ECLI:NL:OGHACMB:2020:310

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
3 december 2020
Publicatiedatum
26 april 2021
Zaaknummer
100.00300/19 H-221/2019
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak poging moord en veroordeling voor poging doodslag in Sint Maarten

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 3 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten. De verdachte was eerder vrijgesproken van poging tot moord op [slachtoffer 1] en poging tot doodslag op [slachtoffer 2]. Het Hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de verdachte wel degelijk schuldig was aan vier pogingen tot doodslag, waarbij hij met een vuurwapen op meerdere personen heeft geschoten. De procureur-generaal had gevorderd dat het Hof het eerdere vonnis zou vernietigen en de verdachte tot een gevangenisstraf van 18 jaren zou veroordelen. De raadsvrouw van de verdachte pleitte voor vrijspraak op basis van psychische overmacht, maar het Hof oordeelde dat de verdachte niet aan deze voorwaarden voldeed. Het Hof vernietigde het vonnis van het Gerecht en verklaarde de verdachte schuldig aan de ten laste gelegde feiten, met als gevolg een gevangenisstraf van 12 jaren. Het Hof hield rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en de jeugdige leeftijd van de verdachte.

Uitspraak

Zaaknummer: H-221/2019

Parketnummer: 100.00300/19
Uitspraak: 3 december 2020 Tegenspraak

Vonnis

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten (hierna: het Gerecht) van 9 oktober 2019 in de strafzaak tegen de verdachte:

[Verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1995 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
thans gedetineerd te Sint Maarten.
Hoger beroep
Het Gerecht heeft de verdachte bij zijn vonnis vrijgesproken van de onder 1 impliciet ten laste gelegde poging tot moord op [slachtoffer 1] en de onder 2 ten laste gelegde poging tot doodslag op [slachtoffer 2]. Voorts heeft het de verdachte ter zake van de onder 1 ten laste gelegde poging tot doodslag op [slachtoffer 1], de onder 2 ten laste gelegde pogingen tot doodslag op [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] en voor het onder 3 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren met aftrek van voorarrest.
De officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het Hof heeft kennisgenomen van de vordering van de procureur-generaal,
mr. R.H. den Haan, en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. S.H.M. Ibrahim, naar voren is gebracht.
De procureur-generaal heeft gevorderd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 jaren, met aftrek van voorarrest.
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder 1 ten laste gelegde poging tot moord. Ten aanzien van de onder 1 ten laste gelegde poging tot doodslag heeft zij betoogd dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat hij handelde uit psychische overmacht. Ten aanzien van de onder 2 ten laste gelegde pogingen tot doodslag dient de verdachte te worden vrijgesproken van de poging tot doodslag op [slachtoffer 2] subsidiair dient hij te worden ontslagen van alle rechtsvervolging om de reden als voornoemd. Dat laatste geldt tevens voor de ten laste gelegde pogingen tot doodslag op [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4]. Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsvrouw een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, reeds omdat het vonnis niet voldoet aan het bepaalde in artikel 402, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) nu in het vonnis is volstaan met een enkele opsomming van de bewijsmiddelen en niet ook met een weergave van de inhoud daarvan. Dit leidt gelet op de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad ten aanzien van artikel 402 achtste lid Sv tot nietigheid. Voorts komt het Hof ten aanzien van feit 2 tot een andere bewezenverklaring en kan het Hof zich niet verenigen met de kwalificatiebeslissing van feit 3 en de aan de verdachte opgelegde straf en de motivering daarvan.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 21 maart 2018 te Sint Maarten, ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade, een persoon genaamd [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, althans na een (kort) tevoren genomen besluit, meermalen, althans eenmaal, met behulp van een vuurwapen, een of meer kogel(s) in de rug, in elk geval in/door het lichaam, van voornoemde [slachtoffer 1] heeft geschoten en/of meermalen in de richting van die [slachtoffer 1] heeft geschoten, terwijl voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 21 maart 2018 te Sint Maarten, ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om opzettelijk een of meer personen, te weten [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 4], van het leven te beroven, met dat opzet, meermalen, althans eenmaal, met behulp van een vuurwapen een of meer kogel(s) in de richting van die voornoemde personen heeft geschoten, terwijl voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op of omstreeks 21 maart 2018 te Sint Maarten, een vuurwapen in de zin van de Vuurwapenverordening, te weten een revolver kaliber .38 en/of munitie in de zin van de Vuurwapenverordening, te weten meerdere kogels met het kaliber .38 voorhanden heeft gehad.
Vrijspraak van de onder 1 impliciet ten laste gelegde poging tot moord
De procureur-generaal heeft betoogd dat sprake is van poging tot moord op het slachtoffer [slachtoffer 1]. Hij heeft daarbij op de volgende gang van zaken gewezen:
- tussen de verdachte en het slachtoffer was sprake van een langer lopend conflict;
  • kort voorafgaand aan het incident is er geen confrontatie bekend tussen de verdachte en het slachtoffer;
  • de verdachte heeft het slachtoffer gericht opgezocht;
  • de verdachte heeft een vuurwapen meegenomen, terwijl hij dat normaal nooit doet;
  • eenmaal aangekomen bij de supermarkt, zoekt de verdachte meteen de confrontatie op met het latere slachtoffer, waarbij hij direct het vuurwapen in zijn hand neemt;
  • na een korte worsteling probeert het latere slachtoffer te vluchten en schiet de verdachte viermaal gericht op hem, waar hij het slachtoffer daadwerkelijk één keer in zijn rug raakt, om hem vervolgens ook nog achterna te rennen.
Volgens de procureur-generaal levert deze gang van zaken objectieve aanwijzingen op voor voorbedachten rade aan de zijde van de verdachte, terwijl voor het aannemen daarvan geen contra-indicaties in het dossier zijn te vinden. De procureur-generaal concludeert dat er dan ook bij de verdachte geen sprake is geweest van een ogenblikkelijk gemoedsopwelling. Hij had zich rekenschap kunnen geven en kunnen nadenken over zijn voorgenomen daad, zodat volgens de procureur-generaal de poging tot moord wettig en overtuigend kan worden bewezen.
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de poging tot moord op [slachtoffer 1].
Het Hof oordeelt als volgt.
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting staat buiten kijf dat het de verdachte is geweest die de confrontatie met [slachtoffer 1] heeft gezocht. Hij heeft hem, terwijl hij zich had voorzien van een geladen vuurwapen, op diens werkplek opgezocht. Min of meer in de deuropening van de supermarkt heeft de verdachte, bij wijze van kennelijke provocatie, [slachtoffer 1] een telefoon uit de hand gegrist, terwijl hij ondertussen het wapen tevoorschijn haalde. Hieruit volgt evenwel niet zonder meer dat de verdachte heeft gehandeld met voorbedachten rade. Vast staat immers ook dat de verdachte niet meteen op [slachtoffer 1] heeft geschoten, dat hij het wapen weer heeft opgeborgen in de achterzak van zijn broek en dat hij dat wapen eerst na een handgemeen met [slachtoffer 1] weer tevoorschijn heeft gehaald en vervolgens daarmee kogels heeft afgevuurd in de richting van (onder anderen) [slachtoffer 1], die zich rennend uit de voeten maakte. Bij die stand van zaken kan niet met de voor een bewezenverklaring noodzakelijke zekerheid worden aangenomen dat het opzet van de verdachte zich heeft gevormd tegen de achtergrond van kalm beraad en rustig overleg. In zoverre zal het Hof de verdachte dan ook vrijspreken.
Bewezenverklaring
Het Hof acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1, 2 en 3 ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
1.
hij op
of omstreeks21 maart 2018 te Sint Maarten, ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om opzettelijk
en al dan niet met voorbedachten rade,een persoon genaamd [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet
en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, althans na een (kort) tevoren genomen besluit, meermalen, althans eenmaal, met behulp van een vuurwapen, een
of meerkogel
(s)in de rug
, in elk geval in/door het lichaam,van voornoemde [slachtoffer 1] heeft geschoten en
/ofmeermalen in de richting van die [slachtoffer 1] heeft geschoten, terwijl
datvoorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op
of omstreeks21 maart 2018 te Sint Maarten, ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om opzettelijk
een of meerpersonen, te weten [slachtoffer 3] en
/of[slachtoffer 2] en
/of[slachtoffer 4], van het leven te beroven, met dat opzet,
meermalen, althans eenmaal,met behulp van een vuurwapen een of meer kogel(s) in de richting van die personen heeft geschoten, terwijl voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op
of omstreeks21 maart 2018 te Sint Maarten, een vuurwapen in de zin van de Vuurwapenverordening
te weten een revolver kaliber .38 en
/ofmunitie, te weten meerdere kogels
met het kaliber .38 in de zin van de Vuurwapenverordening, voorhanden heeft gehad.
Het Hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Indien tegen dit verkorte vonnis beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het Hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het vonnis. Deze aanvulling zal vervolgens aan het vonnis worden gehecht.
Bewijsoverweging ten aanzien van de onder 2 ten laste gelegde poging tot doodslag op [slachtoffer 2]
Het Hof acht, met de procureur-generaal, toereikend bewijs voor de poging tot doodslag op [slachtoffer 2] voorhanden. Op grond van het verhandelde ter terechtzitting blijkt – voor zover hier van belang – van de volgende gang van zaken.
Na het handgemeen tussen de verdachte en [slachtoffer 1] nabij de ingang van de supermarkt, zet [slachtoffer 1] het op een lopen als hij wordt geconfronteerd met het vuurwapen in verdachtes hand. [slachtoffer 1] rent over de parkeerplaats van de supermarkt, alwaar zich meer personen bevonden. De verdachte rent direct achter [slachtoffer 1] aan, terwijl hij met gestrekte arm naar voren het vuurwapen vasthoudt, en lost al rennend in ieder geval het eerste van een serie schoten. [slachtoffer 1] bevond zich op dat moment in de directe nabijheid van [slachtoffer 2] in wier richting hij rende. [slachtoffer 2], die van het gebeuren kennelijk hevig schrikt, maakt op haar beurt een op het ontwijken van [slachtoffer 1] gerichte beweging [1] . Volgens verdachtes verklaring heeft hij in het geheel geen ervaring met het gebruik van vuurwapens; de werking van het door hem gedragen wapen was hem onbekend [2] .
Door aldus rennend en onderwijl schietend de achtervolging in te zetten, terwijl [slachtoffer 2] zich voor de verdachte kenbaar in de directe nabijheid van zijn doelwit [slachtoffer 1] bevond – beiden eveneens in beweging –, moet naar algemene ervaringsregels de kans dat ook [slachtoffer 2] door een kogel uit verdachtes vuurwapen dodelijk zou worden getroffen als aanmerkelijk worden ingeschat. Van die kans moet ook de verdachte, evenals ieder weldenkend mens, zich bewust zijn geweest. Dat van dat uitgangspunt in dit geval niet kan worden uitgegaan is niet gebleken. Door niettemin aldus te handelen heeft hij het risico dat die kans zich zou realiseren op de koop toe genomen. Het Hof is dan ook van oordeel dat de verdachte het voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer 2] heeft gehad, zodat het komt tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde poging tot doodslag op haar.
De raadsvrouw heeft nog opgemerkt dat de verdachte geen opzet op de dood van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] heeft gehad. Het Hof deelt die visie niet. Het is van oordeel dat de verdachte ook voor wat deze personen betreft voorwaardelijk opzet heeft gehad op hun dood. Door te handelen zoals de verdachte heeft gedaan (onder meer het schieten in de richting van waar [slachtoffer 1] maar ook [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] zich bevonden) was er een aanmerkelijke kans dat ook zij dodelijk zouden worden getroffen door een kogel uit verdachtes vuurwapen, en ook die kans heeft de verdachte bewust aanvaard. Een van de kogels heeft de auto van [slachtoffer 3] geraakt aan de voorzijde van de auto waarin hij zich bevond. Indien de kogel 20 centimeter hoger was geweest zou deze door de voorruit zijn gegaan en [slachtoffer 3] hebben geraakt, terwijl een andere kogel op 1 meter afstand van [slachtoffer 4], die naar school wandelde, in een muur is ingeslagen. Ook hier geldt dat de verdachte zich, evenals ieder weldenkend mens, daarvan bewust moet zijn geweest. Gelijk hiervoor is overwogen ten aanzien van [slachtoffer 2]: dat niet van dat uitgangspunt kan worden uitgegaan is niet gebleken. Door niettemin aldus te handelen heeft hij het risico dat die kans zich zou realiseren ook voor wat betreft [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] op de koop toe genomen. Het Hof is dan ook van oordeel dat de ten laste gelegde pogingen tot doodslag op ieder van hen bewezen verklaard dient te worden.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het onder 1 en 2 bewezen verklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 2:259 juncto 1:119 van het Wetboek van Strafrecht. Het wordt als volgt gekwalificeerd:

poging tot doodslag, meermalen gepleegd.

Het onder 3 bewezen verklaarde is voorzien bij artikel 3, eerste lid, van de Vuurwapenverordening en strafbaar gesteld in artikel 11 van die verordening. Het wordt als volgt gekwalificeerd:
overtreding van een in artikel 3 van de Vuurwapenverordening gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 11 van de Vuurwapenverordening, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Strafbaarheid van de verdachte
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte ten aanzien van de pogingen tot doodslag op [slachtoffer 1], [slachtoffer 3], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] een beroep op psychische overmacht toekomt. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld vanuit een vlaag van emoties en zich daarbij heeft laten leiden door angst, paniek en frustratie. De verdachte verkeerde in een dusdanige mentale staat dat hij op dat moment geen inzicht in en besef had van de gevolgen van zijn handelingen. De verdachte dient daarom te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, aldus de raadsvrouw.
Het Hof stelt voorop dat voor een geslaagd beroep op psychische overmacht sprake moet zijn van een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijs geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden. Hetgeen de raadsvrouw heeft aangevoerd kan, ook indien dat aannemelijk zou zijn geworden, niet leiden tot de conclusie dat ten tijde van het incident sprake was van psychische overmacht. De emoties angst, paniek en frustratie kunnen wel ten grondslag hebben gelegen aan het handelen van de verdachte maar kunnen de conclusie dat hij – kort gezegd – om die reden niet anders kon handelen dan hij heeft gedaan, niet dragen, Die omstandigheid zou, indien aannemelijk, wel een rol kunnen spelen bij de straftoemeting. Het Hof zal daar hierna op ingaan.
Ook overigens zijn geen omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte daarvoor strafbaar is.
Oplegging van straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, op de mate waarin de gedragingen aan de verdachte te verwijten zijn en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag op maar liefst vier personen, waarvan twee minderjarigen, door met een vuurwapen in hun richting te schieten. De verdachte is vroeg in de morgen naar de supermarkt gegaan waar het slachtoffer [slachtoffer 1] werkzaam is. Hij heeft hem, terwijl hij een vuurwapen in zijn hand had, van achteren benaderd en zijn telefoon afgepakt. Daarna is een worsteling tussen hen beiden ontstaan, waarna [slachtoffer 1] is weggerend en de verdachte achter hem aan is gerend en al rennend een aantal schoten heeft gelost. Met één van die schoten heeft de verdachte [slachtoffer 1] in zijn rug geraakt. De kogel is afgeketst op een van zijn ribben en heeft via de rechterborst het lichaam van [slachtoffer 1] verlaten. Door een wonder is het letsel voor [slachtoffer 1] in ernst beperkt gebleven. Dat is in ieder geval niet aan het handelen van de verdachte te danken geweest. Hetzelfde geldt voor het feit dat de verdachte geen voorbijgangers heeft geraakt. Uit het dossier volgt dat hij ook de 11-jarige [slachtoffer 4] die op weg naar school was, de 17-jarige [slachtoffer 2] die in de supermarkt brood voor haar moeder ging halen en [slachtoffer 3], die zich in een toevallig passerende auto bevond, dodelijk had kunnen raken. Het Hof rekent het de verdachte dit alles zwaar aan. Hij heeft ’s ochtends, terwijl kinderen naar school gingen en volwassenen op weg naar hun werk waren, in een openbare ruimte en op de openbare weg meerdere schoten gelost.
Naar het oordeel van het Hof kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Het Hof zoekt aansluiting bij de oriëntatiepunten straftoemeting, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid van het Hof en de Gerechten in eerste aanleg zijn neerslag heeft gevonden. Daarin wordt bij geen/licht letsel – zoals in onderhavige zaak het geval is - voor een poging doodslag met een vuurwapen als indicatie een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 5 tot 6 jaar gegeven. Het Hof neemt dit als uitgangspunt en betrekt in zijn oordeel dat het in deze zaak om vier pogingen tot doodslag gaat, hetgeen met zich brengt dat een substantieel hogere straf in de rede ligt.
Zoals bij de strafbaarheid van de verdachte is weergegeven, heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld vanuit een vlaag van emoties en dat hij zich daarbij heeft laten leiden door angst, paniek en frustratie. Het Hof kan niet uitsluiten dat deze gedragingen zijn voortgekomen uit een (langslepend) conflict dat de verdachte had met het slachtoffer [slachtoffer 1], maar gelet op hetgeen daarover in deze zaak is gebleken - de verdachte en [slachtoffer 1] hebben bijvoorbeeld ieder verklaard dat bedreigingen zijn geuit door de ander -, zal het Hof daarmee niet in strafmatigende zin rekening houden.
Het Hof zal wel in het voordeel van de verdachte rekening houden met zijn jeugdige leeftijd ten tijde van het delict en zijn persoonlijke omstandigheden, zoals deze ter terechtzitting in hoger beroep zijn gebleken.
Het Hof, is na een en ander te hebben afgewogen, van oordeel dat een gevangenisstraf voor na te noemen duur met aftrek van voorarrest passend en geboden is. De verdachte zal daartoe dan ook worden veroordeeld.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op artikel 1:136 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidde ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het Hof:
vernietigt het vonnis van het Gerecht en doet opnieuw recht;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) jaren;
beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mrs. A.J.M. van Gink, W.J. Geurts-de Veld, R. Veldhuisen leden van het Hof, bijgestaan door mr. A.F. van der Heide (zittings)griffier, en op 3 december 2020 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van het Hof Sint Maarten.
Mr. A.J.M. van Gink en de uitspraakgriffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Eigen waarneming Hof na het zien van de camerabeelden ter terechtzitting in hoger beroep van 9 november 2020
2.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 9 november 2020