ECLI:NL:OGHACMB:2020:284

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
29 oktober 2020
Publicatiedatum
21 december 2020
Zaaknummer
500.00170/19
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag met geslaagd beroep op noodweerexces in bijzondere omstandigheden

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 29 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao. De verdachte, een doof en zwakbegaafd persoon, was eerder veroordeeld tot zes jaar gevangenisstraf voor doodslag op een bekende drugsverslaafde, die op 26 april 2019 overleed na een gewelddadige confrontatie op een pompstation. De verdachte had de drugsverslaafde meerdere keren verzocht het terrein te verlaten, maar deze weigerde en viel de verdachte aan. Tijdens de confrontatie heeft de verdachte de man in een nekklem gehouden en hem vervolgens meerdere keren met kracht getrapt, wat leidde tot de fatale verwondingen.

In hoger beroep heeft de verdediging een beroep gedaan op noodweer en noodweerexces. Het Hof heeft vastgesteld dat de verdachte in een noodweersituatie verkeerde toen de drugsverslaafde zijn maaltijd probeerde te stelen. Echter, het Hof oordeelde dat de reactie van de verdachte disproportioneel was, wat leidde tot de dood van het slachtoffer. Desondanks heeft het Hof geoordeeld dat de verdachte niet strafbaar was, omdat zijn handelen voortkwam uit een hevige gemoedsbeweging die het gevolg was van de aanranding door het slachtoffer. Het Hof heeft het vonnis van het Gerecht vernietigd en de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging, waarbij het ook de schorsing van de voorlopige hechtenis opheft.

Uitspraak

Parketnummer: 500.00170/19
Uitspraak: 29 oktober 2020 Tegenspraak
Vonnis
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht) van 13 september 2019 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats],
wonende in Curaçao, [adres]
.
Hoger beroep
Het Gerecht heeft de verdachte bij zijn vonnis ter zake van het primair ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren met aftrek van voorarrest.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het Hof heeft kennisgenomen van de vordering van de procureur-generaal,
mr. M.L.A. Angela, en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. O.E. Kostrzewski, naar voren is gebracht.
De procureur-generaal heeft gevorderd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen. Zijn vordering behelst voorts opheffing van de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis.
De raadsvrouw heeft – nadat het Hof ter terechtzitting een verzoek tot schorsing van de tegen de verdachte ingestelde vervolging heeft afgewezen – primair bepleit dat de verdachte ter zake van het ten laste gelegde zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging en subsidiair heeft zij een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het Hof tot andere beslissingen komt.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd
:
dat hij op of omstreeks 9 april 2019, althans in of omstreeks de maand april 2019 te Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk
[slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) met dat opzet
  • (met kracht) die [slachtoffer] aan zijn nek vastgegrepen en/of gewurgd waardoor die [slachtoffer] (bewusteloos) op het wegdek is gevallen en/of,
  • (vervolgens) meerdere malen (met kracht) met zijn (geschoeide) voeten tegen het gezicht en/of tegen het hoofd en/of tegen de nek van die [slachtoffer] heeft geschopt en/of getrapt terwijl die [slachtoffer] op het wegdek lag,
ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] op 26 april 2019 is overleden;
(artikel 2:259 Wetboek van Strafrecht)
SUBSIDIAIR ALTHANS, INDIEN HET VORENSTAANDE NIET TOT EEN VEROORDELING MOCHT OF ZOU KUNNEN LEIDEN:
ZWARE MISHANDELING VAN [slachtoffer]
dat hij op of omstreeks 9 april 2019, althans in of omstreeks de maand april 2019 te Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, aan een persoon, te weten [slachtoffer], opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade
zwaar lichamelijk letsel, te weten een traumatische hersenbeschadiging met een longontsteking als gevolg, heeft toegebracht, door deze opzettelijk,
  • (met kracht) aan zijn nek heeft vastgegrepen en/of gewurgd waardoor die [slachtoffer] (bewusteloos) op het wegdek is gevallen en/of,
  • (vervolgens) meerdere malen (met kracht) met zijn (geschoeide) voeten
[slachtoffer] te schoppen en/of te trappen terwijl die [slachtoffer] op het wegdek lag,
ten gevolge waarvan die [slachtoffer] op 26 april 2019 is overleden;
(artikel 2:275/2:276 Wetboek van Strafrecht)
Bewezenverklaring
Het Hof acht - op grond van de hierna weergegeven bewijsmiddelen en de nadere bewijsoverwegingen, in onderling verband en samenhang beschouwd - wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks9 april 2019,
althans in of omstreeks de maand april 2019te Curaçao,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,opzettelijk
[slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft
/hebbenverdachte
en/of zijn mededader(s)met dat opzet
  • (met kracht) die [slachtoffer] aan zijn nek vastgegrepen
  • (vervolgens
    )meerdere malen
    (met kracht
    )met zijn
    (geschoeide
    )voeten tegen
    het gezicht en/of tegenhet hoofd en
    /oftegen de nek van die [slachtoffer] heeft
    geschopt en/ofgetrapt terwijl die [slachtoffer] op het wegdek lag,
ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] op 26 april 2019 is overleden
;
Het Hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Het Hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de hierna volgende bewijsmiddelen zijn vervat en redengevend zijn voor de bewezenverklaring. [1]
Voorts wordt opgemerkt dat in de bewijsmiddelen geen (expliciete) landsaanduiding is opgenomen, maar dat algemeen bekend is dat de in die bewijsmiddelen wel opgenomen plaatsen zijn gelegen in Curaçao.

1.

De verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], beiden brigadiers bij het Korps politie Curaçao, dienstdoende bij Wijkbureau Punda, hebben het volgende bevonden het volgende:

Op 9 april 2019 omstreeks 23.10 uur, werden wij, verbalisanten door de Centrale Meldkamer gedirigeerd naar [naam pompstation] pompstation voor een vechtpartij. Aldaar zagen wij, verbalisanten, een werknemer die bij de pomp werkt die gaf te zijn: [verdachte]. Op ons daartoe verstrekkende vragen aan [verdachte], duidde hij aan ons, verbalisanten, met tekens en gebaren dat een drugsverslaafde aan het pompstation aankwam en hem vroeg voor losgeld. Daar aangekomen troffen wij bedoelde drugsverslaafde op de grond, met de benen voor het hekwerk en zijn hoofd voor het wegdek en zijn gezicht richting [naam zaak]
De man bleek later genaamd te zijn: [slachtoffer] geboren op [geboortedatum] en wonende [adres] had een ronkend ademhalingsgeluid en vertoonde een diepe kapwond aan zijn hoofd en had een bult aan het linker voorhoofd.” [2]
2.
Verbalisant [verbalisant 3], werkzaam bij het Korps Politie Curaçao, heeft het volgende bevonden:

Op 26 april 2019, omstreeks 03:30 uur, werd ik, verbalisant, door de piketcoördinator Hulp Officier van Justitie, de hoofdinspecteur van politie, [naam], gedirigeerd naar het St. Elisabeth Hospitaal, alwaar een man om het leven is gekomen. Bij het hospitaal voormeld aangekomen werd ik, verbalisant, te woord gestaan door de arts dr. W. Birkhoff. Dr. W. Birkhoff gaf mij te kennen dat hij de dood van [slachtoffer], geboren op Curaçao op [geboortedatum], op 26 april 2019, te 02:45 uur, had geconstateerd.” [3]
3.
Arts en forensisch patholoog dr. F.R.W. van de Goot heeft in zijn rapport van 1 mei 2019 (pagina’s 18 – 21) gerapporteerd:
“Bij [slachtoffer], oud 56 jaren, bestaat geen redelijke twijfel dat gezien het opgenomen videobeeld, het rabiate klinische verloop, de aanhoudende diepe bewusteloosheid, het radiologisch beeld en de uiteindelijke longontsteking, herhaaldelijke substantiële geweldsinwerking op het hoofd de oorzaak is geweest van het gehele beeld en het uiteindelijk onafwendbaar worden van de dood.” [4]

4.

Verbalisant [verbalisant 4], werkzaam bij het Korps Politie Curaçao, heeft het volgende bevonden:
“Door mij, verbalisant, werden de camerabeelden bekeken van het pompstation. Op dinsdag 9 april 2019 kwamen de pompbediende en het slachtoffer [slachtoffer] in beeld. Er ontstond een worsteling tussen de twee mannen. De pompbediende pakte het slachtoffer in een nekgreep vast en hield hem enkele seconden hard in de greep. Op dat moment kon je zien dat het slachtoffer op de grond viel en bleef liggen. Hierna trapte de pompbediende het slachtoffer nog op de grond liggend, verschillende malen krachtig ter hoogte van zijn nek en hoofd.” [5]

5.

De verdachte heeft ter terechtzitting van 15 oktober 2020 het volgende verklaard:
“Toen het slachtoffer eenmaal op de grond lag, heb ik hem meerdere malen ter hoogte van zijn schouder getrapt. Het kan zijn dat ik tijdens het trappen het hoofd van het slachtoffer met mijn geschoeide voet heb geschampt.” [6]
Strafbaarheid van het feit en van de verdachte
Noodweer?
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hem een beroep op noodweer(exces) toekomt. Hiertoe heeft zij aangevoerd – zakelijk weergegeven – dat op de met behulp van een camera vastgelegde beelden van het pompstation, het werkterrein van verdachte als pompbediende, te zien is dat de verdachte zowel voor als na het feit zich rustig heeft gedragen. Blijkens die beelden heeft het slachtoffer herhaald de confrontatie opgezocht met de verdachte. De verdachte heeft zich echter steeds gedistantieerd van die confrontaties en hij liep bovendien op momenten weg van het latere slachtoffer, zelfs toen deze een aansteker in zijn handen had, welke hij op enig moment had ontstoken. De verdachte heeft het latere slachtoffer meerdere malen op zijn hinderlijke en gevaarlijke gedrag aangesproken en hem verzocht om van het pompstation weg te gaan. Toen het slachtoffer echter de tas met eten van de verdachte wegnam, sloegen bij de verdachte de stoppen door, aldus samengevat de raadsvrouw.
Het Hof gaat op grond van de stukken in het dossier en wat is verhandeld ter terechtzitting uit van de volgende feiten en omstandigheden.
De verdachte en het latere slachtoffer (hierna ook te noemen: [slachtoffer]) waren op 9 april 2019 bij het pompstation [naam pompstation] in [wijk]. De verdachte was daar als pompbediende aan het werk en [slachtoffer], een bekende drugsverslaafde uit de omgeving, vertoonde ter plaatse hinderlijk en opstandig gedrag. Daarbij viel hij niet alleen de verdachte lastig, maar ook klanten. [slachtoffer] vroeg aan iedereen geld dan wel probeerde voor iedereen te tanken, in ruil voor geld. De verdachte heeft [slachtoffer] meerdere malen verzocht om het pompstation te verlaten, maar hij weigerde hieraan gevolg te geven.
Op enig moment begon [slachtoffer] de verdachte uit te schelden en hij ging door met zijn tegendraads gedrag. Ook heeft [slachtoffer] in de nabijheid van een benzinepomp een aansteker tevoorschijn gehaald en deze ontstoken. De verdachte negeerde dit, maar maakte zich wel ernstig zorgen vanwege mogelijk explosiegevaar. Op enig moment pakte [slachtoffer] de tas met daarin de maaltijd van de verdachte en hij probeerde hiermee ervandoor te gaan. De verdachte zag dit en reageerde direct. De verdachte haastte zich naar [slachtoffer] en er ontstond een worsteling. De verdachte hield hem gedurende een aantal seconden in een nekklem. [slachtoffer] viel op de grond en terwijl hij op de grond lag, heeft de verdachte hem meermalen met kracht en met stampende bewegingen, ter hoogte van zijn nek en hoofd, met geschoeide voet getrapt. De herhaalde geweldshandelingen op het hoofd van het slachtoffer hebben ertoe bijgedragen dat het slachtoffer is komen te overlijden.
Het Hof stelt voorop dat het wegnemen door [slachtoffer] van de tas met daarin verdachtes maaltijd een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding impliceert in de zin van artikel 1:114, sub b, van het Wetboek van Strafrecht (Sr). De vraag die voor het Hof ter beantwoording voorligt is of het vervolgens gewelddadig handelen door de verdachte gerechtvaardigd was (noodweer).
Volgens de tekst van die bepaling komt de strafbaarheid aan verdachtes bewezen geachte gedragingen te ontvallen als voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van (in dit geval) zijn eigen goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Het spreekt voor zich dat de verdachte dat wegnemen van die maaltijd door [slachtoffer] zich niet hoefde te laten welgevallen, immers [slachtoffer] deed dat zonder recht of toestemming. Zo bezien was de verdediging tegen de diefstal van zijn maaltijd geboden in de zin van de even vermelde wettelijke bepaling en was er voor de verdachte derhalve sprake van een noodweersituatie.
Het behoeft echter geen nadere toelichting dat het gewelddadig handelen van de verdachte volstrekt disproportioneel is geweest, nu de verdachte fors geweld heeft toegepast en [slachtoffer] daarbij het leven heeft gelaten. Met dat handelen heeft hij de grenzen van de noodzakelijke verdediging overschreden. Een en ander betekent dat verdachtes handelen niet kan worden gerechtvaardigd, zodat een beroep op noodweer niet kan slagen. Ook overigens is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezen verklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 2:259 Sr.
Kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
doodslag
Noodweerexces?
Het Hof ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of dit disproportionele handelen de verdachte kan worden verontschuldigd. In dat geval komt hem een beroep op toe op noodweerexces in de zin van artikel 1:115, sub c, Sr.
Voor een geslaagd beroep op noodweerexces is vereist dat de verdachte de doodslag heeft begaan in een situatie waarin voor hem weliswaar de noodzaak bestond tot verdediging van zijn maaltijd tegen het wegnemen daarvan door [slachtoffer], maar wwaarbij hij als onmiddellijk gevolg van een hevige, door dat wegnemen veroorzaakte gemoedsbeweging verder is gegaan dan geboden was.
Wanneer het hof dat beoordelingskader hanteert, is het volgende van belang.
De disproportionele reactie van de verdachte moet niet alleen worden bezien in relatie tot het aanhoudend hinderlijke en conflictzoekende gedrag van [slachtoffer], maar ook in het licht van wat met betrekking tot de persoonskenmerken van de verdachte aannemelijk is geworden.
De verdachte is doof en kan nagenoeg niet spreken. Bovendien is hij behept met een zwakbegaafde intelligentie en kan hij amper lezen en schrijven. Meer in het bijzonder zijn de bevindingen van de geraadpleegde deskundigen van belang.
Uit het rapport d.d. 31 juli 2019 van psychiater F.G.M. Heijtel blijkt dat in het algemeen bij zwakbegaafden woedeaanvallen worden beschreven bij ernstige narcistische krenkingen. Daarbij komt dat voor de verdachte – doof en tot spreken niet in staat - sterk verminderde mogelijkheden openstaan om zich (emotioneel) te uiten, waarbij komt dat uit zijn intellectuele handicap een makkelijker gekrenktheid voortvloeit. In het onderhavige geval, lijkt zich zo’n woedeaanval te hebben voorgedaan. De verdachte is als pompbediende door zijn werkgever geïnstrueerd om mensen aan te spreken op eventueel gevaarzettend gedrag (b.v. roken). Echter, [slachtoffer] liet zich daarover niet de les lezen en liet zich niet wegsturen, bedreigde en beledigde de verdachte en pikte op het laatst nog zijn eten weg, terwijl de verdachte met een klant bezig was. Volgens de psychiater is de verdachte toen als het ware ontploft, welk gedrag aldus samenhangt met zijn doofheid, spraakbeperking, en met zijn intellectuele handicap.
In het rapport d.d. 16 februari 2020 van de psycholoog prof. dr. F.A.M.M. Koenraadt is beschreven dat de verdachte door beperkingen, die zowel bestaan in zijn cognitieve ontwikkeling maar ook die als gevolg van zijn doofheid/spraakbeperking en daarmee samenhangend beperkt sociaal aanpassingsvermogen, voor zijn functioneren sterk van anderen afhankelijk is. Daarin is de ruimte voor zelfredzaamheid en zelfstandig functioneren beperkt, waardoor hij kwetsbaar en veelal geïsoleerd in het leven staat. Bij de toedracht van het incident wordt het handelen van de verdachte ten tijde van zijn boosheid en woede jegens [slachtoffer] in vergelijking met de gemiddeld normale mens ingeperkt als gevolg van de beperkt beschikbare gedragsalternatieven. De verdachte is door [slachtoffer] langdurig geprovoceerd. [slachtoffer] kwam met een zekere regelmaat rondhangen en treiteren bij het pompstation. Van proactieve of instrumentele agressie is hier geen sprake. Op de keper beschouwd kan men stellen dat het treiterend gedrag van [slachtoffer] via de reactieve agressie van de verdachte hem als een boemerang heeft getroffen, aldus samengevat en voor zover op deze plaats van belang de psycholoog in zijn rapport.
Het Hof neemt voornoemde bevindingen en conclusies over, maakt deze tot de zijne en stoelt daarop zijn oordeel dat aannemelijk is geworden dat de bewezen geachte gedragingen van de verdachte het onmiddellijk gevolg zijn geweest van een door de aanranding bij hem veroorzaakte hevige gemoedsbeweging.
Weliswaar was sprake van een verregaande mate van overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging, maar het Hof acht aannemelijk geworden dat de gemoedsbeweging – mede door wat over de persoon van de verdachte is gebleken – van hevige intensiteit is geweest. Het tot zijn beperkingen te herleiden sterk beperkte copingmechanisme van de verdachte heeft zijn mogelijkheden tot het adequaat reguleren en moduleren van zijn emoties en gedragingen in zeer aanzienlijke mate beperkt.
Gelet op al het voorgaande is het hof van oordeel dat het beroep op noodweerexces slaagt. Het gevolg daarvan is dat de strafbaarheid van de verdachte aan het bewezenverklaarde komt te ontvallen en hij dient derhalve te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
In verband met het voorgaande wordt de vordering tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis afgewezen en zal het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis worden opgeheven.
BESLISSING
Het Hof:
vernietigt het vonnis van het Gerecht en doet opnieuw recht;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld;
verklaart de verdachte niet-strafbaar en
ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging;
heft ophet reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mrs. R. Veldhuisen, M.C.B. Hubben en W.J. Geurts-de Veld, leden van het Hof, bijgestaan door mrs. R.J. Gras en M. Boyd, zittingsgriffiers, en op 29 oktober 2020 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao.
uitspraakgriffier:

Voetnoten

1.Hierna wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar ambtsedige - en door de desbetreffende verbalisant(en) in wettelijke vorm opgemaakte - processen-verbaal en overige geschriften, die als bijlagen zijn opgenomen in het eindproces-verbaal van het Korps Politie Curaçao (Unit Lokaal Ernstige Criminaliteit) met onderzoeksnaam “[onderzoek naam]”.
2.Proces-verbaal d.d. 3 mei 2019, pagina’s 001 en 002.
3.Proces-verbaal bevinding inbeslagname lijk van 26 april 2019, pagina 5.
4.Schriftelijk bescheid, te weten een medische verklaring, van 1 mei 2019 (pagina’s 18 – 21).
5.Proces-verbaal bevinding camerabeelden van 30 april 2019, pagina 34-39.
6.Verklaring afgelegd ter terechtzitting in Hoger Beroep d.d. 15 oktober 2020.