn (linker)hand te
slaan in/op/tegen haar gezicht en/of haar schouder, in elk geval op haar lichaam.
Bewezenverklaring
Het Hof acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair, 2 primair en 3 ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
1.
Primair:
hij op
of omstreeks26 mei 2018 te Sint Maarten, door geweld
en/of door een andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld en/of een andere feitelijkheid,een persoon, genaamd [slachtoffer 1], heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen bestaande uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1], te weten het meermalen,
althans eenmaal,duwen
/brengen/bewegen van
een of meer vanzijn vinger
(s
)in haar vagina, waarbij dat geweld
en/of feitelijkheid en/of die bedreiging met geweld en/of met een andere feitelijkheiderin heeft bestaan dat verdachte die [slachtoffer 1]
meermalen, althans eenmaal,met kracht
(van de bar)naar zich toe heeft getrokken en
/of (vervolgens) meermalen, althans eenmaal,haar met kracht heeft vastgepakt bij haar lichaam en
/ofbij haar haren en
/of(tegelijkertijd)
meermalen, althans eenmaal,haar in de schaamstreek heeft betast en
/ofmeermalen
, althans eenmaal,zijn vinger
(s
)in haar vagina heeft geduwd
/gebracht/bewogen, terwijl hij haar vasthield;
2.
Primair:
hij op
of omstreeks26 mei 2018 te Sint Maarten, ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om opzettelijk zwaar lichamelijk letsel aan een persoon genaamd [slachtoffer 2] toe te brengen, met dat opzet met een flesje op haar
(achter)hoofd te slaan;
3.
hij op
of omstreeks26 mei 2018 te Sint Maarten, [slachtoffer 3] heeft
mishandeld door haar
meermalen, althans eenmaal,met zijn
(linker
)hand te
slaan
in/op/tegen haar gezicht en
/ofhaar schouder
, in elk geval op haar lichaam.
Het Hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Indien tegen dit verkorte vonnis beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het Hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het vonnis. Deze aanvulling zal vervolgens aan het vonnis worden gehecht.
Bespreking van bewijsverweren
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de verdachte weliswaar aangeefster [slachtoffer 1] naar zich toe heeft getrokken en van de bar heeft getild, maar dat hij daarbij geen seksuele of ontuchtige handelingen heeft verricht. Hetgeen aangeefster en de andere vrouwen verklaren, komt niet overeen met wat op de met behulp van een camera vastgelegde beelden is te zien. De verdachte dient daarom te worden vrijgesproken van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde.
De raadsvrouw heeft betoogd dat de verdachte ook van het onder 2 primair ten laste gelegde feit dient te worden vrijgesproken. De verdachte heeft aangeefster [slachtoffer 2] - nadat zij hem sloeg – enkel met zijn vlakke hand geslagen, hetgeen geen poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel oplevert. Hij heeft nimmer met een bierflesje op haar hoofd geslagen. Dat is ook niet te zien op die beelden. De andersluidende verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] daaromtrent zijn niet juist.
De raadsvrouw heeft voorts betoogd dat het onder 3 ten laste gelegde evenmin bewezen kan worden verklaard. Het dossier bevat alleen de belastende getuigenverklaring van [slachtoffer 3], doch deze verklaring dient van het bewijs te worden uitgesloten. Daartoe heeft zij aangevoerd dat aangeefster is gehoord door een verbalisant die de Spaanse taal niet machtig is en dat niet is gebleken dat de als tolk fungerende manager van de club correct heeft vertaald. Nu daarbij komt dat die manager de beelden vooraf heeft bekeken, kan bovendien niet worden uitgesloten dat sprake is geweest van (onbewuste) beïnvloeding, aldus de raadsvrouw.
Het Hof overweegt als volgt.
Het Hof acht de door [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] afgelegde verklaringen betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan. De inhoud van deze verklaringen vindt over en weer bevestiging en vindt bovendien verankering in hetgeen naar aanleiding van het bekijken van de camerabeelden door de politie in een proces-verbaal van bevindingen [1] is vastgelegd.
Hetzelfde geldt voor de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] waaruit volgt dat de verdachte laatstgenoemde met een bierflesje op haar hoofd heeft geslagen, zoals onder 2 primair ten laste is gelegd. Ook de inhoud van deze verklaringen vindt over en weer bevestiging en vindt overigens verankering in wat over het letsel bij [slachtoffer 2] is gebleken.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van dit feit bepleit dat de verdachte een beroep op noodweer toekomt. Weliswaar is dit verweer strikt genomen alleen gevoerd ten aanzien van feit 2 subsidiair, doch het Hof begrijpt het verweer, gelet op de onderbouwing waarvan het is voorzien, als ook te zijn gevoerd ten aanzien van het onder 2 primair ten laste gelegde. De feitelijke toedracht die de basis vormt voor het verweer is immers voor feit 2 primair en subsidiair dezelfde.
Het Hof overweegt dat het feit dat de verdachte -voordat hij [slachtoffer 2] met een bierflesje op haar hoofd sloeg- door haar met haar schoen tweemaal op zijn hoofd werd geslagen, met zich brengt dat sprake was van een aanranding van verdachtes lijf door [slachtoffer 2]. Zij werd daartoe echter gebracht ter verdediging van haar collega’s [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3], die onmiddellijk daaraan voorafgaand door de verdachte respectievelijk verkracht en geslagen werden. De laatste heeft verklaard dat de verdachte door wilde gaan met slaan, toen [slachtoffer 2] ingreep door de verdachte met haar schoen te slaan. Het Hof is van oordeel dat deze omstandigheden de wederrechtelijkheid ontnemen van genoemde aanranding, zodat voor de verdachte niet de noodzaak bestond om zich daar tegen te verdedigen. Het Hof verwerpt ook dit onderdeel van het bewijsverweer.
Voor zover de raadsvrouw ten aanzien van feit 3 heeft willen betogen dat de verklaring van [slachtoffer 3] als onbetrouwbaar terzijde moet worden geschoven, wordt het verweer verworpen. Het Hof ziet geen aanknopingspunten in het dossier waaruit zou moeten blijken dat hetgeen als haar verklaring in het proces-verbaal van aangifte is opgenomen, niet juist is. Integendeel, haar verklaring vindt steun in de reeds genoemde verklaring van [slachtoffer 2] en ook op wezenlijke punten in de bekennende verklaring van de verdachte zelf. Het Hof zal haar verklaring dan ook voor het bewijs van feit 3 bezigen.
De andersluidende verweren worden verworpen.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het onder 1 primair bewezen verklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 2:197 van het Wetboek van Strafrecht. Het wordt als volgt gekwalificeerd:

