ECLI:NL:OGHACMB:2020:309

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
3 december 2020
Publicatiedatum
26 april 2021
Zaaknummer
100.00161/18 H-6/19
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten inzake plunderingen na orkaan Irma

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, waarin de verdachte werd veroordeeld voor plunderingen na orkaan Irma. De verdachte, geboren in 1986, had een taakstraf van 180 uren opgelegd gekregen, subsidiair 90 dagen hechtenis. De procureur-generaal vorderde bevestiging van het vonnis, maar met een lagere straf. De raadsman pleitte voor vrijspraak. Het Hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de bewezenverklaring niet uitsluitend op de bekennende verklaring van de verdachte was gebaseerd, maar ook op andere getuigenverklaringen. Het Hof sprak de verdachte vrij van de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten, maar achtte de verdachte wel schuldig aan medeplichtigheid aan diefstal en opzetheling. De straf werd verlaagd tot een taakstraf van 114 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden, met inachtneming van de overschrijding van de redelijke termijn van berechting. Het Hof vernietigde het eerdere vonnis en deed opnieuw recht.

Uitspraak

Zaaknummer: H-6/19

Parketnummer: 100.00161/18
Uitspraak: 3 december 2020 Tegenspraak

Vonnis

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten (hierna: het Gerecht) van 10 oktober 2018 in de strafzaak tegen de verdachte:

[Verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1986 in [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats], adres: [adres].
Hoger beroep
Het Gerecht heeft de verdachte bij zijn vonnis ter zake van het onder feit 1 meer subsidiair en feit 2 subsidiair ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het Hof heeft kennisgenomen van de vordering van de procureur-generaal,
mr. R.H. den Haan, en van hetgeen door de raadsman van de verdachte,
mr. M.K.A. Hart, naar voren is gebracht.
De procureur-generaal heeft gevorderd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, behoudens ten aanzien van de straf. De procureur-generaal heeft gevorderd de verdachte te veroordelen tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 160 uren, subsidiair 80 dagen hechtenis, alsook een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaren.
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het ten laste gelegde.
Vonnis waarvan beroep
Het Hof komt tot een andere bewezenverklaring dan het Gerecht. Het vonnis kan daarom niet in stand blijven.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
:
Feit 1
(primair)
hij in of omstreeks de periode van 6 september 2017 tot en met 30 september 2017 te Sint Maarten, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft/hebben weggenomen een
hoeveelheid apparatuur, huishoudproducten en/of levensmiddelen, althans een
hoeveelheid winkelgoederen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan CostULess, in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte en/of zijn mede dader (s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s)
zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of de/het
weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door
middel van braak en/of verbreking en/ of door inklimming;
(subsidiair)
hij in of omstreeks de periode van 6 september 2017 tot en met 30 september 2017 te Sint Maarten, een hoeveelheid apparatuur, huishoudproducten en/of
levensmiddelen, althans een hoeveelheid winkelgoederen heeft verworven,
voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het
verwerven of het voorhanden krijgen van die goed(eren) wist of begreep, althans
redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen
goed(eren) betrof;
(meer subsidiair)
een of meer onbekend gebleven plunderaars en/ of andere personen in of omstreeks de periode van 6 september 2017 tot en met 30 september 2017 te Sint Maarten, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening hebben weggenomen een hoeveelheid apparatuur, huishoudproducten en/ of levensmiddelen, althans een hoeveelheid winkelgoederen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan CostULess, in elk geval aan een ander of anderen dan aan die onbekend gebleven plunderaars en/of andere personen en/ of diens mededader(s) en/ of aan verdachte, waarbij die onbekend gebleven personen en/ of diens mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/ of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/ of verbreking, bij het plegen van welk misdrijf verdachte toen daar opzettelijk behulpzaam is geweest door voornoemde plunderaars en/of andere personen en/ of voornoemde goederen al dan niet tegen betaling van en/of naar de plaats van het misdrijf te vervoeren;
Feit 2
(primair)
hij in of omstreeks de periode van 6 september 2017 tot en met 30 september 2017 te Sint Maarten, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een truck
(Hyundai H-100, kenteken [kentekennummer]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan CostULess, in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich
de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of de/het weg
te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel
van braak en/ of verbreking en/of door inklimming;
(subsidiair)
hij in of omstreeks de periode van 6 september 2017 tot en met 30 september 2017 te Sint Maarten, een truck (Hyundai H-100, kenteken [kentekennummer]), althans een goed heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van dat goed wist of begreep, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
(meer subsidiair)
hij in of omstreeks de periode van 6 september 2017 tot en met 30 september 2017 te Sint Maarten, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk een truck (Hyundai H-100, kenteken [kentekennummer]), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele toebehoorde aan CostULess, in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en welk goed verdachte en/of
zijn mededader(s) uit hoofde van zijn hun persoonlijke dienstbetrekking van/ als
vakkenvuller, althans medewerker van CostULess of van zijn/hun beroep als
vakkenvuller, althans medewerker van CostULess, in elk geval anders dan door
misdrijf onder zich had(den), wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Formele voorvragen
Het Hof stelt vast dat de dagvaarding geldig is, dat het bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Vrijspraak feiten 1 primair en subsidiair en 2 primair
Het Hof is met de raadsman en de procureur-generaal van oordeel dat het onder feit 1 primair en subsidiair en onder feit 2 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
De verdachte zal daarom van die feiten worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het Hof acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder feit 1 meer subsidiair en onder feit 2 subsidiair ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
Feit 1
(meer subsidiair)
een ofmeer onbekend gebleven plunderaars
en/ of andere personenin
of omstreeksde periode van 6 september 2017 tot en met 30 september 2017 te Sint Maarten,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening hebben weggenomen
een hoeveelheid apparatuur, huishoudproducten en/ of levensmiddelen, althanseen hoeveelheid winkelgoederen,
in elk geval enig goed, geheel of ten deletoebehorende aan CostULess,
in elk geval aan een ander of anderen dan aan die onbekend gebleven plunderaars en/of andere personen en/ of diens mededader(s) en/ of aan verdachte,waarbij die onbekend gebleven
plunderaarspersonen en/ of diens mededader(s)zich de toegang tot de plaats van het misdrijf
heeft/hebben verschaft en
/ofde
/hetweg te nemen goed
(eren
)onder
zijn/hun bereik
heeft/hebben gebracht door middel van braak
en/ of verbreking, bij het plegen van welk misdrijf verdachte toen daar opzettelijk behulpzaam is geweest door voornoemde plunderaars en
/of andere personen en/ ofvoornoemde goederen al dan niet tegen betaling van en
/ofnaar de plaats van het misdrijf te vervoeren;
Feit 2
(subsidiair)
hij in
of omstreeksde periode van 6 september 2017 tot en met 30 september 2017 te Sint Maarten, een truck (Hyundai H-100, kenteken [kentekennummer]),
althans een goed heeft verworven,voorhanden heeft gehad
en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van
het verwerven ofhet voorhanden krijgen van dat goed wist of begreep,
althans redelijkerwijs had moeten vermoeden,dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd; omwille van de leesbaarheid zijn ook wijzigingen aangebracht in de bewezenverklaring (
cursief). De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het Hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Het Hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit vonnis.
Bewijsoverwegingen
De raadsman van de verdachte heeft bepleit dat de aan de verdachte ten laste gelegde feiten niet wettig en overtuigend bewezen kunnen worden, zodat de verdachte integraal dient te worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe aangevoerd dat het bewijsminimum niet wordt gehaald, nu het bewijs uitsluitend is gebaseerd op de bekennende verklaring van de verdachte en op wat getuigen van de verdachte hebben gehoord.
Het Hof overweegt als volgt.
De verdachte heeft in zijn eerste verhoor bij de politie verklaard dat hij betrokken is geweest bij plunderingen bij zijn voormalig werkgever Cost U Less. Naar eigen zeggen heeft hij een truck, een Hyundai H-100, van Cost U Less gebruikt om tegen betaling plunderaars te helpen met het vervoeren van de weggenomen goederen naar hun bestemmingen. Uit de verklaringen van de verdachte en getuige [getuige] volgt dat de truck was beschadigd, onder andere aan het slot, toen de verdachte de truck gebruikte.
Anders dan de raadsman is het Hof van oordeel dat de bewezenverklaring niet uitsluitend is gebaseerd op de bekennende verklaring van de verdachte. Uit de aangifte van [aangever] volgt dat
“mensen hadden gezien dat [verdachte] tijdens de storm met de truck had gereden”.Die waarnemingen van andere personen, opgetekend in de aangifte van [aangever], betreffen andere bronnen dan de verklaring van de verdachte zelf. Het Hof oordeelt dat de aangifte van [aangever] en de bekennende verklaring van de verdachte in de kern en op specifieke onderdelen steun in elkaar vinden en beide gebruikt kunnen worden voor het bewijs, zodat het bewijsminimum is gehaald. De later afgelegde ontkennende verklaring van de verdachte schuift het Hof terzijde, nu die verklaring, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, ongeloofwaardig is. Dat geen proces-verbaal van aanhouding is opgesteld, maakt een en ander niet anders en kan bovendien worden verklaard door de hectische periode na orkaan Irma en tijdens de plunderingen.
Het verweer van de raadsman wordt aldus verworpen.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het onder 1 meer subsidiair en 2 subsidiair bewezen verklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 2:288 en 2:397 van het Wetboek van Strafrecht. Het wordt als volgt gekwalificeerd:
Feit 1 meer subsidiair:
Medeplichtigheid aan diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, meermalen gepleegd;
Feit 2 subsidiair:
Opzetheling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Oplegging van straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, op de mate waarin de gedraging aan de verdachte te verwijten is en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ernstige feiten, te weten opzetheling en het behulpzaam zijn bij plunderingen. Het eiland Sint Maarten bevond zich na de orkaan Irma in een desolate toestand waar rechtshandhaving moeilijk was. Een aantal mensen heeft zich hierdoor laten verleiden over te gaan tot plundering en heling van goederen. Deze situatie van wetteloosheid en het daaruit voortvloeiende criminele gedrag heeft veel inwoners van Sint Maarten angst aangejaagd. Tevens heeft dit gedrag geleid tot gevoelens van verontwaardiging bij de inwoners van Sint Maarten die zich wel aan de wet hebben gehouden en zich concentreerden op het wederopbouwen van hun land. Aan de bevolking van Sint Maarten moet worden getoond dat dergelijk gedrag niet toelaatbaar is. Ook voor een onverhoopte volgende natuur- of andere ramp moet het duidelijk zijn dat dergelijk gedrag niet wordt getolereerd. De straf moet derhalve van dien aard zijn dat anderen van dergelijk gedrag worden weerhouden. Oplegging van een vrijheidsontnemende straf is dus in beginsel geïndiceerd.
Het Hof heeft echter in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte aanleiding gezien om, in dit specifieke geval, voornoemde vrijheidsbenemende straf in voorwaardelijke zin op te leggen en te combineren met een werkstraf. Ten gunste van de verdachte heeft het Hof met name rekening gehouden met het feit dat hij voor medeplichtigheid wordt veroordeeld en dat hij niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld. Het Hof zal, éénparig, een proeftijd van drie jaar opleggen, om de verdachte duidelijk te maken dat hij het zich in de toekomst niet kan veroorloven in hetzelfde foute gedrag te vervallen.
Het Hof is, na een en ander te hebben afgewogen, tot de slotsom gekomen dat in beginsel een werkstraf voor de duur van 120 uur passend en geboden is tezamen met een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden.
Het Hof stelt vast dat er sprake is van een schending van het recht van de verdachte op berechting binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM. In dat verband wijst het Hof erop dat de verdachte op 12 oktober 2018 hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis waarvan beroep en dat de behandeling in tweede aanleg eerst vandaag – aldus niet binnen twee jaren – met een eindvonnis is afgerond. Daarvoor zijn geen bijzondere omstandigheden aan te wijzen. Het Hof is van oordeel dat de overschrijding van de redelijke termijn in dit geval tot strafvermindering moet leiden, in die zin dat de taakstraf met moet worden verlaagd. Dat betekent dat het Hof de verdachte zal veroordelen tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van 114 uren.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 1:45, 1:46, 1:123, 1:124, 1:125 en 1:136 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het Hof:
vernietigt het vonnis van het Gerecht en doet opnieuw recht;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder feit 1 primair en subsidiair en onder feit 2 primair ten laste is gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 meer subsidiair en 2 subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
3 (drie) maanden;
bepaalt dat deze straf een gedeelte niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd, van 3 (drie) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een werkstrafvoor de duur van
114 (honderdveertien) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
57 (zevenenvijftig) dagen hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mrs. M.C.B. Hubben, S.A. Carmelia en A.J.M. van Gink, leden van het Hof, bijgestaan door mr. M. Witteman, (zittings)griffier, en op 3 december 2020 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao.
Mr. A.J.M. van Gink en mr. M. Witteman zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
De uitspraakgriffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.