ECLI:NL:OGHACMB:2020:287

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
18 december 2020
Publicatiedatum
21 december 2020
Zaaknummer
AUA2020H00002
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie en draagkracht van de appellant

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [Appellant] tegen een beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba, waarin de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van zijn kind, [Naam kind], is vastgesteld op Afl. 350,- per maand. [Appellant] heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn financiële situatie is verslechterd door lagere inkomsten en hogere lasten, onder andere als gevolg van de Covid-pandemie en de sluiting van het spuitbedrijf waar hij werkte. Hij heeft zijn financiële omstandigheden toegelicht, waaronder een vermindering van zijn salaris en extra lasten door een nieuwe lening voor IVF-behandelingen. Het Hof heeft vastgesteld dat de door [Appellant] aangevoerde feiten niet zijn weersproken en dat zijn totale maandelijkse lasten hoger zijn dan zijn inkomsten, waardoor hij momenteel geen draagkracht heeft om bij te dragen in de kosten van onderhoud en verzorging van [Naam kind]. Het Hof heeft de bestreden beschikking vernietigd en het verzoek van de Voogdijraad afgewezen, met de bepaling dat de bijdrage in de kosten van onderhoud en verzorging van [Naam kind] met ingang van heden op nihil wordt gesteld. De kosten van het geding worden gecompenseerd, zodat elke partij haar eigen kosten draagt.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2020
Registratienummers: AUA201900986-AUA2020H0002
Uitspraak: 18 december 2020
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
VONNIS
in de zaak van:
[Appellant],
wonend te Aruba,
in eerste aanleg verweerder, thans appellant,
procederend in persoon,
tegen
DE VOOGDIJRAAD,
gevestigd te Aruba,
oorspronkelijk verzoekster, thans geïntimeerde,
vertegenwoordigd.
Belanghebbende: [Naam]
, de moeder.
De partijen zullen hierna [Appellant] en de Voogdijraad worden genoemd, [Naam] zal de moeder worden genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Voor de procesgang in eerste aanleg en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (hierna: het Gerecht) wordt verwezen naar de beschikking van 12 november 2019 in de zaak met nummer AUA201900986 (hierna: de beschikking).
1.2
Bij beroepschrift van 23 december 2019 is [Appellant] in hoger beroep gekomen van de beschikking. De conclusie van [Appellant] strekt ertoe dat het Hof de bestreden beschikking zal vernietigen met veroordeling van de Voogdijraad in de kosten.
1.3
Van de zijde van de Voogdijraad is voorafgaand aan de zitting geen verweerschrift ontvangen.
1.4
De op 1 oktober 2020 geplande mondelinge behandeling is op verzoek van de Voogdijraad aangehouden en verwezen naar de zitting van 10 november 2020. Van de nieuwe datum en tijd hebben partijen bericht gehad. Op 10 november 2020 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Aldaar is [Appellant] verschenen, die het woord heeft gevoerd. Namens de Voogdijraad, hoewel dus behoorlijk opgeroepen, is niemand verschenen. Ook de moeder is niet verschenen.
1.5
Beschikking is gevraagd en bepaald op heden.

2.De feiten

2.1
In hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
2.2
Uit de relatie tussen [Appellant] en de moeder is op [datum] 2012 te Aruba geboren: [Naam kind] (hierna: [naam kind]). [Appellant] heeft [naam kind] erkend.