verkrachting.

Het onder 2 primair bewezen verklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 2:275 juncto 1:119 van het Wetboek van Strafrecht. Het wordt als volgt gekwalificeerd:

poging tot toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.

Het onder 3 bewezen verklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 2:273 van het Wetboek van Strafrecht. Het wordt als volgt gekwalificeerd:

mishandeling.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Oplegging van straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, op de mate waarin de gedragingen aan de verdachte te verwijten zijn en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verkrachting van een vrouw die haar werk deed in een zogenoemde adult entertainment club. Hieraan ging vooraf dat de verdachte met een andere medewerkster van de club een drankje wilde drinken in deze club. De verdachte gaf haar daar geld voor. De medewerkster bestelde echter geen drankjes maar gaf het geld aan het latere slachtoffer, dat bij wijze van show naakt op de bar aan het dansen was en daarvoor van toeschouwers contant geld kreeg toegestopt. De verdachte voelde zich hierdoor in de maling genomen. Hij heeft het slachtoffer erop aangesproken dat zij zijn geld had. Toen het slachtoffer daar naar zijn zin niet voldoende op reageerde, heeft hij haar hard naar zich toegetrokken en haar verkracht door tegen haar wil meermalen zijn vingers in haar vagina te brengen en met kracht op en neer te bewegen. Hij heeft haar daarbij zo stevig vastgepakt dat zij zich niet aan verdachtes handelen kon onttrekken. Door aldus te handelen heeft de verdachte niet alleen pijn veroorzaakt bij het slachtoffer maar ook en vooral ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, dat zich - naakt op een bar - toch al in een kwetsbare positie bevond. Het bewezenverklaarde handelen van de verdachte moet voor haar buitengewoon vernederend en traumatisch zijn geweest. Het Hof rekent het de verdachte ernstig aan dat hij de grenzen van het slachtoffer niet heeft gerespecteerd en enkel oog heeft gehad voor zijn eigen woede en – naar het Hof aanneemt - lustgevoelens.
Dit zowel uiterst laakbare als strafwaardige gedrag van de verdachte heeft de aanleiding gevormd voor een escalatie in die club waarbij de verdachte zich andermaal aan strafbare feiten heeft schuldig gemaakt, te weten agressief en ongeremd optreden tegen twee andere medewerksters van de club, die het eerste slachtoffer te hulp wilden schieten. Een van deze medewerksters heeft hij met een bierflesje op haar hoofd geslagen. Als gevolg daarvan heeft zij pijn ondervonden en letsel opgelopen. De verdachte heeft hiermee een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van dat slachtoffer. Dat zij geen ernstiger letsel heeft opgelopen is een gelukkige omstandigheid die allerminst aan het handelen van de verdachte te danken is. De andere medewerkster heeft hij tegen haar gezicht en op haar schouder geslagen, waardoor zij bijna viel. Ook hiermee heeft de verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van dit slachtoffer.
Naar het oordeel van het Hof kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Het Hof zoekt aansluiting bij de oriëntatiepunten straftoemeting, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid van het Hof en de Gerechten in eerste aanleg zijn neerslag heeft gevonden. Daarin wordt voor een verkrachting als indicatie een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren gegeven.
Van het misdrijf van verkrachting kan in vele verschillende situaties sprake zijn met vele, in ernst variërende, gradaties. Enerzijds is van belang dat het slachtoffer van dit feit zich in een uiterst kwetsbare positie bevond en dat zij voor de verdachte een gemakkelijk doelwit was. Anderzijds houdt het Hof er in strafmatigende zin rekening mee dat tussen de verdachte en het slachtoffer geen gemeenschap heeft plaatsgevonden en dat het bijkomende geweld tegen dit slachtoffer beperkt is gebleven tot stevig vasthouden. Daar komt evenwel bij dat de verdachte zich nog aan twee andere misdrijven heeft schuldig gemaakt.
Het Hof is, alles afwegend, van oordeel dat een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden is. De verdachte zal daartoe dan ook worden veroordeeld.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op artikel 1:136 van het Wetboek van Strafrecht, zoals dit luidde ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het Hof:
vernietigt het vonnis van het Gerecht en doet opnieuw recht;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair, 2 primair en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de
30 (dertig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mrs. W.J. Geurts-de Veld, A.J.M. van Gink en R. Veldhuisen, leden van het Hof, bijgestaan door mr. A.F. van der Heide, (zittings)griffier, en op 3 december 2020 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van het Hof in Sint Maarten.
mr. A.J.M. van Gink en de uitspraakgriffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Proces-verbaal van bevinding videobeeld “[videobeeld]” met documentcode [documentcode] van 7 juni 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar]