In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 3 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten. De verdachte, geboren in 1998, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, voor het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. De officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld, waarbij een zwaardere straf werd gevorderd van 21 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk.
Het Hof heeft het vonnis van het Gerecht vernietigd, omdat het niet voldeed aan de eisen van artikel 402, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. Het Hof oordeelde dat de bewijsvoering onvoldoende was gemotiveerd en dat de kwalificatiebeslissing en de opgelegde straf niet in overeenstemming waren met de feiten. De verdachte had aanvankelijk bekend, maar later ontkend dat het wapen van hem was. Het Hof hechtte echter meer waarde aan de eerdere verklaringen van de verdachte en oordeelde dat het bewijs voldoende was om de verdachte schuldig te verklaren.
De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 21 maanden, met 6 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 3 jaren. Het Hof legde ook bijzondere voorwaarden op en beval de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen voorwerpen. De uitspraak benadrukt de ernst van het voorhanden hebben van een vuurwapen in de samenleving van Sint Maarten, waar dit soort feiten leidt tot gevoelens van onveiligheid.