In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 22 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao. De verdachte, geboren in 1996, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren, wegens de uitvoer van 1.185 gram cocaïne. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.
Tijdens de zitting heeft het Hof kennisgenomen van de vordering van de procureur-generaal, mr. M.L.A. Angela, en de argumenten van de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.C. Vaders. Het Hof heeft besloten het vonnis van het Gerecht te bevestigen, met uitzondering van de opgelegde straf en de motivering daarvan. Het Hof heeft de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, waaronder zijn jonge leeftijd, zijn opleiding en werk, en zijn betrokkenheid bij maatschappelijke activiteiten. Ook is rekening gehouden met het feit dat de verdachte sinds het delict niet in aanraking is gekomen met politie of justitie.
Het Hof heeft geoordeeld dat de verdachte een eenmalige fout heeft gemaakt en heeft besloten om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. In plaats daarvan is een taakstraf van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden opgelegd, met een proeftijd van 3 jaren. Het Hof heeft de gevangenisstraf niet ten uitvoer gelegd, tenzij de verdachte zich voor het einde van de proeftijd opnieuw schuldig maakt aan een strafbaar feit. De beslissing van het Hof is op 22 oktober 2020 uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.