ECLI:NL:OGHACMB:2020:305

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
14 december 2020
Publicatiedatum
5 februari 2021
Zaaknummer
EUX2019H00004
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verval van hoger beroep door niet-betaling griffierecht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door een groep appellanten tegen de Staat der Nederlanden. De appellanten, die oorspronkelijk eisers waren, hebben op 26 november 2019 een akte van hoger beroep ingediend tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, dat op 22 oktober 2019 was uitgesproken. Bij de indiening van de akte van hoger beroep is het griffierecht door de griffier vastgesteld op NAf 900,-. Echter, de appellanten hebben geen memorie van grieven ingediend en hebben ook het verschuldigde griffierecht niet voldaan.

Volgens artikel 270 lid 5 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering vervalt het hoger beroep indien binnen de gestelde termijn geen vooruitbetaling van het griffierecht plaatsvindt. De uiterste termijn voor het indienen van de memorie van grieven was zes weken na de indiening van de akte van hoger beroep. De appellanten hebben deze termijn overschreden zonder het griffierecht te betalen, waardoor hun hoger beroep is vervallen.

Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie heeft geoordeeld dat het hoger beroep van de appellanten is vervallen en heeft hen veroordeeld in de kosten aan de zijde van de Staat, die tot op heden zijn begroot op nihil. Dit vonnis is uitgesproken op 14 december 2020 in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2020
Registratienummers: EUX201800049 - EUX2019H00004
Uitspraak: 14 december 2020

GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE

van Aruba, Curacao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
VONNIS
in de zaak van:

1.[Appellant 1],

2. [
[Appellante 2],
2. [
[Appellant 3],
2. [
[Appellant 4],
2. [
[Appellant 5],
2. [
[Appellante 6],
wonend dan wel gevestigd in Sint Eustatius,
oorspronkelijk eisers,
thans appellanten,
procederend in persoon,
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties),
met zetel in Den Haag (Nederland),
oorspronkelijk gedaagde,
thans geïntimideerde,
gemachtigden: mrs. C.R. Rutte en J.W.H. van Wijk.
De partijen worden hierna [Appellanten c.s.] en de Staat genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, zittingsplaats Sint Eustatius, (hierna het Gerecht), wordt verwezen naar het tussen partijen uitgesproken vonnis van 22 oktober 2019. De inhoud van dit vonnis geldt als hier ingevoegd.
1.2. [
[Appellanten c.s.] zijn bij akte van hoger beroep op 26 november 2019 in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis. Blijkens het stempel op de akte van appel is op die dag het griffierecht door de griffier begroot op NAf 900,-,
1.3. [
[Appellanten c.s.] hebben geen memorie van grieven ingediend. Evenmin hebben [Appellanten c.s.] het verschuldigde griffierecht voldaan.
1.4.
Vonnis is bepaald op heden.

2.Griffierecht

2.1.
Artikel 270 lid 5 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) luidt:
Vindt binnen de voor indiening van de memorie gestelde termijn geen vooruitbetaling plaats van het door de griffier getaxeerde bedrag van de kosten van de aanzegging dat hoger beroep is ingesteld, van de betekening van de memorie en de daarbij overgelegde bescheiden, van de zegels die voor het bij artikel 283 bedoelde afschrift-vonnis van de hogere rechter moeten worden gebezigd en van het verschuldigde vast recht, dan vervalt het beroep en wordt de aantekening in het algemeen register doorgehaald. Desverlangd geschiedt de taxatie van het te betalen bedrag door de rechter.
2.2.
In deze bepaling is met ‘memorie’ bedoeld de ‘memorie van grieven’. De akte van hoger beroep is op 26 november 2019 ingediend. De uiterste termijn voor een memorie van grieven was ingevolge artikel 271 Rv zes weken na deze dag. Indiening van de memorie van grieven is naar het procesrecht van Sint Eustatius niet verplicht, maar betaling van het griffierecht wel.
2.3. [
[Appellanten c.s.] hebben niet binnen zes weken na de akte van hoger beroep het griffierecht betaald. Ingevolge het hiervóór geciteerde artikel 270 lid 5 Rv is daardoor hun hoger beroep vervallen.
2.4.
Door de Staat, aan wie de akte van hoger beroep niet is betekend, zijn geen kosten gemaakt.

3.Beslissing

Het Hof beslist dat het hoger beroep is vervallen en veroordeelt van [Appellanten c.s.] in de kosten aan de zijde van de Staat gevallen en tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mrs. M.W. Scholte, F.W.J. Meijer en J. de Boer, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Sint Maarten uitgesproken op 14 december 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.