ECLI:NL:OGHACMB:2020:270

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
27 oktober 2020
Publicatiedatum
2 december 2020
Zaaknummer
CUR2020H00160
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie en omgangsregeling na scheiding

In deze zaak heeft de vrouw hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, waarin een omgangsregeling en een bijdrage in de kinderalimentatie was vastgesteld. De vrouw, die de zorg heeft voor de minderjarige kinderen, verzocht om een hogere bijdrage in de kinderalimentatie en een wijziging van de omgangsregeling. De man, die ook een verzoek had ingediend, wilde de omgangsregeling en de kinderalimentatie verlagen. Tijdens de mondelinge behandeling op 8 september 2020 zijn de standpunten van beide partijen toegelicht. Het Hof heeft vastgesteld dat de vrouw en de man gezamenlijk gezag hebben over hun oudste kind, terwijl de vrouw alleen het gezag heeft over hun jongste kind. Het Hof heeft de feiten en de financiële situatie van beide partijen beoordeeld, inclusief hun draagkracht en de kosten van de minderjarigen. Uiteindelijk heeft het Hof de beschikking van het Gerecht vernietigd voor wat betreft de kinderalimentatie en bepaald dat de man vanaf 1 november 2020 een bijdrage van NAf 391,00 per maand per kind moet betalen. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking is uitgesproken op 27 oktober 2020.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2020 Beschikking no.:
Registratienummers: CUR201904194 en CUR201904364 - CUR2020H00160
Uitspraak: 27 oktober 2020
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
B E S C H I K K I N G
in de zaak van:
[Appellante],
wonende in Curaçao,
oorspronkelijk verweerster,
thans appellante,
gemachtigde: mr. A.S.M. Blonk,
tegen
[Geïntimeerde],
wonende in Curaçao,
oorspronkelijk verzoeker,
thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. N.B. Louisa.
De partijen worden hierna de vrouw en de man genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 20 mei 2020, is de vrouw in hoger beroep gekomen van de tussen partijen gewezen en op 9 april 2020 uitgesproken beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (verder: het Gerecht).
1.2
Bij voormeld beroepschrift met producties heeft de vrouw de gronden van beroep aangevoerd. Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof de bestreden beschikking zal vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek tot kinderalimentatie zal toewijzen en een omgangsregeling zal vaststellen, zoals bedoeld onder randnummer 16 van het beroepschrift, althans een en ander in goede justitie door het Hof te bepalen.
1.3
Op 8 september 2020 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarbij de standpunten van partijen door de advocaten nader zijn toegelicht. Ook de man en de vrouw hebben het woord gevoerd. Vervolgens is beschikking gevraagd en bepaald op datum heden.

2.De feiten

2.1
Partijen hebben een affectieve relatie gehad.
2.2
Uit deze relatie zijn de thans nog minderjarige kinderen geboren: [kind 1], geboren op [datum] 2017 in Curaçao en [kind 2], geboren op 24 juni 2019 in Curaçao, hierna gezamenlijk: de minderjarigen.
2.3
De man en de vrouw hebben het gezamenlijk gezag over [kind 1]. De vrouw heeft van rechtswege alleen het gezag over [kind 2].
2.4
De minderjarigen wonen bij de vrouw.

3.De beoordeling

3.1
In eerste aanleg heeft de man verzocht:
I. wijziging van eenhoofdig gezag over [kind 2] naar gezamenlijk gezag;
II. vaststellen van een omgangsregeling 50/50 met [kind 1] en een opbouwende omgangsregeling met [kind 2];
III. vastlegging van de betaling door de man aan kinderalimentatie van
NAf 500,00 voor de minderjarigen.
3.2
De vrouw heeft in eerste aanleg verzocht:
I. wijziging van het gezag over [kind 1] van gezamenlijk gezag naar eenhoofdig gezag;
II. betaling van NAf 1.500,00 per kind per maand als bijdrage in de kosten van opvoeding en verzorging van de minderjarigen;
III. wijziging van de achternaam van de kinderen van [Naam geïntimeerde] in [Naam Appellante], dan wel subsidiair in [Naam appellante-Naam Geïntimeerde].
