Uitspraak
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
1.[Appellant 1],
[Appellante 2],
[Appellant 3],
[Appellant 4],
[Appellant 5],
PROGRESSIVE LABOR PARTY OF SINT EUSTATIUS,
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
In deze zaak, die voor het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba werd behandeld, gaat het om een hoger beroep in kort geding. De appellanten, waaronder de Progressive Labor Party of Sint Eustatius, hebben hun zaak aangespannen tegen de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De procedure is voortgevloeid uit eerdere vonnissen van het Gerecht, waaronder een vonnis van 22 oktober 2019, waarin de vorderingen van de appellanten in de bodemzaak werden afgewezen.
De appellanten hebben in hun hoger beroep geen nieuwe relevante vorderingen ingesteld die afwijken van de eerdere bodemzaak. Het Hof heeft vastgesteld dat het vonnis van de bodemrechter niet op een misslag berust en dat er geen spoedeisendheid is die een onmiddellijke beslissing rechtvaardigt. Bovendien is er geen sprake van gewijzigde omstandigheden die een andere beslissing rechtvaardigen.
Het Hof heeft daarom besloten om de afstemmingsregel toe te passen, zoals eerder besproken in een tussenvonnis van 17 januari 2020. Het bestreden kort gedingvonnis is bevestigd, en de appellanten zijn veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, die zijn begroot op NAf 6.000,- aan gemachtigdensalaris en NAf 1.365,- aan verschotten. De wettelijke rente over de proceskostenveroordeling is vanaf veertien dagen na de uitspraak verschuldigd, en de proceskostenveroordeling is uitvoerbaar bij voorraad. Dit vonnis is uitgesproken op 11 december 2020 in aanwezigheid van de griffier.