3.De beoordeling

3.1
In de bestreden beschikking heeft het Gerecht de door [Appellant] met ingang van 1 november 2019 te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [Naam kind] bepaald op Afl. 350,- per maand, bij vooruitbetaling aan de Voogdijraad te voldoen. Het hoger beroep is tegen deze beslissing gericht.
3.2
Het Hof stelt het volgende voorop. De erkenning van [Naam kind] door [Appellant] heeft tot gevolg dat [Appellant] in juridisch opzicht de vader is van [Naam kind] en onderhoudsplichtig is jegens hem.
3.3
Daaraan kan niet afdoen dat [Appellant] ontkent dat hij de biologische vader van [Naam kind] is. Als hij zijn erkenning wenst te vernietigen, zoals hij aanvoert, dient hij daartoe een verzoek tot vernietiging van de erkenning bij het Gerecht in eerste aanleg in te dienen. Een dergelijk verzoek kan, voor zover nog mogelijk, worden gebaseerd op de gronden en moet worden ingediend binnen de korte verjaringstermijnen die zijn opgenomen in artikel 1:205 lid 1 respectievelijk lid 3 Burgerlijk Wetboek.
3.4 [
Appellant] voert aan dat zijn draagkracht niet toelaat dat hij een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [Naam kind] voldoet.
3.5
In zijn beroepschrift en ter zitting heeft [Appellant] aangevoerd dat zijn financiële omstandigheden de betaling van een bijdrage in de kosten van opvoeding en verzorging van [Naam kind] niet toelaten, hetgeen hij als volgt heeft toegelicht:
- zijn vrouw en haar vader hadden een spuitbedrijf, maar hebben dat vanwege gebrek aan werk gesloten. [Appellant] verdiende daar Afl. 500,- per maand, welke inkomsten zijn weggevallen;
- vanwege de Covid-pandemie werkt [Appellant] 6 uur per dag en daardoor krijgt hij nog maar 60% van zijn salaris betaald. Dit is al gedurende negen maanden het geval;
- [ Appellant] heeft een nieuwe lening bij Island Finance afgesloten en in verband daarmee betaalt hij aan Island Finance niet langer Afl. 350, maar Afl. 405,- per maand;
- ter aflossing van een schuld wegens studiefinanciering (in het beroepschrift aangeduid als schuld aan OM) betaalt [Appellant] EURO 50,- per maand.
3.6
Hetgeen [Appellant] heeft aangevoerd met betrekking tot de veranderingen in zijn financiële omstandigheden is niet weersproken. De feitelijke juistheid daarvan staat daarom vast.
3.7
Naar het oordeel van het Hof kan [Appellant] niet worden verweten dat hij minder inkomsten heeft als gevolg van de sluiting van het spuitbedrijf, dat hij minder uren werkt en minder verdient bij Trecca Automotive N.V. en evenmin dat hij moet aflossen op zijn schuld wegens studiefinanciering.
[Appellant] heeft verklaard dat hij bij Island Finance een nieuwe lening is aangegaan ter financiering van de IVF-behandelingen die hij en zijn vrouw hebben ondergaan. De wens van [Appellant] om met zijn vrouw eigen natuurlijke kinderen te krijgen is kennelijk diepgeworteld en dat is ook invoelbaar. Daarom is aan [Appellant] niet verwijtbaar dat hij heeft besloten een nieuwe althans hogere lening aan te gaan ten einde deze IVF-behandelingen te financieren. Het Hof zal de daaruit voortvloeiende lasten bij de bepaling van de draagkracht van [Appellant] in aanmerking nemen.
3.8
Behoudens de door [Appellant] aangevoerde onder 3.6 weergegeven feiten en omstandigheden is niet gesteld of gebleken dat de posten die het Gerecht bij de berekening van de draagkracht in aanmerking heeft genomen, onjuist of veranderd zijn. Aanknopend bij die berekening van het Gerecht komt de berekening van de draagkracht dan als volgt te luiden:
De totale maandelijkse netto-inkomsten van [Appellant] zijn Afl. 2.320,- x 60% = Afl. 1.392,-
Het Gerecht heeft de totale in aanmerking te nemen vaste lasten van [Appellant] vastgesteld op Afl. 2.461,-. Daarbij opgeteld moeten worden Afl. 55,- wegens de hogere lasten van de lening van Island Finance en Afl. 106,31 (=EURO 50,-) wegens aflossing van studiefinanciering, hetgeen leidt tot een totaal van Afl. 2.622,31.
3.9
De totale in aanmerking te nemen vaste lasten van [Appellant] zijn dus (aanzienlijk) hoger dan zijn inkomsten, waaruit volgt dat [Appellant] thans geen draagkracht heeft en dus niet geacht kan worden in staat te zijn bij te dragen in de kosten van onderhoud en verzorging van [Naam kind].
3.1
Het beroep is daarom gegrond. De bestreden beschikking zal worden vernietigd en het verzoek zal worden afgewezen, en wel per heden.
3.11
Gezien de aard van deze procedure zullen de kosten van dit geding in beide instanties worden gecompenseerd als hierna te melden.

4.De beslissing

Het Hof:
vernietigt de bestreden beschikking d.d. 12 november 2019 en, opnieuw rechtdoende,
- wijst het verzoek van de Voogdijraad af;
- stelt de bijdrage in de kosten van onderhoud en verzorging van [Naam kind] met ingang van heden op nihil;
- bepaalt dat [Appellant] met hetgeen tot heden door hem is betaald en op hem is verhaald in verband met de kosten van onderhoud en verzorging van [Naam kind] tot heden aan zijn verplichtingen ter zake heeft voldaan;
- compenseert de kosten van dit geding in eerste aanleg en in hoger beroep in die zin dat elke partij haar eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. O. Nijhuis, M.W. Scholte en
Th.G. Lautenbach, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Aruba uitgesproken op 18 december 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.