3.3
Bij beschikking van 9 april 2020 heeft het Gerecht een omgangsregeling vastgelegd tussen de man en de minderjarigen, bepaald dat de man een bedrag aan kinderalimentatie van NAf 300,00 per kind per maand aan de vrouw moet betalen en de zaak voor wat betreft de evaluatie van de omgangsregeling en de verzoeken met betrekking tot het gezag en de keuze van de achternaam aangehouden.
3.4
De vrouw heeft in het beroepschrift aangevoerd dat er voor wat betreft de kinderalimentatie en de omgangsregeling sprake is van een eindbeschikking terwijl zij nooit heeft kunnen reageren op de door de man na de mondelinge behandeling ingediende akte financiële gegevens. Het Hof stelt voorop dat de devolutieve werking van het appel meebrengt dat de appelrechter, zij het binnen de grenzen van de aangevoerde grieven, de zaak in volle omvang heeft te beoordelen. Het hoger beroep strekt er ook toe om datgene te herstellen wat in eerste aanleg is verzuimd. Dat betekent dat, ook indien de vrouw met juistheid heeft betoogd dat sprake is van schending van het beginsel van hoor en wederhoor, dit niet kan leiden tot vernietiging van de beschikking. De vrouw heeft alsnog in hoger beroep kunnen reageren op de akte en de producties en dus op de draagkrachtberekening die het Gerecht in eerste aanleg tot uitgangspunt heeft genomen.
3.5
De vrouw heeft ter zitting haar hoger beroep tegen de omgangsregeling ingetrokken zodat het hoger beroep beperkt is tot de hoogte van de door de man te betalen kinderalimentatie.
De kosten van de minderjarigen
3.6
Op de vrouw, als degene die een bijdrage vraagt ten behoeve van de minderjarigen, rust de stelplicht ten aanzien van de omvang van de kosten van de minderjarigen. Volgens de vrouw moet deze worden vastgesteld op NAf 2.265,00. Volgens de man op een bedrag van NAf 1.000,00. De vrouw heeft een overzicht overgelegd van de kosten van de kinderen. De man heeft diverse bezwaren opgeworpen tegen de door de vrouw opgevoerde kosten. Het Hof overweegt naar aanleiding daarvan als volgt. De posten Aqualectra en benzinekosten zijn inderdaad geen kosten die specifiek ten behoeve van de minderjarigen worden gemaakt. De vrouw heeft niet betwist dat [kind 2] niet naar kinderopvang gaat maar door familie van de vrouw thuis wordt verzorgd, zodat ten onrechte een bedrag van NAf 525,00 aan kinderopvang voor [kind 2] is opgenomen. Het betoog van de man dat van het bedrag van NAf 525,00 dat betrekking heeft op de kosten van kinderopvang van [kind 1] een bedrag van NAf 101,00 moet worden afgetrokken faalt. Het had weliswaar op de weg van de vrouw gelegen om de wijziging van de kinderopvang met de man, waarmee zij het gezamenlijk gezag deelt, te bespreken, maar nu door de man niet is betwist dat de nieuwe kinderopvang meer in het belang van [kind] is, ziet het Hof geen aanleiding om de (hogere) kosten voor rekening van de vrouw te laten komen. Niet is betwist dat [kind 2] inmiddels vaste voeding krijgt en de vrouw heeft niet gesteld noch is gebleken dat er bijzondere omstandigheden zijn die maken dat [kind 2] naast haar vaste voeding nog melk nodig heeft. De vrouw heeft ook geen bonnen overgelegd waaruit blijkt dat zij zo’n fors bedrag aan melk uitgeeft. Daarom zal het Hof de post melk van NAf 150,00 buiten beschouwing houden. De overige door de man aangevoerde bezwaren hebben betrekking op het bestaansminimum van NAf 1.036,00, waarmee het Hof rekening zal houden bij de berekening van de beschikbare draagkracht van de man en de vrouw. Het Hof komt – gelet op het vorenoverwogene – uit op een behoefte van de minderjarigen van NAf 1.240,00.
