ECLI:NL:OGHACMB:2020:276

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
11 december 2020
Publicatiedatum
18 december 2020
Zaaknummer
SXM2018H00009
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationaal privaatrechtelijke erfopvolging en gewone verblijfplaats in erfrechtelijke geschillen

In deze zaak, die voor het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba werd behandeld, gaat het om een hoger beroep in een civiele zaak met betrekking tot erfrecht. De zaak betreft de erfopvolging van een erflater die in 2005 is overleden. De appellanten, bestaande uit de zonen van de erflater en hun moeder, hebben zich aangesloten bij het standpunt van de moeder, die oorspronkelijk eiseres was. De procedure is gestart na een tussenvonnis van 26 juni 2020. De kern van het geschil draait om de vraag waar de gewone verblijfplaats van de erflater was ten tijde van zijn overlijden, wat van invloed is op de toepasselijke erfrechtelijke regels. Het Hof overweegt dat de gewone verblijfplaats de plaats is waar iemand het permanente centrum van zijn belangen heeft gevestigd. In dit geval concludeert het Hof dat de erflater zijn gewone verblijfplaats in de Staat New York heeft behouden, ondanks dat hij tijdelijk in New Jersey verbleef voor verpleging. Het Hof wijst op de noodzaak om rekening te houden met de jaren voor het overlijden en de feitelijke omstandigheden die de verblijfplaats bepalen. De stelling van de geïntimeerde dat de erflater zijn gewone verblijfplaats in Sint Maarten had, wordt als onvoldoende gemotiveerd beschouwd. Het Hof concludeert dat de appellante bij het overlijden van de erflater de volle eigendom heeft verkregen van de onroerende zaken, en vernietigt het bestreden vonnis. De kosten van de procedure worden toegewezen aan de geïntimeerde, die als in het ongelijk gestelde partij wordt aangemerkt.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2020 Vonnis no.:
Registratienummers: SXM201600491 - SXM2018H00009
Uitspraak: 11 december 2020
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Vonnis in de zaak van:

1.[Appellante 1],

2. [
[Appellant 2],
2. [
[Appellant 3,
allen wonende in de Verenigde Staten van Amerika,
appellante 1 is oorspronkelijk eiseres,
thans zijn allen appellanten,
gemachtigden: mrs. C.R. Rutte en H.A. Seferina,
tegen
[Geïntimeerde],
wonende in Sint Maarten,
oorspronkelijk gedaagde,
thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. R.A. Groeneveldt.
De partijen worden hierna [Appellante 1] of Appellante c.s.] en [Geïntimeerde] genoemd.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Voor het verloop tot dan toe verwijst het Hof naar zijn tussenvonnis van 26 juni 2020.
1.2.
De twee zonen van de erflater en [Appellante 1], [Appellant 2] en [Appellant 3], hebben bij akte van 29 augustus 2020 verklaard als partij in het geding te komen en zich aan te sluiten bij het standpunt van hun moeder [Appellante 1].
1.3.
Vonnis is nader bepaald op heden.

2.De beoordeling

2.1.
De erfopvolging wordt naar ongeschreven regels van internationaal privaatrecht van Sint Maarten beheerst door het recht van de gewone verblijfplaats ten tijde van overlijden (vgl. HR 12-02-2010, ECLI:NL:HR:2010:BK6669HR [art. 81 RO], met conclusie van de Advocaat-Generaal Strikwerda, ECLI:NL:PHR:2010:BK6669).
2.2.
De gewone verblijfplaats is de plaats waar betrokkene het permanente centrum van zijn belangen heeft gevestigd met de bedoeling daaraan een vast karakter te verlenen, waarbij voor de vaststelling van de gewone verblijfplaats rekening moet worden gehouden met de feitelijke omstandigheden die voor dat begrip bepalend zijn. De invulling die aan het gewone verblijfplaatsbegrip in het conflictenrecht wordt gegeven, dient te worden begrepen vanuit de functie die het vervult – het leggen van de verbinding tussen een persoon en het op een bepaald moment met hem nauwst verbonden recht – en de gedachte dat kwesties van personen-, familie- en erfrecht een duurzaam karakter bezitten, waaraan de aanknopingsfactor die het daarop toepasselijke recht bepaalt, recht moet doen door een voldoende garantie op stabiliteit te bieden.
2.3.
Bij de vaststelling van de laatste gewone verblijfplaats van een erflater moet ook rekening te worden gehouden met de jaren voor zijn overlijden en het feit dat soms de erflater om de een of andere reden en soms voor langere tijd, elders verbleef, maar een nauwe en duurzame band met zijn eerdere verblijfplaats heeft behouden waardoor zou kunnen worden geoordeeld dat de erflater zijn gewone verblijfplaats nog in zijn eerdere verblijfplaats had, waar zich het centrum van zijn belangen voor zijn gezins- en sociaal leven bevond. Naar het oordeel van het Hof moet in de context van erfopvolging niet te snel tot een verplaatsing van de gewone verblijfplaats worden geconcludeerd, tenzij er omstandigheden zijn die tot een andere conclusie nopen, zoals wanneer van een bewuste keuze van erflater blijkt om zijn permanente centrum van belangen elders te vestigen.
2.4.
Het Hof meent daarom dat de erflater, overleden op [datum] 2005, zijn gewone verblijfplaats in de Staat New York, waar de door zijn echtgenote bewoonde echtelijke woning is gelegen, heeft behouden. Daar heeft erflater laatstelijk zijn rijbewijs verlengd en zich verzekerd. De verhuizing naar New Jersey was met oog op verpleging en behandeling.
2.5.
Overigens is deze kwestie niet van belang omdat tussen het recht van de staat New York en het recht van de staat New Jersey geen relevant verschil bestaat wat betreft de ‘tenancy by the entirety’. Zie de ‘legal opinion’ van Arthur L. Lessler, als productie 17 bij de memorie van grieven gevoegd, waarin gedocumenteerd wordt betoogd dat er geen relevant verschil is.
2.6.
De stelling van [Geïntimeerde] dat de erflater zijn gewone verblijfplaats in Sint Maarten had, is onvoldoende gemotiveerd, gelet op het volgende. Door [Appellante 1] zijn twee verklaringen overgelegd van respectievelijk een verpleegster werkzaam bij Meadow View, een verpleegcentrum in New Jersey, en de directeur van verpleegcentrum Hackensack Meridian Health JFK Hartwyck in New Jersey. Uit de tweede verklaring blijkt dat erflater vanaf 1998 tot zijn overlijden in een verpleegcentrum in New Jersey verbleef en vanwege zijn gezondheid niet in staat was te reizen. Voorts heeft appellante een brief d.d. 18 maart 2003 van erflater zelf overgelegd waarin hij aangeeft dat hij vanwege zijn ziekte niet kan reizen. Daarnaast blijkt uit het door Mercedes overgelegde afschrift van het paspoort van erflater dat erflater in de jaren 1995, 1996 en 1997 in totaal enkele maanden in Sint Maarten heeft verbleven, maar nadien (tot de vervaldatum 10 juli 2001) de Verenigde Staten niet meer heeft verlaten.
2.7.
In § 6-2.2(b) van de
New York Estates, Powers and Trusts Law(EPTL) is ten aanzien van het ontstaan van een ‘tenancy by the entirety’ het volgende bepaald:
A disposition of real property to a husband and wife creates in them a tenancy by the entirety, unless expressly declared to be a joint tenancy or a tenancy in common.
2.8.
Uit deze bepaling volgt aldus dat de staat New York de rechtsfiguur ‘tenancy by the entirety’ erkent en dat deze vorm van eigendom wordt verkregen indien tijdens het huwelijk gezamenlijk onroerend goed wordt verkregen, tenzij uitdrukkelijk is aangegeven dat sprake is van een andere vorm van medegerechtigdheid. Nu in de Sint Maartense akte van overdracht van 25 augustus 1978 niet anders is aangegeven, kan aldus worden geconcludeerd dat appellante en erflater de percelen gezamenlijk als ‘tenants by the entirety’ in eigendom hebben verkregen. Dat de akte is verleden in Sint Maarten doet daaraan niet af.
2.9.
De conclusie is dat [Appellante 1] bij het overlijden van de erflater de volle eigendom heeft verkregen van de percelen waarop zij nadien appartementen heeft laten bouwen en dat de percelen (met bebouwing) geen deel uitmaken van een onverdeelde nalatenschap.
2.10.
De grieven slagen. Het Hof zal het bestreden vonnis vernietigen en de verminderde en gewijzigde vordering toewijzen.
2.11. [
[Geintimeerde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep. De ter zake gevorderde rente zal eveneens worden toegewezen.

3.Beslissing

Het Hof:
- vernietigt het bestreden vonnis, en opnieuw rechtdoende:
- verklaart voor recht dat [Appellante 1] de volle eigendom toekomt van het perceel land gelegen te Cay Hill, Little Bay district, Sint Maarten, met een oppervlakte van 848 m2, plaatselijk bekend als kavel nummer 86 te Welgelegen (meetbriefnummer 90/1975), alsmede van het perceel land gelegen te Cay Hill, Little Bay district, Sint Maarten, met een oppervlakte van 875 m2, plaatselijk bekend als kavel nummer 87 te Welgelegen (meetbriefnummer 91/1975) en van de op deze percelen gebouwde en met deze percelen verbonden, gebouwen, meer specifiek de appartementen 4A tot en met 4F staande en gelegen aan de [Adres] te Cay Hill, Sint Maarten;
- veroordeelt [Geïntimeerde] in de kosten van deze procedure aan de zijde van [Appellante c.s.] gevallen en tot op heden begroot voor de eerste aanleg op NAf 450,- aan griffierecht, NAf 249,50 aan verschotten en NAf 3.750,- aan salaris gemachtigde en voor het hoger beroep op NAf 900,- aan griffierecht, NAf 481,- aan verschotten en NAf 6.000,- aan salaris gemachtigde;
- veroordeelt geïntimeerde tot betaling van de wettelijke rente over de hiervoor vermelde proceskosten vanaf de vijftiende dag na de uitspraak van dit vonnis tot de dag van algehele voldoening;
- verklaart dit vonnis wat betreft de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mrs. M.W. Scholte, F.W.J. Meijer en J. de Boer, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Sint Maarten uitgesproken op 11 december 2020, in tegenwoordigheid van de griffier.