ECLI:NL:OGHACMB:2020:279

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
11 december 2020
Publicatiedatum
18 december 2020
Zaaknummer
SXM2019H00007
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afvalwater hinder tussen appellant en Lennic Management Company N.V.

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat door de appellant is ingesteld tegen een eindvonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten. De appellant, wonende in Sint Maarten, heeft Lennic Management Company N.V. aangeklaagd wegens vermeende hinder door afvalwater afkomstig van het perceel van Lennic. De appellant vordert primair dat het Hof Lennic verplicht om voorzieningen te treffen om de hinder te stoppen, en subsidiair dat hij zelf de nodige maatregelen mag nemen op kosten van Lennic. Het Gerecht in eerste aanleg heeft de vorderingen van de appellant afgewezen, omdat tijdens een descente niet kon worden vastgesteld dat het afvalwater daadwerkelijk van het perceel van Lennic afkomstig was. De rechter heeft geconstateerd dat er meerdere mogelijke oorzaken voor de wateroverlast zijn, waaronder water dat vanuit de heuvels naar het perceel van de appellant stroomt en mogelijke lekkages van leidingen.

De appellant heeft in hoger beroep zijn grieven gepresenteerd, maar het Hof heeft geoordeeld dat de argumenten van de appellant onvoldoende onderbouwd zijn. Het Hof heeft de bevindingen van het Gerecht in eerste aanleg bevestigd en geconcludeerd dat de appellant niet voldoende bewijs heeft geleverd dat het afvalwater van Lennic afkomstig is. Het Hof heeft de vorderingen van de appellant afgewezen en hem veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. Het vonnis is op 11 december 2020 uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2020 Vonnis no.
Registratienummers: AR 2017/35 - SXM201600493 - SXM2019H00007
Uitspraak: 11 december 2020
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
VONNIS
in de zaak van:
[Appellant],
wonende in Sint Maarten,
hierna te noemen: [Appellant],
oorspronkelijk eiser, thans appellant,
procederende in persoon,
tegen
de naamloze vennootschap
LENNIC MANAGEMENT COMPANY N.V.,
gevestigd in Sint Maarten,
hierna te noemen: Lennic,
oorspronkelijk gedaagde, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. B.G. Hofman.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten (hierna Gerecht), wordt verwezen naar de tussen partijen uitgesproken tussenvonnissen van 13 juni 2017, 20 februari 2018 en 12 juni 2018 en het eindvonnis van 11 december 2018. De inhoud van deze vonnissen geldt als hier ingevoegd.
1.2. [
[Appellant] is bij akte van appel op 18 januari 2019 in hoger beroep gekomen van voornoemd eindvonnis. In een op 1 maart 2019 ingediende memorie van grieven, met producties, heeft hij vijf grieven voorgedragen en geconcludeerd dat het Hof het bestreden vonnis zal vernietigen, en opnieuw rechtdoende, zijn vorderingen zal toewijzen.
1.3.
Lennic heeft in een memorie van antwoord, met producties, het hoger beroep bestreden en geconcludeerd tot bevestiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van [Appellant] in de kosten van het hoger beroep.
1.4.
Op 15 mei 2020 heeft [Appellant] pleitaantekeningen, met producties, ingezonden.
1.5.
Op 26 juni 2020 hebben beide partijen pleitaantekeningen ingezonden. Die van [Appellant], met producties, komen overeen met de op 15 mei 2020 ingezonden pleitaantekeningen.
1.6.
Op 2 september 2020 heeft Lennic een akte uitlating producties genomen.
1.7.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De ontvankelijkheid in het hoger beroep

[Appellant] is tijdig en op de juiste wijze in hoger beroep gekomen en kan daarin worden ontvangen.

3.De grieven

Voor de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.

4.Beoordeling

4.1. [
[Appellant] stelt dat zijn perceel hinder ondervindt van afvalwater afkomstig van het perceel van Lennic. [Appellant] vordert primair veroordeling van Lennic voorzieningen te treffen, onder straffe van verbeurte van en dwangsom en subsidiair een machtiging zelf het nodige te bewerkstelligen op kosten van Lennic, desnoods met behulp van de sterke arm.
4.2.
Het Gerecht heeft de vorderingen afgewezen. Het overwoog in het eindvonnis (rov. 2.2-2.4):
2.2.
Tijdens de descente heeft het Gerecht niet kunnen waarnemen dat vanaf het perceel van Lennic afvalwater naar beneden stroomt naar en op het perceel van [Appellant]. Uit het proces-verbaal volgt dat de rechter droge watersporen heeft gezien en opborrelend water op het perceel van {naam 1] dat naar beneden afliep richting het perceel van [Appellant]. Dit leek grijs afvalwater te zijn dat stonk. Tijdens de bezichtiging heeft het Gerecht ook nog andere mogelijke oorzaken van wateroverlast waargenomen. Zo is het niet uitgesloten dat vanuit hoog in de heuvels water vanuit een bron de weg af loopt richting het perceel van [Appellant]. Ook trof de rechter in de berm van Union Road, vlakbij het perceel van [Appellant], water aan dat uit de bodem leek op te wellen. Verder kon niet worden uitgesloten dat bepaalde GEBE leidingen lekten.
2.3.
Het Gerecht kan niet uitsluiten dat mogelijk afvalwater van het perceel van Lennic afstroomt richting het perceel van [Appellant], maar bij de bezichtiging is dat dus niet gebleken. Daaruit kwam dus wel naar voren dat er meerdere andere oorzaken mogelijk zijn. Ook uit de foto's die [Appellant] bij zijn laatste conclusie overlegt blijkt niet dat het water afkomstig is van het perceel van Lennic. Gecombineerd met de stelling van Lennic, die in zoverre door [Appellant] niet is betwist, dat zij regelmatig haar septic tanks laat afpompen, geldt bij deze stand van zaken dat [Appellant] te weinig heeft gesteld om toegelaten te worden tot het bewijs dat het afvalwater afkomstig is van het perceel van Lennic. Specifiek overweegt het Gerecht dat [Appellant] geen foto's, of ander beeldmateriaal, heeft getoond waaruit dit volgt. Bij de bezichtiging is gebleken dat het maken van dergelijke foto's e.d. mogelijk is, zeker nu [Appellant] stelt dat het regelmatig gebeurt dat de septic tanks overlopen.
2.4.
Dit betekent dat de vorderingen van [Appellant] moeten worden afgewezen en dat hij als in het gelijk gestelde partij in de proceskosten moet worden veroordeeld.
2.5.
Ten overvloede merkt het Gerecht op dat uit de stellingen van [Appellant] volgt dat het afvalwater vanaf de openbare weg op zijn perceel stroomt. Zoals door Lennic terecht wordt gesteld kan [Appellant] zich wenden tot de wegbeheerder, het land Sint Maarten, met het verzoek deze waterstroom vanaf de openbare weg naar zijn perceel te stremmen. Tot slot geldt dat het probleem waarmee [Appellant] stelt te kampen te hebben helaas vaker op Sint Maarten speelt zodat het verstandig lijkt dat [Appellant] de politieke weg (via de Staten en/of de verantwoordelijke Minister) bewandelt om tot een structurele oplossing te komen.
4.3.
Het Gerecht heeft ter plaatse gekeken. Hetgeen in hoger beroep door [Appellant] is aangevoerd vermag niet het Hof te doen twijfelen aan de conclusie van het Gerecht dat onvoldoende door [Appellant] is gesteld. De stellingen van [Appellant] zijn tegenover de betwistingen van Housing onvoldoende gesubstantieerd. Zo zwijgt [Appellant] in de memorie van grieven over de constatering ‘dat de rechter droge watersporen heeft gezien en opborrelend water op het perceel van [naam 1] dat naar beneden afliep richting het perceel van [Appellant]. Dit leek grijs afvalwater te zijn dat stonk.’
4.4.
Het Hof sluit zich aan bij de beslissing van het Gerecht en maakt deze tot de zijne.
4.5.
Het bestreden vonnis moet worden bevestigd. [Appellant] dient de kosten van het hoger beroep te dragen.
B E S L I S S I N G
Het Hof bevestigt het bestreden vonnis en veroordeelt [Appellant] in de kosten van het hoger beroep aan de zijde van Lennic gevallen en tot op heden begroot op NAf 6.000,- aan gemachtigdensalaris en NAf 242,50 aan verschotten.
Dit vonnis is gewezen door mrs. M.W. Scholte, F.W.J. Meijer en J. de Boer, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, en op 11 december 2020 ter openbare terechtzitting van het Hof in Sint Maarten in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken.