ECLI:NL:OGHACMB:2020:267

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
17 november 2020
Publicatiedatum
2 december 2020
Zaaknummer
CUR2019000169 – CUR2020H00001
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergunning voor noodweg en comparitie ter plaatse in geschil over perceeltoegang

In deze zaak, die voor het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba is behandeld, hebben [Appellant c.s.] hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao. Het geschil betreft de toegang tot perceel III-A-233, dat eigendom is van [Appellant c.s.], en de belemmeringen die [Geïntimeerde] heeft opgeworpen door de toegang tot de openbare weg af te sluiten. De appellanten stellen dat zij samen met anderen rechthebbenden zijn op het perceel en dat er een noodweg bestaat die hen toegang verleent tot de openbare weg. In eerste aanleg is hun vordering tot het creëren van een toegangsweg afgewezen, wat hen heeft doen besluiten in hoger beroep te gaan.

Tijdens de procedure hebben de appellanten grieven aangevoerd tegen het vonnis en verzocht om vernietiging van de uitspraak en toewijzing van hun vorderingen. De geïntimeerde heeft de grieven bestreden en verzocht om niet-ontvankelijk verklaring van de appellanten of bevestiging van het bestreden vonnis. Het Hof heeft besloten om een comparitie ter plaatse te gelasten om de situatie ter plaatse te beoordelen en de betrokken partijen te horen. De comparitie is gepland op 17 december 2020, waarbij partijen en hun gemachtigden aanwezig moeten zijn, evenals andere relevante personen. Het Hof houdt verdere beslissingen aan tot na de comparitie.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2020 Vonnis no.:
Registratienummers: CUR2019000169 – CUR2020H00001
Uitspraak: 17 november 2020
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van
1.
[Appellant 1],
2.
[Appellant 2],
3.
[Appellant 3],
wonende in Curaçao,
hierna: [Appellant c.s.],
in eerste aanleg eisers, thans appellanten,
gemachtigden: mrs. J.G. Giel en R.Ch. Luttikhuizen,
tegen
[Geïntimeerde],
wonende in Curaçao,
hierna: [Geïntimeerde],
in eerste aanleg gedaagde, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. R.A. Diaz.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Bij een op 3 januari 2020 ingekomen akte van appel zijn [Appellant c.s.] in hoger beroep gekomen van het tussen partijen gewezen en op 25 november 2019 uitgesproken vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht).
1.2
Bij een op 13 februari 2020 ingekomen memorie van grieven, met producties, hebben [Appellant c.s.] grieven tegen het vonnis aangevoerd en toegelicht. Hun conclusie strekt ertoe dat het Hof het bestreden vonnis zal vernietigen en de vorderingen van [Appellant c.s.] alsnog zal toewijzen met veroordeling van [Geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties.
1.3
Bij memorie van antwoord heeft [Geïntimeerde] de grieven bestreden. Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof [Appellant c.s.] niet-ontvankelijk zal verklaren althans het bestreden vonnis zal bevestigen, met veroordeling van [Appellant c.s.] in de kosten van het hoger beroep
1.4
Op de daarvoor nader bepaalde dag hebben partijen pleitnotities overgelegd.
1.5
Vonnis is gevraagd en bepaald op vandaag.

2.De beoordeling

2.1
Het geschil heeft betrekking op percelen gelegen te Papaya, Westpunt, Curaçao. Die percelen zijn weergeven op onderstaande situatieschets.
2.2 [
Appellant c.s.] stellen tezamen met tien anderen rechthebbende te zijn met betrekking tot een (sinds 10 juni 1997) ten name van wijlen [erflater] staand perceel III-A-233 (hierna: perceel 233). Het betreft een perceel van 4.778 m2, waarop een (weekend)huis is gebouwd. Van 1984 tot 2018 was het perceel verhuurd aan [huurder] (hierna: huurder). Perceel 233 is, zoals uit de situatieschets blijkt, niet gelegen aan de openbare weg.
2.3
Ten name van [Geïntimeerde] staat sinds 2005 het nabijgelegen perceel III-A-271 (hierna: perceel 271). Perceel 271 is gelegen aan de openbare weg, de Weg naar Westpunt, evenals het aangrenzende perceel III-A-262 (perceel 262). Dat perceel 262, waarop een (weekend)huis staat, is ook van [Geïntimeerde]. De percelen van gedaagde zijn omheind.
2.4 [
Appellant c.s.] stellen dat perceel 233 van oudsher een uitweg had via perceel 271 (en via de tussengelegen percelen 272 en 273) naar de Weg naar Westpunt. Volgens hen heeft [Geïntimeerde] de toegang van de achterliggende percelen (waaronder perceel 233) tot de Weg naar Westpunt in 2007 afgesloten door een hek met hangslot. In 2008, 2009, 2010, 2011 en 2018 hebben eerst [huurder] en vervolgens [Appellant c.s.] zelf en hun gemachtigde [Geïntimeerde] en/of haar echtgenoot (tevens de eigenaar van het perceel III-A-259) tevergeefs verzocht om toegang te verschaffen tot de achterliggende percelen.
2.5
In dit geding hebben [Appellant c.s.] met een beroep op artikel 5:57 BW (“noodweg”) gevorderd dat [Geïntimeerde] op straffe van verbeurte van een dwangsom wordt bevolen om, op haar kosten, te voorzien in een behoorlijke toegangsweg van het perceel 233 naar de openbare weg, waarbij [Appellant c.s.] (primair) het oog hebben op de weg zoals die volgens voorheen over het perceel 271 (en de tussenliggende percelen 272 en 273) heeft gelopen.
2.6
In het bestreden vonnis heef het Gerecht de vordering afgewezen en [Appellant c.s.] in de proceskosten veroordeeld. Daartegen keren zich de grieven die nopen tot een volledige herbeoordeling van het geschil.
2.7
Het Hof zal een comparitie op locatie gelasten teneinde aan de hand van een eigen indruk van de situatie ter plaatse, en de toelichting daarop van de betrokken perceeleigenaren, te kunnen beoordelen of deze situatie voldoet aan de vereisten van artikel 5:57 lid 1 en 3 (eerste en tweede volzin) BW. Daarbij verdient opmerking dat indien de toenmalige eigenaren in het verleden een noodweg hebben aangewezen, latere verkrijgers van de relevante percelen daaraan - ook zonder hun instemming, de inschrijving van de noodweg of de vestiging van een erfdienstbaarheid - zijn gebonden.
2.8 [
Appellant c.s.] dienen ervoor te zorgen dat bij de comparitie ook de eigenaren van de percelen 272 en 273 zijn vertegenwoordigd. Gelet op haar verweer, wordt aan [Geïntimeerde] verzocht om zorg te dragen voor de aanwezigheid van de eigenaar van het perceel III-A-114 en, ingeval zij (nog steeds) als verweer voert dat uitwegen over de noordelijke percelen III-A-63 en III-A-32 een (beter) alternatief is, ook de rechthebbende(n) op die twee percelen. Naar aanleiding van de bevindingen op de comparitie zal vervolgens worden bezien in hoeverre de eigenaren van de aangelegen percelen alsnog op de voet van artikel 12a Rv in het geding moeten worden geroepen.
2.9 [
Appellant c.s.] zijn kinderen van de onder 2.1 genoemde [erflater] en in die hoedanigheid, naar voorshands mag worden aangenomen, ook diens erfgenamen. Wanneer, zoals [Appellant c.s.] stellen, de nalatenschap van erflater nog niet is verdeeld, zijn zij in beginsel bevoegd om ten behoeve van de boedel te procederen (art. 3:171 Rv). Gelet daarop staat het door [Geïntimeerde] gevoerde ontvankelijkheidsverweer niet aan het houden van een comparitie in de weg. Dat verweer zal ter comparitie, indien mogelijk aan de hand van de door [Appellant c.s.] aangekondigde verklaring van erfrecht, nader worden besproken.
2.1
Verder zal iedere beslissing eerst worden aangehouden.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
gelast een comparitie ter plaatse op donderdag 17 december 2020 te 15.30 uur, ontmoetingsplaats de Weg naar Westpunt ter hoogte van de ingang van het erf met woonhuis 262, en gelast partijen, desgewenst vergezeld van hun gemachtigden, te verschijnen en zorg te dragen voor de aanwezigheid van de onder 2.8 bedoelde personen;
bepaalt dat wanneer partijen nog nadere stuken in het geding willen brengen, zij ervoor dienen te zorgen dat deze uiterlijk een week voor de comparitie door de wederpartij en het Hof zijn ontvangen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mrs. F.W.J. Meijer, E.M. van der Bunt en J. de Boer, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 17 november 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.