De draagkracht
3.7
Het Hof begrijpt dat de vrouw zich op het standpunt stelt dat de man de kosten van de minderjarigen geheel voor zijn rekening dient te nemen. Zij miskent hiermee dat het wettelijk systeem meebrengt dat ook de vrouw onderhoudsplichtig is jegens de minderjarigen. Partijen moeten naar rato van hun draagkracht bijdragen in de behoefte van de minderjarigen. Bij de bepaling van de draagkracht hanteert het Hof de volgende berekening. Uitgangspunt is het netto besteedbaar inkomen. Dit inkomen bestaat uit het bruto inkomen verminderd met de daarover verschuldigde of ingehouden premies en belastingen. Van dit inkomen gaan de volgende lasten af: een redelijke netto woonlast van 30% van het besteedbare inkomen, het bestaansminimum van NAf 1.036,00 en eventuele andere niet verwijtbare en niet vermijdbare lasten. Voor wat betreft dit laatste geldt dat degene die zich op niet verwijtbare en niet vermijdbare lasten beroept de stelplicht en de bewijslast daarvan heeft. De netto woonlast, het bestaansminimum en de eventueel andere relevante lasten worden samen het draagkrachtloos inkomen genoemd. Het verschil tussen inkomen en draagkrachtloos inkomen wordt draagkrachtruimte genoemd. Bij een positieve draagkrachtruimte wordt de onderhoudsplichtige in beginsel in staat geacht om kinderalimentatie te betalen. Van de gevonden draagkrachtruimte wordt een percentage van 70% bestempeld als draagkracht. Deze draagkracht vormt het bedrag dat een onderhoudsplichtige in beginsel in staat wordt geacht te kunnen missen ten behoeve van de onderhoudsgerechtigde(n). De beschikbare draagkracht wordt dus vastgesteld volgens de formule 70% x (netto besteedbaar inkomen minus draagkrachtloos inkomen) (= 30% woonlasten + NAf 1.036,00 + eventueel niet verwijtbare en niet vermijdbare lasten). In het geval zowel de man als de vrouw een positieve beschikbare draagkracht hebben dient elk van hen naar rato bij te dragen in de behoefte van de minderjarigen.
De draagkracht van de vrouw
3.8
Volgens de drie overgelegde salarisslips van de vrouw (over de maanden november en december 2019 en januari 2020) heeft zij in die maanden gemiddeld een netto salaris verdiend van NAf 3.069,92. Het Hof neemt, zoals hiervoor is overwogen, als algemeen uitgangspunt een redelijke woonlast van 30% van het netto besteedbaar inkomen. Het Hof ziet geen aanleiding om voor de vrouw hiervoor een uitzondering te maken omdat zij thans (nog) bij haar moeder woonachtig is. Het Hof zal rekening houden met een maandelijkse woonlast van (afgerond) NAf 920,00 en een bestaansminimum van NAf 1.036,00. De draagkracht van de vrouw is dus: NAf 3.069,92 – NAf 1.956,00 (NAf 1.036,00 + NAf 920,00) = NAf 1.113,92 x 70% = (afgerond) NAf 780,00.
De draagkracht van de man
3.9
De vrouw klaagt erover dat de jaarrekeningen van het autoverhuurbedrijf van de man onbetrouwbaar zijn omdat zij zijn opgesteld door Palm Tree Accountancy, dat wordt gerund door de huidige partner van de man. De man verhuurt volgens de vrouw veel meer auto’s en zijn maandelijks inkomen is dus veel hoger. Ook heeft de vrouw twijfels over de leningen die worden opgevoerd. Deze kostenposten moeten bij het berekenen van de draagkracht buiten beschouwing blijven omdat de aangeleverde gegevens geen antwoord geven op diverse vragen rondom de kostenposten. Wat betreft de opgevoerde hypotheeklasten stelt de vrouw dat deze niet nader zijn onderbouwd en dat de man bovendien inwoont bij zijn huidige partner. Het is volgens de vrouw mogelijk dat hij zijn eigen woning verhuurt. Ten slotte voert de vrouw aan dat geen rekening is gehouden met vakantiegeld, jaarlijkse bonus en jaarlijkse loonsverhoging van 2%. Haar conclusie luidt dat de man voldoende draagkracht heeft om de door haar verzochte kinderalimentatie te kunnen betalen. De man stelt zich op het standpunt dat het Gerecht op goede gronden kinderalimentatie heeft vastgesteld op NAf 300,00 per kind per maand.
3.1
Uit de door de man overgelegde salarisslips blijkt dat hij een inkomen uit dienstverband met Curaçao Airport genereert van gemiddeld NAf 3.436,56 per maand. Daarbij moeten worden opgeteld een bedrag van NAf 69,21, dat de man maandelijks via zijn werkgever spaart. De man heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat voor de komende drie jaar indexering, salarisverhoging, overuren, bonussen en gratificaties zullen worden afgeschaft. Het Hof zal hier dan ook geen rekening mee houden. Wat betreft het inkomen uit het autoverhuurbedrijf gaat het Hof uit van het door de man gestelde inkomen van NAf 440,00 per maand, gebaseerd op de door man overgelegde jaarrekeningen. Het Hof ziet geen aanleiding om daar niet van uit te gaan nu het enkele feit dat het accountantskantoor van de huidige partner van de man de jaarrekening van zijn eenmanszaak heeft opgemaakt, zonder nadere onderbouwing welke ontbreekt, nog niet maakt dat de jaarrekeningen onbetrouwbaar zijn. De man heeft naar het oordeel van het Hof derhalve een netto inkomen van NAf 3.945,77 per maand. Een deel van het inkomen besteedt de man aan hypotheeklasten, te weten NAf 1.005,47. Anders dan de vrouw heeft aangevoerd heeft de man afdoende onderbouwd dat dit zijn hypotheeklasten zijn en het ook zijn enige persoonlijke lening betreft. Deze kosten worden, zo blijkt uit de salarisslips, ingehouden op zijn netto salaris en rechtstreeks aan de Postspaarbank betaald. De man heeft ter zitting onbetwist gesteld dat hij deze hypothecaire lening is aangegaan ter financiering van de bouw van een nieuwe woning. Nu het een nog te bouwen woning betreft, faalt de stelling van de vrouw dat de man de woning mogelijk verhuurt en daarmee inkomen genereert waarmee rekening zou moeten worden gehouden. De hypotheeklasten zijn woonlasten. Deze moeten daarom meegenomen worden in de berekening van de draagkracht van de man. Nu het hypotheekbedrag de woonlasten-norm van 30% van het netto-inkomen niet overschrijdt, zal het Hof uitgaan van een woonlast van NAf 1.005,47. De man heeft verder niet onderbouwd dat hij andere niet verwijtbare of niet vermijdbare lasten heeft. Met inachtneming van het voorgaande dient de beschikbare draagkracht als volgt te worden berekend: NAf 3.945,77 – NAf 2.041,47 (NAf 1.005,47 + NAf 1.036,00) = NAf 1.904,30 x 70% = NAf 1.333,00 (afgerond).
3.11
De behoefte van de minderjarigen is vastgesteld op een bedrag van NAf 1.240,00. De gezamenlijke draagkracht van partijen bedraagt NAf 2.113,00. Gelet op de verdeling naar rato van de beschikbare draagkracht van de man en de vrouw, dient de man een bijdrage van afgerond NAf 782,00 per maand (NAf 1.333/NAf 2.113,00 oftewel 63,09% van NAf 1.240.00), derhalve NAf 391.00 per kind in de kosten te betalen. Het Hof ziet aanleiding om deze alimentatie te doen ingaan per 1 november 2020. De bijdrage tot 1 november 2020 voor de kosten van de minderjarigen zal worden bepaald op hetgeen door de man is betaald of op hem is verhaald.
3.12
Gelet op het familierechtelijke karakter van de zaak, zullen de proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
stelt vast dat het hoger beroep tegen de beschikking van het Gerecht van 9 april 2020 is gericht tegen de door de man te betalen bijdrage in de kosten van de minderjarigen;
vernietigt de beschikking van het Gerecht van 9 april 2020 voor wat betreft de door de man te betalen bijdrage in de kosten van de minderjarigen;
opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de man met ingang van 1 november 2020, bij vooruitbetaling, rechtstreeks aan de vrouw, in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen [kind 1] en [kind 2], zal betalen een bedrag van NAf 391,00 per maand per kind;
bepaalt de bijdrage in de kosten van de minderjarigen over de periode tot 1 november 2020 op hetgeen de man heeft betaald of op hem is verhaald;
wijst af het meer of anders verzochte;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Th.G. Lautenbach, M.W. Scholte en O. Nijhuis, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 27 oktober 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.
Bij afwezigheid van de voorzitter is de beschikking getekend door de oudste rechter.