ECLI:NL:OGHACMB:2020:311

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
22 oktober 2020
Publicatiedatum
26 april 2021
Zaaknummer
H62-2020 en 500.00363-18
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Penitentiair strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van vonnis met wijziging van strafmaat in strafzaak tegen verdachte voor cocaïnehandel

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 22 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao. De verdachte, geboren in 1996, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren, wegens de uitvoer van 1.185 gram cocaïne. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

Tijdens de zitting heeft het Hof kennisgenomen van de vordering van de procureur-generaal, mr. M.L.A. Angela, en de argumenten van de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.C. Vaders. Het Hof heeft besloten het vonnis van het Gerecht te bevestigen, met uitzondering van de opgelegde straf en de motivering daarvan. Het Hof heeft de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, waaronder zijn jonge leeftijd, zijn opleiding en werk, en zijn betrokkenheid bij maatschappelijke activiteiten. Ook is rekening gehouden met het feit dat de verdachte sinds het delict niet in aanraking is gekomen met politie of justitie.

Het Hof heeft geoordeeld dat de verdachte een eenmalige fout heeft gemaakt en heeft besloten om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. In plaats daarvan is een taakstraf van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden opgelegd, met een proeftijd van 3 jaren. Het Hof heeft de gevangenisstraf niet ten uitvoer gelegd, tenzij de verdachte zich voor het einde van de proeftijd opnieuw schuldig maakt aan een strafbaar feit. De beslissing van het Hof is op 22 oktober 2020 uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Zaaknummer: H-62/2020

Parketnummer: 500.00363/18
Uitspraak: 22 oktober 2020 Tegenspraak

Vonnis

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht) van 11 mei 2020 in de strafzaak tegen de verdachte:

[VERDACHTE],

geboren op [geboortedatum] 1996 in [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats].
Hoger beroep
Het Gerecht heeft de verdachte bij zijn vonnis ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan negen maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het Hof heeft kennisgenomen van de vordering van de procureur-generaal,
mr. M.L.A. Angela, en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. M.C. Vaders, naar voren is gebracht.
De procureur-generaal heeft gevorderd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, omdat het Hof zich daarmee verenigt, behoudens ten aanzien van de straf en de motivering daarvan.
Oplegging van straffen
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan, op de mate waarin de gedraging aan de verdachte te verwijten is en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan uitvoer van 1.185 gram cocaïne (bruto). Cocaïne is voor de gezondheid van personen een schadelijke stof, die verstrekkende gevolgen kan hebben voor de gebruikers daarvan en voor de maatschappij. De verspreiding van en handel in cocaïne gaat veelal gepaard met geweldscriminaliteit en leidt tot vele andere vormen van criminaliteit bij verslaafden.
Het Hof houdt in het voordeel van de verdachte in sterke mate rekening met zijn persoonlijke omstandigheden zoals deze ter terechtzitting naar voren zijn gebracht en die het volgende inhouden. De verdachte is een betrekkelijk jonge man – hij werd op de dag dat hij het feit pleegde 22 jaar – en is niet eerder veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Hij volgt een opleiding tot Technicus Sterkstroom Installaties bij de afdeling Elektrotechniek van het Openbaar Secundair Beroeps Onderwijs. Daarnaast is hij werkzaam als rental agent bij een autoverhuurbedrijf en hij zet zich in voor de maatschappij door als vrijwilliger te werken bij een stichting die hulp biedt aan kinderen en volwassenen die onder de armoedegrens leven. De verdachte is tevens betrokken bij een stichting die zorgt voor dag- en naschoolse opvang van kinderen en ook huiswerkbegeleiding aanbiedt. Daarnaast wordt de verdachte bijna vader, heeft zijn vriendin een gecompliceerde zwangerschap en zorgt de verdachte ook voor de zesjarige zoon van zijn vriendin. Tenslotte houdt het Hof er rekening mee dat het feit ruim twee jaar geleden is gepleegd en de verdachte sindsdien niet in aanraking met politie en justitie is gekomen.
Gelet op het voorgaande houdt het Hof het ervoor dat de verdachte met het plegen van het onderhavige delict een eenmalige fout in zijn leven heeft gemaakt en ziet het Hof in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte aanleiding de verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Daar staat wel tegenover dat het Hof de maximale werkstraf én een voorwaardelijke gevangenisstraf zal opleggen, dat laatste teneinde de verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Op grond van het voorgaande acht het Hof na te melden straffen passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 1:19, 1:20, 1:21, 1:45 en 1:46 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 3 en 11 van de Opiumlandsverordening 1960, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het Hof:
vernietigt het vonnis van het Gerecht ten aanzien van de opgelegde straf en de motivering daarvan en doet in zoverre opnieuw recht;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een werkstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren,indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden;
bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een
proeftijdvan
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
bevestigt het vonnis van het Gerecht voor het overige.
Dit vonnis is gewezen door mrs. S.A. Carmelia, M.C.B Hubben en
W.J. Geurts-de Veld, leden van het Hof, bijgestaan door mrs. A.F. van der Heide en V. Awadhpersad (zittings)griffiers, en op 22 oktober 2020 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao.
uitspraakgriffier: