Uitspraak
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
1.[Appellant 1],
[Appellante 2],
[Appellant 3],
[Appellant 4],
[Appellant 5],
[Appellante 6],
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door een groep appellanten tegen de Staat der Nederlanden. De appellanten, die oorspronkelijk eisers waren, hebben op 26 november 2019 een akte van hoger beroep ingediend tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, dat op 22 oktober 2019 was uitgesproken. Bij de indiening van de akte van hoger beroep is het griffierecht door de griffier vastgesteld op NAf 900,-. Echter, de appellanten hebben geen memorie van grieven ingediend en hebben ook het verschuldigde griffierecht niet voldaan.
Volgens artikel 270 lid 5 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering vervalt het hoger beroep indien binnen de gestelde termijn geen vooruitbetaling van het griffierecht plaatsvindt. De uiterste termijn voor het indienen van de memorie van grieven was zes weken na de indiening van de akte van hoger beroep. De appellanten hebben deze termijn overschreden zonder het griffierecht te betalen, waardoor hun hoger beroep is vervallen.
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie heeft geoordeeld dat het hoger beroep van de appellanten is vervallen en heeft hen veroordeeld in de kosten aan de zijde van de Staat, die tot op heden zijn begroot op nihil. Dit vonnis is uitgesproken op 14 december 2020 in aanwezigheid van de griffier.